ECLI:NL:RBAMS:2017:7676

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
13/751766-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor strafrechtelijk onderzoek en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen

Op 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1985 in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, behandeld op een openbare zitting op 5 oktober 2017, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zittingen in Polen en dat de vereisten voor dubbele strafbaarheid zijn nageleefd. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor zowel het strafrechtelijk onderzoek als de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen.

De rechtbank heeft in haar beslissing de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de OLW. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. A.J. Dondorp, en de rechters mrs. M. van Mourik en T. Trotman, in aanwezigheid van griffier mr. D. Smeets. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751766-17
RK nummer: 17/5294
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 15 december 2015 (ontvangen op 17 augustus 2017) door het
Circuit Courtvan
Zielona Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB: vervolging en executie

3.1.
Vervolging zaken I en II:
In het EAB wordt melding gemaakt van:
I. een arrestatiebevel van 27 oktober 2015 van het
District Courtvan Krosno Odrzánskie (referentie II K 502/14) en
II. een arrestatiebevel van 22 juni 2015 van het
District Courtvan Krosno Odrzánskie (referentie II K 503/14).
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.2.
Executie zaken III en IV
In het EAB wordt melding gemaakt van:
III. een vonnis van 22 januari 2015 van het
District Courtvan Krosno Odrzánskie (referentie II K 234/14)
IV. een vonnis van 15 mei 2015 van het
District Courtvan Krosno Odrzánskie (referentie II K 87/13)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden (III) en één jaar en drie maanden (IV), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De raadsman heeft gesteld dat hieraan niet wordt voldaan voor feit IV van het vonnis van 15 mei 2015. Bij dat feit is niet het jaartal vermeld. Hierover moeten nadere vragen worden gesteld en dient het onderzoek aangehouden te worden.
De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de in artikel 2, tweede lid, onder e, van de OLW gestelde vereisten. De pleegdatum is 11/12 december 2012 en de rechtbank leidt dit af uit het onderdeel e) van het originele Poolse EAB in samenhang met formulier A (vakje 042.). Het verweer wordt derhalve verworpen.
3.3
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
Vonnis van 15 mei 2015 van het District Court van Krosno Odrzánskie (II K 87/13)
Volgens de informatie in het EAB en de verklaring van de opgeëiste persoon was hij aanwezig ter terechtzitting inzake II K 87/13). De weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW is dus niet van toepassing op het vonnis in deze zaak.
Vonnis van 22 januari 2015 van het District Court van Krosno Odrzánskie (II K 234/14)
De rechtbank stelt op basis van de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte informatie vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis inzake II K 234/14) heeft geleid.
In onderdeel d van het EAB is vermeld dat de dagvaarding voor de terechtzitting op 30 december 2014 in persoon is betekend. Volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit is de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, tweede alternatief, van de OLW van toepassing, te weten:
de verdachte is daadwerkelijk officieel in kennis gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de zitting en dat zijn broer waarschijnlijk de dagvaarding in ontvangst heeft genomen en daarvoor heeft getekend.
De Poolse uitvaardigende autoriteit heeft in haar brief van 29 september 2017 het volgende gesteld:
“With reference to proceedings II K 234/14, I would like to advise you that on December 12,
2014, [opgeëiste persoon] signed himself the acknowledgement of receipt in respect of the
summons for the trial scheduled for January 22, 2015. The summons was served on him by
the police.”
De rechtbank concludeert dat meerdere betekeningen van de dagvaarding hebben plaatsgevonden en dat de opgeëiste persoon bij de betekening op 12 december 2014 persoonlijk voor ontvangst heeft getekend. Aldus doet zich de situatie voor dat ondubbelzinnig vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt. Dat betekent dat de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, onder a, tweede alternatief, van de OLW van toepassing is.
De rechtbank dient er op te vertrouwen dat de aanvullende informatie in samenhang met de in het EAB vermelde informatie correct is. De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet op de hoogte was van de zitting is onvoldoende om aan die informatie te twijfelen.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
I. diefstal terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
II. diefstal
III. diefstal en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen.
IV: diefstal
Ten aanzien van vonnis III overweegt de rechtbank dat de tolk ter zitting de Poolse tekst van de feitsomschrijving mondeling heeft vertaald. Hieruit volgt dat de Engelse vertaling “
caused worth”gelezen dient te worden als “veroorzaakte schade”.

5.Overige verweren

De opgeëiste persoon heeft nog gesteld dat de verdenkingen en de veroordelingen op bepaalde punten niet juist zijn. Deze opmerkingen raken het bewijs in de strafzaak en dit staat in deze overleveringsprocedure niet ter beoordeling. De waardering van het bewijs dient immers bij uitsluiting te geschieden door de Poolse rechter in de strafrechtelijke procedure met betrekking tot het feit waarvoor de overlevering wordt toegestaan.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, en 7 van de OLW.

8.Beslissing

Zaken I en II
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court van Zielona Góra(Polen) voor het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Zaken III en IV
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court van Zielona Góra(Polen) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en T. Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.