Beoordeling in conventie en reconventie
7. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt.
8. Partijen zijn op 5 oktober 2014 een overeenkomst aangegaan voor de aankoop van een keuken. [gedaagde] heeft de koop op 16 oktober geannuleerd.
[gedaagde] voert aan dat partijen mondeling overeen zijn gekomen dat bij annulering van de overeenkomst slechts de aanbetaling verschuldigd zijn. De stelplicht en bewijslast van deze stelling berust in beginsel bij [gedaagde] .
Anderzijds beroept Brugman zich op haar algemene voorwaarden die volgens haar te hand zijn gesteld. De stelplicht en bewijslast van deze stelling berusten in beginsel bij Brugman.
9. De kantonrechter zal in het hierna volgende, bij wijze van veronderstelling, er van uit gaan dat:
a. niet komt vast te staan dat partijen mondeling overeen zijn gekomen dat [gedaagde] bij annulering van de overeenkomst slechts de aanbetaling van € 250,00 aan Brugman verschuldigd zou zijn, en
b. dat vast komt te staan dat Brugman haar algemene voorwaarden bij het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld.
10. Voor dat geval heeft [gedaagde] een beroep gedaan op het onredelijk bezwarend zijn van het beding in artikel 12 van de algemene voorwaarden, welk beding Brugman aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd.
Het betreft een algemene voorwaarden in een consumentenovereenkomst. De kantonrechter dient op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie (o.a. 4 juni 2009, C243/08) en de Hoge Raad (13-09-2013 ECLI:HR:2013:691) ook ambtshalve te beoordelen of het beding onredelijk bezwarend is. Daarbij is het volgende van belang:
a. het betreft een beding als bedoeld in artikel 6:237 aanhef en onder i BW, dat wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn;
b. de bedongen schadevergoeding bij annulering is hoog (30%) in verhouding tot de koopsom, waarbij komt dat de schadevergoeding over de koopsom inclusief btw wordt gerekend, terwijl moet worden aangenomen dat het contractsbelang voor Brugman exclusief btw is:
c. Brugman heeft niet bestreden dat voor de opdracht nog geen materialen waren besteld en niet onderbouwd dat zij schade heeft geleden, laat staan dat zij heeft onderbouwd tot welk bedrag dit is geweest, de stelling van Brugman dat in het algemeen een brutomarge van meer 30 % gebruikelijk is doet daar niets aan af, omdat deze stelling te algemeen is en slechts onderbouwd wordt door een naamloze en ongedateerde bladzijde waarop onder meer een diagram “opbouw verkoopprijs” staat afgebeeld;
c. het beding geeft Brugman het exclusieve recht de hoogte van de wegens annulering door de afnemer te betalen schadevergoeding vast te stellen en de bewijslast voor een lager bedrag aan schade bij de consument legt.
11. Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het annuleringsbeding in de verhouding tussen [gedaagde] en Brugman onredelijk bezwarend is als bedoeld in artikel 6:233 aanhef en onder a BW en daarmee oneerlijk is in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen. De omstandigheid dat artikel 12 van de algemene voorwaarden is opgesteld in samenwerking met de consumentenbond maakt dat niet anders. Het beding is immers van tevoren opgesteld en de consument heeft dientengevolge geen invloed op de inhoud ervan kunnen hebben, terwijl consumentenorganisaties ook op grond van andere overwegingen kunnen besluiten in te stemmen met een beding.
De kantonrechter is gehouden het annuleringsbeding te vernietigen, zodat Brugman daarop in dit geding geen beroep kan doen.
12. Brugman heeft haar eis voorwaardelijk, namelijk voor het geval de kantonrechter van oordeel zou zijn dat de algemene voorwaarden van Brugman toepassing missen, althans het beding ten aanzien van de annuleringskosten hierin rechtsgeldig vernietigd zou worden, betaling van door [gedaagde] van de het bedrag van € 6.200,00 vermeerderd met de wettelijke rente.
