ECLI:NL:RBAMS:2017:8230

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
C/13/618687 / HA ZA 16-1159
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbouwing van een rijksmonument en de gevolgen voor de buren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee buren, waarbij de eigenaar van een hoekpand (gedaagde) plannen had voor verbouwingen aan zijn pand, dat een rijksmonument is. De eiseres, eigenaar van een aangrenzend pand, vorderde een verbod op de uitvoering van deze werkzaamheden, ondanks dat de gedaagde al vergunningen van de gemeente had verkregen. De rechtbank heeft de procedure en de feiten uitvoerig besproken, waarbij onder andere de vergunningen, de staat van de panden en de gevolgen van de verbouwingsplannen voor de eiseres aan bod kwamen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet onrechtmatig handelt door de vergunde werkzaamheden uit te voeren, maar bepaalde wel dat de gedaagde niet gebruik mocht maken van de vergunning voor het aanbrengen van een damwand, omdat dit onrechtmatige hinder voor de eiseres zou veroorzaken. Daarnaast werd de gedaagde verboden om de vergunde aanbouw te realiseren, omdat dit de daglichttoetreding en ventilatie van de achtergevel van de eiseres zou belemmeren. De rechtbank heeft de gedaagde ook opgedragen om een deugdelijke afvoer van hemelwater aan te brengen, om verdere schade aan de eigendommen van de eiseres te voorkomen. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/618687 / HA ZA 16-1159
Vonnis van 8 november 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S. Levelt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.J. van Riessen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 november 2016, met producties,
- de akte overlegging productie van [eiseres] , met één productie,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 22 februari 2017, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 23 juni 2017 en de daarin genoemde stukken,
- de faxbrief van mr. Van Riessen voornoemd van 17 juli 2017 naar aanleiding van het proces-verbaal,
- het proces-verbaal van descente en van comparitie van 18 september 2017 en het daarin genoemde stuk.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het pand aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: [adres 1] ). [adres 1] is een rijksmonument dat in slechte staat van onderhoud verkeert. Het pand heeft jarenlang leeggestaan en is gekraakt geweest. Op dit moment bevindt zich een winkel op de begane grond en zijn delen van de bovengelegen gestripte verdiepingen bewoond (anti-kraak).
2.2.
[eiseres] is sinds 2009 eigenaar van het pand aan de [adres 2] te [plaats] (hierna: [adres 2] ). [adres 2] is een smal monumentaal pand met 5 verdiepingen. De achtergevel van [adres 2] grenst aan het achtererf van de [adres 1] . Dat achtererf van [gedaagde] is in feite een door de achtergevels van de [adres 2] en [adres 1] en de zijgevel van de buren van [eiseres] op [adres 3] omsloten kleine binnenplaats. Toen [eiseres] er kwam wonen, was op het achtererf een uitbouw aanwezig. Deze inmiddels gesloopte uitbouw had een wat schuin aflopend dak dat net onder het onderste raam in de achtergevel van de [adres 2] uitkwam. Voor de sloop van de uitbouw zag dat er ongeveer zo uit.
Om privacy redenen afbeelding niet weergegeven.
2.3.
Tussen de panden [adres 1] en [adres 2] bevindt zich een mandelige muur. Deze mandelige muur betreft het rechterdeel van de achtergevel van de [adres 1] dat aansluit op (een deel van) de zijgevel van de [adres 2] . Deze mandelige muur is inpandig gelegen en loopt door tot en met souterrainniveau en bevindt zich links van de schoorsteen (zie de foto hieronder).
Om privacy redenen afbeelding niet weergegeven.
2.4.
Eind november 2009 heeft [gedaagde] van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum, een aanschrijving met last onder dwangsom ontvangen - kort gezegd - ter opheffing van de slechte staat van de [adres 1] .
2.5.
Bij besluit van 2 februari 2012 met kenmerk BWT 24289 is aan [gedaagde] een - inmiddels onherroepelijke - omgevingsvergunning verleend voor het herstellen van de fundering, het verdiepen van het souterrain met behoud van bestemming tot berging en het aanbrengen van een stabiliteitsportaal achter de voorgevel van het pand [adres 1] . De hieronder weergegeven detailtekening “drsn. E” behoort bij vergunning BWT 24289 en ziet op funderingswerkzaamheden op de binnenplaats. De vergunde werkzaamheden zijn nog niet uitgevoerd.
