ECLI:NL:RBAMS:2017:7964

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
C/13/631311 / HA ZA 17-650
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een lening door ABN AMRO aan [gedaagde] met betrekking tot hypothecaire zekerheid

In deze zaak vorderde ABN AMRO BANK N.V. betaling van een bedrag van € 88.375,73 van [gedaagde], vermeerderd met wettelijke rente. De vordering was gebaseerd op leningen die [gedaagde] had afgesloten bij ABN AMRO, waarvan de aflossing door de bank was geclaimd. De procedure begon met een dagvaarding op 24 december 2015, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] sinds 2010 jaaroverzichten heeft ontvangen waarin de negatieve saldi van de leningen zijn vermeld. Ondanks het verweer van [gedaagde] dat hij de leningen al in 2011 had afgelost, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit verweer onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] niet had aangetoond dat hij aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan en dat de leningen opeisbaar waren. De rechtbank heeft de vordering van ABN AMRO toegewezen, inclusief de proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/600661 / HA ZA 16-50
Vonnis van 8 november 2017
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. M. Lambregts te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ABN AMRO en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 december 2015 met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 8 juni 2006 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van de comparitie van 22 september 2016 met de daarin genoemde stukken,
  • de akte van de zijde van ABN AMRO van 22 februari 2017,
  • de antwoordakte tevens akte wijziging van eis in reconventie van 22 maart 2017 van de zijde van [gedaagde] , met producties,
  • het proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie van 26 september 2017 met de daarin genoemde akte vermindering van eis, tevens akte overlegging producties van de zijde van ABN AMRO,
  • de brief van mr. Lambregts van 4 oktober 2017 met opmerkingen ten aanzien van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] is klant bij ABN AMRO sinds ABN AMRO Fortis heeft overgenomen. Daarvoor was [gedaagde] klant bij Stichting Bondsspaarbank (hierna: de Bondsspaarbank), de rechtsvoorganger van Fortis. [gedaagde] heeft meerdere privé en zakelijk rekeningen, faciliteiten en producten (gehad) bij ABN AMRO waarvan een groot deel nog stamt uit de tijd van Fortis en de Bondsspaarbank.
2.2.
Uit notariële aktes van hypotheek van 27 februari 1987 en 21 oktober 1992 blijkt dat [gedaagde] van de Bondsspaarbank leningen heeft verkregen. Tot zekerheid voor terugbetaling van die leningen heeft [gedaagde] aan de Bondsspaarbank een recht van hypotheek verleend op (kort gezegd) de panden [straat 1] te [plaats] en [straat 2] te [plaats] .
2.3.
Op een nota van afrekening van 21 mei 2010 inzake levering van een pand aan de [straat 3] te [plaats] staat, voor zover van belang, vermeld dat algehele aflossing van een hypothecaire lening van Fortis ten bedrage van € 113.433,-- heeft plaatsgevonden.
2.4.
ABN AMRO heeft, voor zover van belang, vanaf 2010 financiële jaaroverzichten aan [gedaagde] verstrekt van de door hem bij ABN AMRO gehouden producten. Op de jaaroverzichten vanaf 2010 tot en met 2013 staan middellange leningen (hierna: de leningen) met [rekeningnummer] en [rekeningnummer] vermeld. Bij de lening die is geregistreerd op de rekening eindigend op de [rekeningnummer] staat op de financiële jaaroverzichten over 2010 tot en met 2012 steeds een negatief saldo van € 85.236,84 vermeld. Bij de lening die is geregistreerd op de rekening eindigend op de [rekeningnummer] staat op de financiële jaaroverzichten van 2010 tot en met 2012 steeds een negatief saldo vermeld fluctuerend van € 42.277,37 in 2010 tot € 16.185,05 in 2012. In het financieel jaaroverzicht 2013 staat vermeld dat het saldo van deze leningen nul bedraagt.
2.5.
De negatieve saldi van de leningen die zijn geregistreerd op de rekeningnummers eindigend op de [rekeningnummer] en [rekeningnummer] zijn blijkens nota’s gericht aan [gedaagde] van 18 en 20 december 2013 op 1 en 4 december 2013 afgelost door betaling van bedragen van € 85.236,84 en € 3.138,89 (totaal € 88.375,73). Dit is blijkens een overzicht boekingen gebeurd ten laste van een rekening-courant ten name van [gedaagde] met [rekeningnummer] . Daardoor ontstond op deze rekening-courant een negatief saldo. Blijkens het hiervoor genoemde overzicht boekingen en een bankafschrift van 25 juni 2014 gericht aan [gedaagde] is dat negatief saldo op 18 juni 2014 gecrediteerd met een bedrag van € 88.375,73 ten laste van een rekening-courant met [rekeningnummer] . Deze bankrekening staat sinds 1 juli 2011 op naam van [gedaagde] .
2.6.