13. Nu aan de voorwaarde voor het instellen van deze vordering is voldaan overweegt de kantonrechter ten aanzien daarvan het volgende. Vaststaat dat [gedaagde] de overeenkomst heeft geannuleerd. Brugman heeft er vervolgens om haar moverende redenen voor gekozen met een beroep op het annuleringsbeding annuleringskosten in rekening te brengen in plaats een beroep te doen op nakoming van de overeenkomst. Dat zij zich thans, twee jaar na annulering, alsnog op nakoming beroept, is zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - onbegrijpelijk.
14. De vorderingen van Brugman worden afgewezen.
15. Brugman wordt als de in het ongelijk gestelde partij in conventie met de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] belast.
16. [gedaagde] heeft verzocht om een vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten. Het volgende wordt overwogen.
17. Niet betwist is dat [gedaagde] buitengerechtelijke kosten te zijner verdediging als in artikel 6: 96 BW bedoeld heeft gemaakt. Dat hij ter zake een gemachtigde heeft ingeschakeld op grond van zijn rechtsbijstandverzekering, betekent niet dat hij geen vergoeding deswege voor door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten kan verkrijgen.
18. Artikel 6: 96 lid 1 BW bepaalt dat vermogensschade zowel geleden verlies als gederfde winst omvat. In lid 2 wordt daaraan toegevoegd dat als vermogensschade mede in aanmerking komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. In lid 5 is geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden als bedoeld in lid 2 onder c.
19. Vermogensschade ontstaat krachtens een wettelijke verplichting tot schadevergoeding. Genoemd kunnen worden wanprestatie en onrechtmatige daad. Van een verplichting tot het betalen van schadevergoeding moet worden onderscheiden de verplichting tot nakoming van een verbintenis bijvoorbeeld tot het betalen van een geldsom of het leveren van enig goed. De regels samenhangende met de verplichting tot het betalen van schadevergoeding zijn geregeld in Boek 6, Titel 1, Afdeling 10 BW. Nakoming in het algemeen is geregeld in Boek 6, Titel 1, Afdeling 6 BW, terwijl nakoming van verbintenissen tot het betalen van een geldsom is geregeld in Boek 6, Titel 1, Afdeling 11 BW.
20. Uit het vorenoverwogene volgt dat kosten gemaakt tot incasso van vermogensschade wel onder artikel 6: 96 BW vallen, maar kosten gemaakt om de debiteur van een verbintenis tot nakoming te dwingen niet. Dit uitgangspunt is ook terug te vinden in de uitspraak van de Hoge Raad van 27 juni 1997, NJ 1997, 651 (Vaston/Smith), waarin is bepaald dat artikel 6: 96 BW geen zelfstandige aanspraak op schadevergoeding geeft, zodat een verweerder die ten onrechte in een procedure is betrokken, zijn buitengerechtelijke kosten niet op de aanlegger van het proces kan verhalen. Evenwel de introductie van lid 5 van artikel 6: 96 BW kan toch niet anders gelezen worden dan als de introductie van een zelfstandige aanspraak op schadevergoeding namelijk die tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten gepaard gaande met het instellen van vordering tot nakoming van een verbintenis, meestal tot betaling van een geldsom.
21. Dat zo zijnde zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn in de context van vorderingen tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst dat een aanlegger van een vordering tot nakoming wel zijn schade kan verhalen ontstaan omdat hij kosten moet maken om nakoming van zijn vordering te krijgen en degene die ten onrechte wordt aangesproken niet. Bij de introductie van artikel 6: 96 BW in 1994 lag dat, gelet op de ontstaansgeschiedenis van deze verplichting niet voor de hand. Deze bepaling is immers een uitvloeisel van de destijds bestaande praktijk dat verzekeraars de advocaat- en deskundigenkosten van minnelijke afdoening van schades met name door letsel ontstaan voor hun rekening namen. In die context zou een verplichting van de gelaedeerde om de buitengerechtelijke kosten van een verzekeraar te moeten betalen als de claim weinig tot niets oplevert onaanvaardbaar zijn geweest.
22. De vordering van [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke kosten te zijner verdediging gemaakt is derhalve toewijsbaar. Het bedrag zal conform hetgeen daaromtrent in de wet is bepaald worden gesteld op € 279,00.
23. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Brugman in de kosten op de reconventie gevallen worden veroordeeld.
24. Dat betekent dat wordt beslist als volgt.