2.6.
Eind augustus 2015 heeft de inspecteur bouwtoezicht van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam [gedaagde] bericht dat de fundering van de [adres 1] codering IV krijgt, daarom is afgekeurd en moet worden vernieuwd. Op 3 juni 2016 is aan [gedaagde] een aanvullende aanschrijving gestuurd voor het vervangen van de fundering.
2.7.
Bij besluit van 25 februari 2015 met kenmerk BWT 1624942 heeft het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam met gebruikmaking van de reguliere procedure [gedaagde] een omgevingsvergunning verleend voor - kort gezegd - het veranderen van het pand [adres 1] . Het door [eiseres] tegen dit besluit ingediende bezwaar is op 29 december 2016 gegrond verklaard, omdat de uitgebreide procedure gevolgd had moeten worden. Het besluit is daarbij tevens ingetrokken.
2.8.
Op 18 juli 2016 is onder hetzelfde kenmerk BWT 1624942 aan [gedaagde] een omgevingsvergunning verleend voor onder andere renovatie- en herstelwerkzaamheden aan de gevels van [adres 1] , sloop en herbouw van de achtergevel, dakopbouw en het realiseren van een uitbouw met dakterras op de binnenplaats. De achtergevels en de binnenplaats zullen na voltooiing van de vergunde werkzaamheden er ongeveer zo komen uit te zien.
Om privacy redenen afbeelding niet weergegeven.
2.9.
[eiseres] heeft tegen het besluit van 18 juli 2016 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de afdeling publiekrecht van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 22 november 2016 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 18 juli 2016 - voor zover het besluit ziet op het wijzigen van de vloeren en de achtergevel en het oprichten van de aanbouw - tot de uitspraak op het beroep geschorst. De beroepsprocedure bij de bestuursrechter loopt nog.
2.10.
[gedaagde] heeft nog geen uitvoering aan zijn bouwplannen gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] te verbieden op/aan het perceel [adres 1] ( [plannummer I] ) de werkzaamheden waarvoor vergunningen zijn verleend bij besluiten van 2 februari 2012 (BWT 24289), 25 februari 2015 en 18 juli 2016 (BWT 1624942) uit te voeren of te doen uitvoeren, althans te verbieden de achtergevel te (doen) slopen, te (doen) wijzigen, de daarin aanwezige muuropeningen of te openen oppervlak daarin te (doen) vergroten, de muurankers te (doen) verwijderen, de funderingswerkzaamheden uit te (doen) voeren, de aanbouw te (doen) realiseren en/of en/of een dakterras te (doen) realiseren op de aanbouw, en - in het geval [gedaagde] na dagvaarding en hangende de onderhavige procedure één of meer van hiervoor genoemde werkzaamheden uitvoert of doet uitvoeren - hem te gebieden per de dag van het in deze zaak te wijzen vonnis, althans per de dag volgend op de dag van betekening van dat vonnis, deze werkzaamheden te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden en het pand binnen vier weken na betekening van het vonnis terug te (doen) brengen in de staat waarin het zich per datum van dagvaarding bevindt;
II. [gedaagde] te gebieden de ramen en muuropeningen in de achtergevel van de [adres 2] te [plaats] ( [plannummer II] ) vrij te houden zodanig dat het gebruik van de ramen en muuropeningen voor toetreding van lucht en licht en zicht niet wordt beperkt of kan worden beperkt en deze ramen naar buiten toe kunnen worden geopend en hem te verbieden op te bouwen of plaatsen of ophangen of aanbrengen van voorwerpen die het gebruik van de genoemde voor toetreding lucht en licht kunnen beperken dan wel waardoor de ramen niet meer kunnen worden geopend en - in het geval [gedaagde] na dagvaarding en hangende de onderhavige procedure één of meer van hiervoor genoemde werkzaamheden uitvoert of doet uitvoeren - hem te gebieden per de dag van het in deze zaak te wijzen vonnis, althans per de dag volgend op de dag van betekening van dat vonnis, deze werkzaamheden te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden en het pand binnen vier weken na betekening van het vonnis terug te (doen) brengen in de stat waarin het zich per datum van dagvaarding bevindt;