Bij brief van 12 november 2013 van Buma Algera Notariaat is aan ABN AMRO, voor zover van belang, het volgende bericht:
“(…) Op 4 december 2013 zal genoemde [gedaagde] de aan hem in eigendom toebehorende woning aan [straat 2] (…) overdragen (…). Genoemd registergoed is bezwaard met een recht van eerste hypotheek ten behoeve van uw bank (voorheen Stichting Bondsspaarbank) (…). In verband met vorenstaande verneem ik graag zo spoedig mogelijk de voorwaarden, waarop u bereid bent het ten behoeve van uw bank gevestigde hypotheekrecht
gedeeltelijkvervallen te verklaren (…).”
2.7.
Uit de nota van afrekening met betrekking tot het pand aan de [straat 2] in [plaats] van Buma Algera Notariaat van 4 december 2013 blijkt niet dat een lening aan ABN AMRO is afgelost. Daaruit blijkt wel dat een saldo van € 53.042,21 aan [gedaagde] op een door hem op te geven rekeningnummer zal worden overgemaakt.
2.8.
Bij brief van 17 juli 2014 is [gedaagde] voor het eerst gesommeerd om binnen 7 dagen over te gaan tot betaling van het bedrag van € 88.787,08. [gedaagde] is tot op heden niet tot betaling van het bedrag overgegaan.
2.9.
Bij brief van 26 oktober 2016 heeft ABN AMRO [gedaagde] , voor zover van belang, als volgt bericht:
“(…)
Wat is er gebeurd?
 Cliënt [ [gedaagde] , rb] had twee middellange leningen met [rekeningnummer] en [rekeningnummer] met hypothecaire zekerheid.
 Middels de verkoop en levering van een onderpand ( [straat 2] ) van cliënt moeten de middellange leningen worden afgelost.
 Op 9 december 2013 is er daartoe een bedrag van EUR 53.042,21 door de notaris op [rekeningnummer] bijgeschreven. Dat is op 12 december 2013 door cliënt overgeboekt naar [rekeningnummer] op naam van de partner van cliënt (…).
 In de nota’s van 18 december 2013 en 20 december 2013 wordt het saldo van [rekeningnummer] en [rekeningnummer] afgeboekt naar rekening met [rekeningnummer] . De middellange leningen zijn daarmee afgelost. Vervolgens had de ondernemersrekening [rekeningnummer] op naam van [gedaagde] FB Huurrekening een negatief saldo.
 (…)
 Op 18 juni 2014 heeft er een correctieboeking van EUR 88.375,73 in opdracht van Lindorff plaatsgevonden van rekening [rekeningnummer] naar [rekeningnummer] . Hierdoor ontstond er een achterstand op rekening [rekeningnummer] . (…).”

3.Het geschil

3.1.
ABN AMRO vordert na vermindering van eis – samengevat – dat [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om aan haar te betalen:
€ 88.375,73 vermeerderd met de wettelijke rente te berekenen vanaf 28 oktober 2014 tot aan de dag van voldoening,
de kosten van de gelegde conservatoire beslagen,
de proceskosten,
e wettelijke rente over de beslag- en proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van [gedaagde] komt er op neer dat hij de leningen al in 2011 zou hebben afgelost en derhalve ABN AMRO niets meer verschuldigd is. Dat is een zelfstandig verweer, zodat de stelplicht en – bij voldoende gemotiveerde betwisting – de bewijslast daarvan op [gedaagde] rust. [gedaagde] kan in zijn verweer niet worden gevolgd. Ter toelichting daarvan dient het volgende.
4.2.
Als onvoldoende gemotiveerd staat vast dat ABN AMRO [gedaagde] sinds 2010 jaaroverzichten heeft gestuurd waarop de diverse door hem bij ABN AMRO gehouden producten staan vermeld. Reeds op het jaaroverzicht van 2010 staan de negatieve saldi van de middellange leningen vermeld (rov. 2.4). [gedaagde] heeft ter comparitie erkend dat hij woonachtig is op het adres waarnaar de jaaroverzichten zijn verzonden en bevestigd, althans onvoldoende betwist, dat hij de jaaroverzichten heeft ontvangen. Het verweer van [gedaagde] impliceert dat deze jaaroverzichten onjuistheden zouden bevatten. ABN AMRO heeft terecht aangevoerd dat [gedaagde] haar daarvan nooit (schriftelijk) in kennis heeft gesteld, zelfs niet nadat hij sinds juli 2014 door ABN AMRO, althans door het door haar ingeschakelde incassobureau, meermaals tot betaling van het saldo van de leningen is aangemaand. Pas bij akte van 22 maart 2017, althans tijdens de laatste comparitie, heeft [gedaagde] voor het eerst aangevoerd dat de leningen al in 2011 zouden zijn afgelost. Het verweer van [gedaagde] is – gelet op de goede procesorde – tardief, zodat [gedaagde] daarop reeds daarom geen beroep meer toekomt.
4.3.
