ECLI:NL:RBAMS:2017:7756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
C/13/628723
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en zorgregeling voor minderjarige met verblijf in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2017 uitspraak gedaan over de wijziging van het gezag en de vaststelling van een zorgregeling voor een minderjarige die met haar moeder in Polen verblijft. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Minkes, verzocht om gezamenlijk gezag en een zorgregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. van Blokland, zich tegen dit verzoek verzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in Nederland, door de moeder naar Polen is overgebracht. De vader heeft de minderjarige erkend volgens Pools recht, maar de rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen, omdat de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had.

De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming betrokken bij de zaak, die heeft aangegeven dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft besloten dat er nader onderzoek moet plaatsvinden door een Poolse instantie, omdat de moeder met de minderjarige op een geheim adres verblijft en er onvoldoende informatie is over de situatie van de minderjarige. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om informatie te verstrekken over de verblijfplaatsen van de minderjarige en heeft de Raad opgedragen om aanvullend onderzoek te doen. De beslissing over de verzoeken is aangehouden tot de pro forma zitting, waarbij partijen uiterlijk binnen vier weken moeten informeren over de gevraagde gegevens.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/628723 / FA RK 17/3080 (CK-GV)
Beschikking van 27 september 2017 betreffende wijziging van het gezag en vaststelling van een zorgregeling
in de zaak van:
[vader] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. P. Minkes te Amsterdam
tegen
[moeder],
wonende in [land] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst gewoond hebbende te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. E.M. van Blokland te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder:
  • het verzoek van de man, binnengekomen ter griffie op 11 mei 2017;
  • het verweer van de vrouw, binnengekomen ter griffie op 11 juli 2017;
  • het rapport van de Raad, binnengekomen ter griffie op 15 augustus 2017.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van 15 augustus 2017.
Gehoord zijn:
  • de vader, bijgestaan door een tolk in de Egyptische taal, en zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • [naam 1] namens de Raad.
De advocaat van de vader heeft een pleitnota overgelegd.

2.De feiten

Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren:
[kind],
geboren te [plaats] op [datum] ,
hierna te noemen [kind] of de minderjarige.
De minderjarige is naar Pools recht erkend door de vader. Beide partijen en de minderjarige hebben de Poolse nationaliteit. De vader heeft tevens de Egyptische nationaliteit.
De moeder verblijft thans met de minderjarige in Polen.

3.Het verzoek

Het verzoek strekt samengevat tot:
- bepaling dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast;
- vaststelling van een zorgregeling.