III. [gedaagde] te gebieden het pand [adres 1] blijvend te voorzien van deugdelijke voorzieningen voor de afvoer van hemelwater waardoor geen hemelwater afloopt op/aan het pand [adres 2] en voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade door water en lekkages in/aan de achtergevel en zijgevel van het pand [adres 2] en schade door de sloop van de aanbouw achter de achtergevel van het pand [adres 1] , welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat;
IV. een verklaring voor recht dat de schoorsteen bestanddeel is van het pand [adres 2] ( [plannummer II] ) en de grond onder deze schoorsteen onderdeel uitmaakt van het kadastrale perceel [plannummer II] en [gedaagde] te bevelen om voor gezamenlijke rekening alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan [eiseres] aan het daaraan aanpassen van de kadastrale grens tussen hun percelen;
V. op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag gedurende de tijd dat [gedaagde] in gebreke is aan enig onderdeel van de veroordeling in dezen te voldoen, alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] heeft - kort samengevat - het volgende aan haar vorderingen onder 3.1.I en 3.1.II ten grondslag gelegd. Als de vergunde werkzaamheden worden uitgevoerd, zal dat op de hierna te bespreken onderdelen onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 jo. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jegens haar veroorzaken. Met zijn voorgenomen bouwplannen, die op bepaalde hierna te bespreken onderdelen bovendien strijdig zijn met artikel 5:50 BW, zal [gedaagde] schade veroorzaken aan het pand [adres 2] en inbreuk maken op door verkrijgende verjaring onderstane erfdienstbaarheden. Aan het gevorderde onder 3.1.III wordt artikel 6:174 BW ten grondslag gelegd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

vordering onder 3.1.I - verbod op uitvoering vergunde werkzaamheden

4.1.
[eiseres] vordert een verbod voor [gedaagde] om de werkzaamheden uit te voeren die bij besluiten van 2 februari 2012, 25 februari 2015 en 18 juli 2016 zijn vergund. Het gaat [eiseres] dan blijkens het petitum om de volgende werkzaamheden:
( i) sloop en wijzigen van de achtergevel van [adres 1] ;
(ii) vergroten van de muuropeningen of te openen oppervlak in de achtergevel van [adres 1] ;
(iii) verwijderen van de muurankers;
(iv) funderingswerkzaamheden;
( v) realiseren van de aanbouw;
(vi) realiseren van een dakterras op die aanbouw.
4.2.
De funderingswerkzaamheden zijn vergund bij besluit van 2 februari 2012 en de overige werkzaamheden waarvoor [eiseres] een verbod vordert bij besluit van 18 juli 2016. Het besluit van 25 februari 2015 is op 29 december 2016 ingetrokken en ziet - naar de rechtbank begrijpt - op dezelfde werkzaamheden die op 18 juli 2016 zijn vergund. Gelet daarop valt zonder nadere toelichting van [eiseres] , die evenwel ontbreekt, niet in te zien welk rechtens te respecteren belang [eiseres] heeft bij het gevorderde verbod om de op 25 februari 2015 vergunde werkzaamheden uit te voeren. De vordering zal op dit onderdeel daarom al bij gebreke van een voldoende belang worden afgewezen.
(iv) funderingswerkzaamheden
4.3.
Vaststaat dat [gedaagde] over een onherroepelijke vergunning beschikt voor het verrichten van funderingswerkzaamheden. [gedaagde] betoogt terecht dat dit betekent dat hij (in beginsel) gerechtigd is de funderingswerkzaamheden te gaan uitvoeren. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een vergunninghouder er op mag vertrouwen dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en dat de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen door de vergunningverlenende instantie volledig en op juiste wijze zijn afgewogen, en dat hij gerechtigd is van die vergunning gebruik te maken. Dit kan evenwel anders zijn als op grond van het civiele recht moet worden geoordeeld dat de vergunninghouder met de vergunde werkzaamheden onrechtmatig jegens derden zal handelen. Het hebben van een onherroepelijke vergunning sluit immers niet uit dat de vergunninghouder civielrechtelijk uit onrechtmatige daad aansprakelijk is te houden als hij overeenkomstig de vergunning handelt maar daarbij schade of hinder toebrengt aan derden. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval bij het verlenen van de vergunning van 2 februari 2012 rekening is gehouden met burenrecht en mogelijk onrechtmatig handelen jegens omwonenden.
4.4.
