1.5Tegen deze primaire besluiten heeft eiseres afzonderlijk bezwaar gemaakt en aangevoerd dat eiseres de over het jaar 2014 ontvangen pgb gelden steeds heeft teruggestort en mitsdien hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder bevestigt betalingen van eiseres te hebben ontvangen, maar bij de overmakingen stond niet vermeld waarvoor het was bedoeld. Omdat er vorderingen openstonden in verband met het pgb van de jaren 2012 en 2013, heeft verweerder de ontvangen bedragen tegen de openstaande vorderingen weggeschreven. Verweerder heeft weliswaar in het dossier een vermelding aangetroffen dat eiseres op 22 april 2013 telefonisch heeft aangegeven het pgb te willen stoppen, maar aan eiseres is verteld dat dit alleen schriftelijk kan. Omdat eiseres niet kan onderbouwen dat het pgb over het jaar 2014 is besteed aan AWBZ-zorg, is het pgb volgens verweerder terecht vastgesteld op € 0,-- en bestaat er geen aanleiding gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid om van de terugvordering van € 7.044,-- af te zien.
2. Eiseres heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld. Op de beroepsgronden zal in het hiernavolgende worden ingegaan.
3. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres de door verweerder overgemaakte voorschotten voor wat het pgb over het jaar 2014 niet heeft aangewend om zorg in te kopen. Eiseres heeft telkens, enkele dagen na ontvangst van een voorschot, nagenoeg het zelfde bedrag teruggestort, zonder duidelijk omschrijving. Blijkens het verweerschrift heeft eiseres een bedrag van in totaal € 7.037,84 overgemaakt naar verweerder. De rechtbank constateert dat verweerder, zonder bij eiseres te informeren waar deze stortingen voor waren bedoeld, steeds de stortingen tegen de openstaande vorderingen in verband met het pgb over het jaar 2012 en 2013 heeft weggeschreven. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de feitelijke gang van zaken zoals vermeld onder rechtsoverweging 1, waaruit blijkt dat eiseres het in het geding zijnde pgb niet op prijs stelt, het op de weg van verweerder had gelegen om bij eiseres te informeren naar de bedoeling van deze overmakingen. Dat heeft verweerder nagelaten en heeft bij brieven van 15 juni 2014 en 8 december 2014 eiseres verzocht middels het verantwoordingsformulier verantwoording af te leggen van de besteding van het pgb over de periode 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 respectievelijk 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014. Eiseres heeft in deze verantwoordingsformulieren aangegeven geen zorg te hebben ingekocht en de ontvangen voorschotten reeds te hebben teruggestort onder vermelding van data en de bedragen. Desalniettemin heeft verweerder bij de primaire besluiten, gehandhaafd bij het bestreden besluit, vastgesteld dat eiseres het pgb over het jaar 2014 niet heeft verantwoord. Verweerder heeft daarom het pgb vastgesteld op € 0,-- en heeft een bedrag van € 7.044,-- aan niet verantwoorde bedrag van eiseres teruggevorderd. De rechtbank acht dit onder deze omstandigheden in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en onderkent weliswaar dat eiseres verweerder niet bij aparte brief heeft geïnformeerd dat ze afziet van het pgb over de periode in geding, maar dat neemt niet weg dat verweerder in elk geval ten tijde van het bestreden besluit, voldoende signalen van eiseres had gekregen waar uit blijkt dat zij geen pgb wilde.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit I geheel en primaire besluit II te herroepen voor wat betreft de terugvordering. Omdat de subsidie pgb over het gehele jaar 2014 € 0,-- bedraagt stelt de rechtbank vast dat eiseres nog een bedrag aan verweerder dient terug te betalen van € 6,16 wegens onverschuldigde betaling. Dit bedrag is het verschil tussen de voorschotten die eiseres heeft ontvangen (€ 7.044,--) minus de door haar teruggestorte bedragen van in totaal € 7.037,84. De rechtbank zal daarom bepalen dat de terugvordering € 6,16 bedraagt. De rechtbank bepaalt voorts dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
5. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat deze uitspraak mee kan brengen dat de vorderingen over 2012 en 2013 weer openvallen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.