Maar zelfs als er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat [gedaagde] daarop nog wel een beroep zou kunnen toekomen, dan geldt dat het verweer onvoldoende is onderbouwd. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op een door zijn accountant opgesteld overzicht dat hij ten tijde van de comparitie heeft overgelegd. Dat overzicht is echter onnavolgbaar en daaruit kan – zonder nadere toelichting die ontbreekt – niet worden afgeleid dat [gedaagde] het saldo van de leningen al in 2011 heeft voldaan. Integendeel: de accountant geeft zelf in zijn overzicht aan dat het hem aan informatie ontbreekt om de vordering van ABN AMRO te kunnen verifiëren met de (jaar)opgaven van Fortis en ABN AMRO. Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde] verder aangevoerd dat het overzicht door zijn accountant rekenkundig kan worden aangetoond. Van [gedaagde] had echter gelet op het verloop van de procedure(s) tussen partijen mogen worden verwacht dat hij een dergelijke rekenkundige analyse reeds ter onderbouwing van zijn stelling in het geding had gebracht. [gedaagde] kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de correctieboeking ten laste van rekeningnummer eindigend op [rekeningnummer] hem niet eerder dan in deze procedure bekend was, aangezien als onvoldoende betwist vaststaat dat hem in de loop der jaren bankafschriften en jaaroverzichten van de door hem bij ABN AMRO gehouden producten zijn toegezonden. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat hij de leningen reeds in 2011 zou hebben afgelost, zodat aan bewijs van die stelling niet wordt toegekomen. Ook om die reden kan het verweer van [gedaagde] niet slagen.
4.4.
Het feit dat op een nota van afrekening van 18 mei 2010 staat vermeld dat aflossing van een hypothecaire lening van Fortis heeft plaatsgevonden (rov. 2.3), maakt het voorgaande niet anders. Daaruit valt immers – anders dan [gedaagde] heeft gesteld – zonder nadere toelichting die dus ontbreekt niet af te leiden dat de leningen die waren geregistreerd op de rekeningen eindigend op de [rekeningnummer] en [rekeningnummer] al eerder zouden zijn afgelost. In tegendeel. Beide partijen gaan ervan uit dat de leningen hun oorsprong vinden in de hypothecaire leningen als genoemd in rov. 2.2 terwijl deze nota van afrekening betrekking heeft op een geheel ander pand dan de panden die in die hypotheekaktes worden genoemd. Bovendien blijkt uit de brief van Buma Algera Notariaat van 12 november 2013 dat op het pand aan de [straat 2] te [plaats] nog een recht van hypotheek ten gunste van ABN AMRO was gevestigd (rov. 2.6) terwijl uit de nota van afrekening van 4 december 2013 (rov. 2.7) niet blijkt dat iets is afgelost.
4.5.
Bij gebreke van voldoende gemotiveerd verweer, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [gedaagde] niet tot (vrijwillige) aflossing van de leningen is overgaan. De leningen zijn immers uiteindelijk door en/of in opdracht van ABN AMRO op 18 juni 2014 afgeboekt ten laste van de rekening eindigend op de [rekeningnummer] die sinds 1 juli 2011 op naam van [gedaagde] staat en door hem gebruikt werd. [gedaagde] heeft niet betwist dat de leningen toen opeisbaar waren. Door de afboeking is op de rekening-courant eindigend op de [rekeningnummer] een debetsaldo ter hoogte van de gevorderde hoofdsom ontstaan. Op grond van artikel 6:38 van het Burgerlijk Wetboek kon ABN AMRO - bij gebreke van andersluidende afspraken tussen partijen waarvan vaststaat dat die er niet (meer) zijn, alleen al aangezien [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat de bankrekening eindigend op de [rekeningnummer] niet op zijn verzoek is geopend - terstond betaling van dat debetsaldo vorderen. Aangezien betaling ook na ingebrekestelling uitbleef, verkeerde [gedaagde] per 24 juli 2014 (rov. 2.8) in verzuim. De slotsom is dan ook dat de gevorderde hoofdsom en de daarover (per 28 oktober 2014) onbetwist gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is.
4.6.
Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd - onder meer ten aanzien van de al dan niet toepasselijkheid van algemene voorwaarden en de vraag of ABN AMRO al dan niet bevoegd was om de bankrekeningen van [gedaagde] te debiteren - kan als niet terzake dienend verder buiten beschouwing blijven. De vordering van ABN AMRO is immers niet gebaseerd op algemene voorwaarden en ook zonder de debitering blijft overeind dat [gedaagde] gehouden was het saldo van de leningen af te lossen en de wettelijke vertragingsrente te voldoen zolang hij daarmee in verzuim was. Een reconventionele vordering is niet, althans niet tijdig, ingesteld, zodat aan de beoordeling daarvan niet wordt toegekomen.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden tot op heden begroot op
  • explootkosten € 119,50;
  • explootkosten beslag € 256,56;
  • griffierecht € 3.290,--
  • griffierecht beslag € 613,--
  • liquidatietarief
Totaal € 8.302,06
De gevorderde wettelijke rente hierover is als niet betwist eveneens toewijsbaar, met ingang van de veertiende dag na dagtekening van het vonnis. De nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum is vermeld.
4.8.
Tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is niet, althans onvoldoende gemotiveerd, verweer gevoerd, zodat ook die zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het bedrag van € 88.375,73 vermeerderd met de wettelijke rente te berekenen vanaf 28 oktober 2014 tot aan de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van ABN AMRO tot op heden begroot op € 8.302,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: BB