[gedaagde] heeft op het achtererf van de [adres 1] (de binnenplaats) een kelderbak gepland met daarop een uitbouw, waartoe volgens de bouwplannen van [gedaagde] eerst gefundeerd zal gaan worden. [eiseres] stelt dat [gedaagde] met de op de binnenplaats beoogde funderingswerkzaamheden onrechtmatig jegens haar zal handelen in de zin van artikel 5:37 c.q. 6:162 BW. Deze funderingswerkzaamheden zullen namelijk leiden tot schade aan de tweekoppige paalfundering van de [adres 2] waarop de achtergevel van de [adres 2] steunt, aldus [eiseres] . Ter onderbouwing daarvan wijst [eiseres] op de bij de vergunning van 2 februari 2012 behorende tekeningen, meer specifiek de onder 2.5 weergegeven detailtekening. Op die detailtekening is volgens [eiseres] te zien dat een damwand zal worden aangebracht dwars door de tweekoppige paalfundering van de [adres 2] . [gedaagde] betwist niet dat dit uit de detailtekening is af te leiden en de detailtekening een onderdeel is van de vergunning van 2 februari 2012. Dat het uitvoeren van de funderingswerkzaamheden volgens de desbetreffende detailtekening onrechtmatig is jegens [eiseres] betwist [gedaagde] evenmin. [gedaagde] betoogt evenwel dat “de damwand uiteraard niet door de paalfundering zal worden heengeslagen” en dat dit aldus onjuist op de detailtekening is weergeven.
4.5.
Nu [gedaagde] niet duidelijk heeft gemaakt hoe de damwand dan wel zal worden aangebracht, zal de rechtbank [gedaagde] gelet op het voorgaande verbieden gebruik te maken van de op 2 februari 2012 aan hem verleende vergunning voor zover deze ziet op het aanbrengen van een damwand volgens detailtekening “drsn. E” (zie 2.5). De rechtbank ziet
- bij gebreke van een nadere toelichting van [eiseres] - geen aanleiding om daaraan een dwangsom te verbinden. Of inbreuk dreigt op de door [eiseres] ten aanzien van de fundering gestelde door verkrijgende verjaring ontstane erfdienstbaarheid, behoeft bij deze uitkomst geen bespreking.
4.6.
Aan de stelling van [eiseres] dat de funderingswerkzaamheden ook overigens zullen leiden tot schade aan de fundering van de [adres 2] wordt voorbijgegaan. Dat dit het geval zal zijn, blijkt - zoals [gedaagde] terecht aanvoert - nergens uit.
4.7.
[eiseres] stelt ten slotte dat het geplande funderingsherstel ter plaatse van de achtergevel van de [adres 1] schade aan haar schoorsteen zal veroorzaken. Volgens [eiseres] zal de schoorsteen aan één kant steunen op de nieuwe fundering en aan de andere kant op de bestaande fundering van de [adres 2] . [eiseres] wijst op het door haar ingebrachte rapport van Strackee B.V. Bouwadviesbureau waarin is te lezen dat dit tot zettingsverschillen zal leiden waardoor de schoorsteen zal losscheuren. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat [eiseres] eigenaar is van de schoorsteen. Van de gestelde onrechtmatige hinder c.q. handelen kan volgens de stellingen van [gedaagde] al daarom geen sprake zijn. De rechtbank volgt [gedaagde] in zijn verweer. Ter gelegenheid van de descente heeft de rechtbank waargenomen dat de schoorsteen stopt tussen de eerste verdieping en begane grond niveau. Tevens is geconstateerd dat de schoorsteen is vertand met de achtergevel van de [adres 1] , terwijl op het dakterras van de [adres 2] en op het tweede verdiepingsniveau geen vertanding is te zien tussen de schoorsteen en de achtergevel van de [adres 2] . Daarnaast heeft de rechtbank waargenomen dat de lagen van de stenen van de schoorsteen niet op gelijke hoogte zijn met de steenlagen van de achtergevel van de [adres 2] . Dat [eiseres] eigenaar is van de schoorsteen - al dan niet gemeenschappelijk met [gedaagde] - heeft [eiseres] , gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan van [gedaagde] en de waarnemingen van de rechtbank tijdens de descente, onvoldoende gemotiveerd gesteld. Omdat aldus niet is komen vast te staan dat [eiseres] eigenaar is van de schoorsteen, kunnen de geplande funderingswerkzaamheden wat de schoorsteen betreft ook niet leiden tot onrechtmatige hinder dan wel onrechtmatig handelen jegens [eiseres] .