4.De standpunten

De vader
De vader wenst samen met de moeder te worden belast met het gezag over [kind] , zodat hij de plicht en het recht heeft om haar te verzorgen en op te voeden. Hij stelt dat geen van de beletselen van artikel 1:253c lid 2 onder a en/of b van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanwezig is.
Ten tijde van de samenwoning van partijen, zorgden zij samen voor [kind] en de band tussen [kind] en de vader is altijd liefdevol en sterk geweest. Als gevolg van het incident tussen partijen waardoor de relatie is verbroken, is de Blijf Groep betrokken geraakt. Partijen hebben diverse gesprekken gevoerd om te werken aan de onderlinge communicatie. Tevens had de vader omgang met [kind] in ieder geval eens per week in het bijzijn van de moeder. Die omgang is altijd goed verlopen. Per 6 april 2017 heeft de moeder het contact met de vader verbroken en de omgang stop gezet. De vader wil graag een structurele omgangsregeling met [kind] en toewerken naar contact met [kind] zonder dat de vrouw daar bij is. Hij verzoekt een zorg- dan wel omgangsregeling vast te stellen, inhoudende eenmaal in de twee weken van vrijdagavond tot zondagavond en de andere week op woensdagmiddag, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
Subsidiair verzoekt de vader een informatieregeling in die zin dat de moeder hem eens per maand een e-mail over de minderjarige toestuurt met daarbij een foto van de minderjarige. De vader kan zich voorstellen dat de behandeling van zijn verzoeken moet worden aangehouden in afwachting van nader bericht van de hulpverlenende instanties in Polen.
De moeder
De moeder is van mening dat, nu zij en de minderjarige in Polen wonen, de Poolse rechter en Poolse kind-organisaties de situatie en veiligheid van de omgang tussen de vader en [kind] dienen in te schatten en bepalen of een contactregeling wordt. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er toch rechtsmacht is voor de Nederlandse rechter, dan verzoekt de moeder afwijzing van het verzoek van de vader.
De moeder heeft zich tegen het verzoek van de vader strekkende tot gezamenlijk gezag verweerd. Zij voelde zich zo onveilig dat zij eind juni 2017 – nog voor de uitspraak van de rechter in kort geding – heeft besloten definitief naar Polen terug te keren. Sinds 2013 is [kind] niet meer alleen met de vader geweest. De vader bracht haar wel regelmatig van huis naar school. In de gesprekken met de Blijf Groep was er alleen begeleide omgang. De moeder was daarbij altijd aanwezig. De moeder verzoekt om afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag. De communicatie tussen partijen is zo onveilig en diffuus dat geen sprake kan zijn van gezamenlijk ouderlijk gezag, temeer nu de moeder en [kind] in Polen wonen. De moeder is ook niet bereid om informatie over [kind] aan de vader te verstrekken. De inbreuken die de vader heeft gemaakt op het leven van de moeder en de minderjarige zijn te vaak en te groot om informatieverstrekking op te kunnen dragen. De moeder verzoekt ook afwijzing van de verzochte omgangsregeling. . Zij is van mening dat omgang ernstig nadeel oplevert voor [kind] en in strijd is met haar zwaarwegende belangen.
De moeder verweert zich ook tegen de subsidiair verzochte informatieregeling. De moeder is bereid om eens per twee maanden informatie betreffende de minderjarige te verstrekken en daarbij een foto te verstrekken.
De moeder heeft ten slotte te kennen gegeven zich te kunnen vinden in een rechtshulpverzoek aan de Poolse autoriteiten als de rechtbank dat nodig zou achten, maar dan enkel betreffende het verzoek tot omgang. Het verzoek tot gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, aldus de moeder.
De Raad
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat sprake lijkt van een zorgelijke ontwikkeling in het leven van de minderjarige. Naast de duidelijke meningsverschillen van partijen die hun weerslag op de minderjarige hebben, is de minderjarige onlangs weggerukt uit haar vertrouwde omgeving en meegenomen naar Polen. Dat is de moeder te verwijten. De angst van de moeder heeft ook effect op de minderjarige, ook in haar verhouding tot de vader. De minderjarige heeft zeer waarschijnlijk behoefte aan professionele hulpverlening. Op dit moment is er echter totaal geen zicht op de minderjarige omdat zij met de moeder in Polen verblijft. Zonder meer informatie is het niet mogelijk te onderzoeken of en in hoeverre contactherstel tussen de vader en de minderjarige mogelijk is.

