4.3.1Vrijspraak van het onder 5, 7 en 8 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden wat onder 5, 7 en 8 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt als volgt.
Feit 5
Onder feit 5 is primair aan verdachte tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 3] door geweld en/of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere geldbedragen ter hoogte van in totaal € 4.890,- en een fles poppers.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank feit 5 primair niet wettig en overtuigend bewezen.
Onder feit 5 is subsidiair aan verdachte tenlastegelegd dat verdachte [slachtoffer 3] door geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere geldbedragen ter hoogte van in totaal € 4.890,- en een fles poppers. Het geweld of de andere feitelijkheden bestaan volgens de tenlastelegging uit:
- Het op dwingende/intimiderende toon om geld vragen (via WhatsApp) om drugs en drie weegschalen te kopen en
- daarbij teksten te sturen als “Ik ben van de straat”, “Groetjes aan je vriend en je moeder zien we binnenkort” en door boze smileys te zenden.
Om een handeling als feitelijkheid in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te kunnen aan te merken, moet deze handeling van zodanige aard zijn dat zij in de gegeven omstandigheid tot een dermate grote psychische druk bij het slachtoffer heeft geleid dat deze daaraan geen weerstand heeft kunnen bieden.
Uit de bij de aangifte gevoegde WhatsAppberichten volgt dat verdachte aangever onder het mom van een leugen – namelijk om drugs en weegschalen te kopen - heeft gevraagd om de geldbedragen over te maken of af te geven. Uit die berichten volgt echter onvoldoende dat sprake is geweest van dwang. Aangever stuurt immers aan verdachte de boodschap terug dat hij hem graag helpt. Ook vindt de rechtbank steun voor het oordeel dat geen sprake is geweest van dwang in de andere WhatsAppberichten die aangever aan verdachte heeft teruggezonden. Deze zijn allemaal positief van aard. Verdachte heeft pas bedreigende berichten aan aangever gestuurd nadat aangever op 10 mei 2017 zijn laatste betaling aan verdachte heeft gedaan en daarbij heeft aangegeven dat hij vanaf dat moment niets meer zou gaan betalen. Het bericht “Groetjes aan je vriend en je moeder zien we binnenkort” is pas op dat moment door verdachte aan aangever gestuurd. Verdachte dient daarom ook te worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde dwang.
Onder feit 7 is primair aan verdachte tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 4] door geweld -het vastpakken bij de arm- heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank feit 7 primair niet wettig en overtuigend bewezen.
Onder feit 7 is subsidiair aan verdachte tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 4] door geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het pinnen van een geldbedrag. Het geweld of de andere feitelijkheid zou bestaan uit het vastpakken van de arm van [slachtoffer 4] , hem tegenhouden en tegen hem zeggen dat hij het geld moest afgeven. Verdachte heeft deze gang van zaken echter ten stelligste ontkent en heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 4] samen geld zouden opnemen bij een geldautomaat om drugs van te kopen en dat [slachtoffer 4] weg liep omdat hij het misschien spannend vond om de dealer te ontmoeten waarmee verdachte had afgesproken om de drugs van te kopen. Volgens verdachte heeft [slachtoffer 4] het geld vrijwillig aan hem gegeven. De rechtbank acht deze gang van zaken in het licht van hetgeen [slachtoffer 4] overigens heeft verklaard niet onaannemelijk en vindt voor het tenlastegelegde verder geen steun in het dossier, ook niet – zoals de officier van justitie heeft betoogd - in de zaaksdossiers ten aanzien van de andere feiten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ook de andere aangevers hebben verklaard althans aanvankelijk vrijwillig geld aan verdachte te hebben gegeven. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs bestaat voor dwang zodat de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de onder feit 8 tenlastegelegde diefstal van de schoenen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze schoenen nadat zij samen de nacht hadden doorgebracht met toestemming van [slachtoffer 4] heeft geleend, omdat hij van zijn eigen schoenen blaren had gekregen. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk, te meer nu verdachte zijn eigen schoenen bij [slachtoffer 4] heeft achtergelaten. Voorts komt uit de whats-appgesprekken naar voren dat verdachte de schoenen wilde teruggeven.
4.3.2Bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3, 6, 9 en 10 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 primair, 3, 6, 9 en 10 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal verdachte echter vrijspreken van het medeplegen, nu uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt van een wezenlijke bijdrage van een ander dan verdachte.
4.3.3Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de volgende bewijsmiddelen, die ieder worden gebruikt ten aanzien van de verschillende feiten waar deze betrekking op hebben, tot het oordeel dat bewezen verklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1, 2 primair, 3, 6, 9 en 10 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 primair, 3, 6, 9 en 10 is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal de rechtbank ten aanzien van die feiten volstaan met een opgave van die bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 6, feit 9 en feit 10:
1. De bekennende verklaring van verdachte zoals ter terechtzitting van 19 oktober 2017 door hem is afgelegd.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 primair, feit 3:
2. Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017062961-1 met bijlagen van 25 maart 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , (doorgenummerde pagina’s 3000-3006), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 2 primair:
3. Een geschrift, te weten “Letselverklaring” van dr. [naam 1] chirurg van 24 maart 2017, (ongenummerd).
4. Een geschrift, te weten “Letselverklaring” van drs. [naam 2] MKA chirurg van 25 september 2017, (ongenummerd).
5. Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017118728-1 van 7 juni 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] , (doorgenummerde pagina’s 3075-3078), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van feit 9 en feit 10:
6. Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017087316-1 van 10 juni 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 3] , (doorgenummerde pagina’s 3189-3194), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] .