4.8.
Het voorgaande betekent dat het gevorderde met betrekking tot de funderingswerkzaamheden - behoudens de onder 4.5 bedoelde werkzaamheden - zal worden afgewezen.
(i) sloop achtergevel [adres 1] en (iii) verwijderen muurankers
4.9.
[eiseres] vordert dat het [gedaagde] wordt verboden de achtergevel van de [adres 1] te slopen en daarbij de muurankers te verwijderen, omdat dit constructieve schade aan haar pand zal veroorzaken en dus - naar de rechtbank begrijpt - jegens haar onrechtmatig is. De sloop van de achtergevel zal ten koste gaan van de zijgevel van de [adres 2] omdat deze volgens [eiseres] door middel van muurankers in vaste verbinding staat met de achtergevel van de [adres 1] . Deze muurankers zijn bevestigd in de vloerbalken van de [adres 1] en dienen daarmee de constructie van beide panden. Daarnaast, aldus nog steeds [eiseres] , heeft [eiseres] haar vereiste toestemming voor de sloop van de mandelige muur niet gegeven.
4.10.
[gedaagde] bestrijdt dat de aan de achtergevel van de [adres 1] geplande sloopwerkzaamheden tot schade aan het pand van [eiseres] zullen leiden, al is het maar omdat het deel dat aansluit op de zijgevel van de [adres 2] - de mandelige muur - volgens [gedaagde] onberoerd wordt gelaten. Dat maakt volgens de stellingen van [gedaagde] ook dat hij [eiseres] niet om toestemming hoeft te vragen. Daargelaten dat [gedaagde] erop wijst dat de muurankers behouden zullen blijven, betwist hij dat de muurankers de constructie van de [adres 2] dienen.
4.11.
Tijdens de descente heeft de rechtbank waargenomen dat op de eerste en derde verdieping van de [adres 2] in de linker zijgevel van de [adres 2] ter plaatse van de mandelige muur een muuranker is bevestigd. De discussie tussen partijen over het al dan niet jegens [eiseres] onrechtmatige karakter van de sloop van de achtergevel van de [adres 1] beperkt zich gegeven de concrete stellingen van partijen daarmee tot de mandelige muur. Dat dit deel van de achtergevel volgens de bouwplannen van [gedaagde] zal worden gesloopt, blijkt volgens [eiseres] uit het besluit van 18 juli 2016. Hoewel aan [eiseres] kan worden toegegeven dat op de eerste pagina van dit nog niet onherroepelijke besluit staat dat de sloop van de achtergevel van de [adres 1] aan [gedaagde] is vergund (en daarmee de indruk wordt gewekt dat het gaat om de sloop van de hele achtergevel), volgt uit de vergunning verderop onder het advies van de commissie voor Welstand en Monumenten dat volgens de vergunningsaanvraag het inpandige rechterdeel van de achtergevel behouden zal blijven. Nu [eiseres] geen andere feiten heeft gesteld waaruit is af te leiden dat dit deel van de achtergevel volgens de bouwplannen van [gedaagde] wèl zal worden gesloopt en de muurankers zullen worden verwijderd, kan dit niet als vaststaand worden aangenomen. De door [eiseres] ten aanzien van de muurankers gestelde door verkrijgende verjaring ontstane erfdienstbaarheid, behoeft daarmee geen bespreking. Het gevorderde verbod voor de sloop van de achtergevel en het verbod voor het verwijderen van de muurankers zullen bij gebreke van een voldoende belang worden afgewezen.
(i) wijzigen achtergevel en (ii) vergroten van de muuropeningen of te openen oppervlak in de achtergevel van [adres 1]
4.12.
[gedaagde] wil de gevelopeningen in de nieuwe achtergevel gaan wijzigen. Niet in geschil is dat in de nieuwe situatie sprake zal zijn van grotere kozijnen en op de 2e, 3e en 4e verdieping Franse balkons zullen worden geplaatst met binnenslaande deuren. Gelet op de door [gedaagde] in het geding gebrachte foto’s van de bestaande achtergevel van de [adres 1] en de waarnemingen tijdens de descente, is komen vast te staan dat het merendeel van de ramen in de achtergevel van de [adres 1] op dit moment naar buiten of naar binnen toe geopend kan worden. Anders dan onder 2.2 is te zien en aanvankelijk door [eiseres] is bepleit, heeft de achtergevel van de [adres 1] dus geen ‘omhoogschuiframen’.
