In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Belgische nationaliteit hebbende inwoner van [woonplaats], en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder). Eiser had in 2012 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), welke hem was toegekend ter hoogte van 48% van het maximale AOW-bedrag, met een toeslag voor zijn partner. Eiser heeft echter bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat hem de mogelijkheid bood om zich vrijwillig te verzekeren voor AOW, maar dat hij deze mogelijkheid niet heeft benut. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet verzekerd was voor de AOW in de relevante periode en dat hij de gelegenheid om zich vrijwillig te verzekeren heeft laten liggen. De rechtbank oordeelde dat verweerder correct heeft gehandeld in het opvolgen van de eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die verweerder had opgedragen om eiser de kans te geven zich vrijwillig te verzekeren. Eiser heeft in beroep verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij zich hiervoor tot verweerder moet wenden en dat zijn verzoek om compensatie niet kan worden toegewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.