5.De beoordeling

5.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De vader heeft aangevoerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van zijn verzoeken kennis te nemen, nu [kind] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft of had. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlandse recht op de verzoeken van toepassing. Gelet op de woonplaats van [kind] , is de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen.
De moeder is van oordeel dat, nu zij en de minderjarige in Polen wonen, de Poolse rechter bevoegd is.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bevoegdheid het volgende. In de onderhavige zaak is de minderjarige door de moeder overgebracht van Nederland naar Polen. Gelet op artikel 8 van Brussel IIbis is – voor zover hier van belang – bevoegd het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Vast staat dat de minderjarige ten tijde van het indienen van het verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Dat de minderjarige nadien met de moeder naar Polen is vertrokken, doet aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet af. Deze rechtbank acht zich derhalve bevoegd kennis te nemen van het op 11 mei 2017 door de vader ingediende – inleidende – verzoek. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift hadden partijen en de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland, meer specifiek in Amsterdam.
De rechtbank zal hieronder over de verzoeken van partijen oordelen.
5.2.
Ten aanzien van het gezag
De rechtbank gaat ervan uit dat de vader de minderjarige naar Pools recht rechtsgeldig heeft erkend. De vraag of deze erkenning ook ouderlijk gezag meebrengt, moet ingevolge artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 worden beoordeeld naar het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind, op het moment van de erkenning. De erkenning heeft blijkens de geboorteakte plaatsgehad op 19 mei 2011, aldus vóór de geboorte van de minderjarige. Deze erkenning is niet eerder van kracht dan vanaf de geboorte, zodat in aanmerking moet worden genomen de verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van de geboorte. Haar geboorteplaats is [plaats] . De rechtbank heeft onvoldoende gegevens omtrent de verblijfplaats van de minderjarige vanaf haar geboorte. De inschrijving op het adres aan [adres] te [plaats] vangt aan op 10 januari 2014. De tussenliggende gewone verblijfplaats is de rechtbank niet bekend.
Indien de gewone verblijfplaats steeds in Nederland is geweest, is op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1966 het Nederlands recht van toepassing. Artikel 1:253c BW bepaalt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag dan wel hem alleen met het gezag te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder niet met het gezamenlijk gezag instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uitgangspunt van de wetgever is in beginsel gezamenlijke gezagsuitoefening van de ouders. Of gezamenlijk gezag in dit geval in het belang van de minderjarige is, dient nader onderzocht te worden door de Raad.
Indien de gewone verblijfplaats van de minderjarige tevens in Polen is geweest, dan wel indien het huidige verblijf in Polen moet worden gezien als een verplaatsing van de gewone verblijfplaats, is ingevolge artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Pools recht op de vraag naar ouderlijke verantwoordelijkheid van toepassing en dient te worden onderzocht of volgens Pools recht de vader die het kind erkend heeft van rechtswege met ouderlijk gezag is belast. De verplaatsing van de gewone verblijfplaats dient te blijken uit een uitschrijving uit Nederland en een inschrijving in Polen bij de Burgerlijke Stand.
Daartoe overweegt de rechtbank dat artikel 93 lid 1 van de Poolse Familiewet bepaalt dat ouderlijk gezag toekomt aan beide ouders. Ingevolge dat recht heeft de vader derhalve van rechtswege tevens ouderlijk gezag over de minderjarige en hoeft hij daarmee niet te worden belast door middel van een rechterlijke uitspraak. Voorts heeft hierbij te gelden dat artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 kortgezegd bepaalt dat eenmaal gevestigd ouderlijk gezag na verplaatsing blijft bestaan.
Partijen dienen de rechtbank nader in te lichten over de gewone verblijfplaatsen die de minderjarige heeft gehad en over de status van het huidige verblijf in Polen en zullen daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
5.3.
Ten aanzien van de omgangsregeling
Het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling wordt beoordeeld aan de hand van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (BW). Uitgangspunt is dat tussen de niet verzorgende ouder en het kind contact is, tenzij is gebleken van één van de gronden zoals opgenomen in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:253a BW. Beide ouders dienen zich ten behoeve van dat contact in het belang van hun kind en haar ontwikkeling in te zetten. In de onderhavige zaak is dit partijen niet gelukt. Zij staan in hun opvattingen over het belang van de minderjarige met betrekking tot de omgang lijnrecht tegenover elkaar.
5.4.
De rechtbank overweegt dat het Rapport van de Raad niet volledig is, zoals de Raad zelf ook zegt, omdat de situatie van de minderjarige door de verhuizing niet onderzocht is kunnen worden. De moeder verblijft met de minderjarige op een geheim adres. Wel heeft de Raad de moeder telefonisch kunnen horen. Alvorens te beslissen op de verzoeken acht de rechtbank het noodzakelijk dat nader onderzoek wordt gedaan door een met de Raad vergelijkbare Poolse instantie. De rechtbank zal de Raad dan ook opdragen om via International Social Services (www.issnetherlands.nl) te bewerkstelligen dat haar rapport wordt aangevuld door nader onderzoek naar de situatie van de minderjarige en de verblijfssituatie van de moeder. De door de rechtbank bij vonnis in kort geding van 28 juni 2017 gestelde vragen, vooralsnog aangevuld met de vraag welke gezagsvoorziening het meest in het belang van de minderjarige wordt geacht, dienen daarbij te worden beantwoord.
Samenvattend dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
Welke omgangsregeling tussen de vader en [kind] komt het meest tegemoet aan de belangen van [kind] ?
Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja welke?
In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
Is hulpverlening nodig bij de omgang, zo ja, met welk doel?
Welke gezagsvoorziening is het meest in het belang van de minderjarige?
Daarom wordt als volgt beslist en wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt partijen in de gelegenheid om de rechtbank te informeren zoals bedoeld in rechtsoverweging 5.2. en bepaalt dat zij dit uiterlijk binnen vier weken na heden dienen te doen, de zaak wordt daartoe aangehouden tot de pro forma zitting van
30 oktober 2017;
- verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een aanvullend onderzoek in te stellen als hiervoor omschreven onder rechtsoverweging 5.4. en draagt de Raad op hieromtrent te rapporteren en de rechtbank te adviseren vóór 25 december 2017;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.E. de Koning, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 27 september 2017. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).