4.13.
[eiseres] stelt dat in de nieuwe situatie het glasoppervlak in de achtergevel van de [adres 1] substantieel toeneemt en dat dit ook geldt voor het glasoppervlak dat open kan worden gezet. Deze toename zal volgens [eiseres] onrechtmatige hinder veroorzaken in de zin van artikel 5:37 BW en/of 6:162 BW en bestaat uit geluidshinder, stank- en rookoverlast en de daaruit voortvloeiende waardevermindering van de [adres 2] . Daarnaast zorgen de gewijzigde gevelopeningen voor meer inkijk. De Franse balkons nodigen uit om daar te gaan zitten, waarmee de privacy van [eiseres] op onrechtmatige wijze wordt geschonden, aldus steeds [eiseres] . [gedaagde] betwist dat sprake is van onrechtmatige hinder. Daartoe voert [gedaagde] in essentie aan dat er weinig verschil is tussen de bestaande en nieuwe situatie en de toename van hinder door [eiseres] op geen enkele wijze is onderbouwd, laat staan de onrechtmatigheid daarvan.
4.14.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder. In artikel 5:37 BW is bepaald dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen door (onder meer) het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun. Of het veroorzaken van hinder onrechtmatig is, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere (onder meer plaatselijke) omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen te treffen ter voorkoming van schade.
4.15.
In dit geval speelt een grote rol dat in het drukke en dichtbebouwde centrum van Amsterdam buren over het algemeen tamelijk veel van elkaar hebben te dulden als het gaat om de hier gestelde hinder. In deze zaak waar twee achtergevels samenkomen in een hoek van een bouwblok, geldt dat temeer. Ook acht de rechtbank van belang dat toen [eiseres] in het pand aan de [adres 2] kwam wonen er al te openen en doorzichtige vensters aanwezig waren op de plek waar de Franse balkons en de nieuwe vensters zullen worden geplaatst. De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres] als gevolg van het plaatsen van de Franse balkons meer geluid zal gaan horen dan nu het geval is. [gedaagde] betwist dat op zich ook niet. Dit brengt - anders dan [eiseres] lijkt te betogen - echter niet reeds met zich dat daarmee de onrechtmatigheid van het plaatsen van de Franse balkons en nieuwe vensters jegens [eiseres] is gegeven. Voor een dergelijke verstrekkende conclusie ligt het op de weg van [eiseres] om concrete feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat de geluidsoverlast zodanig zal zijn dat dit onrechtmatig jegens haar is. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat die nadere feitelijke onderbouwing geheel ontbreekt. Dat geldt ook voor de gestelde vermindering van privacy door meer inkijk vanuit de achtergevel van de [adres 1] . Zoals [gedaagde] terecht heeft betoogd, is die zijdelingse inkijk er nu ook al en deze zal in de nieuwe situatie niet significant toenemen. De stank- en rookoverlast is in het geheel niet door [eiseres] toelicht en daaraan zal daarom voorbij worden gegaan. [eiseres] heeft dan ook onvoldoende (gemotiveerd) gesteld dat de in de achtergevel van de [adres 1] door [gedaagde] geplande nieuwe vensters en Franse balkons strijdig zijn met artikel 5:37 BW dan wel artikel 6:162 BW.
4.16.
Partijen zijn verder verdeeld over de vraag of de te plaatsen Franse balkons onrechtmatig zijn jegens [eiseres] in de zin van artikel 5:50 BW. Artikel 5:50 lid 1 BW bepaalt dat het zonder toestemming van de eigenaar van het naburig erf niet is toegestaan om binnen twee meter van de erfgrens balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op het naburige erf uitzicht geven. Die afstand wordt blijkens lid 3 van dat artikel gemeten ‘rechthoekig uit de buitenkant van de muur, daar waar de opening is gemaakt’ of ‘uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringend werk tot aan de grenslijn der erven of de muur’.
4.17.
[eiseres] stelt dat de Franse balkons als “enigszins” vooruitspringend werk kunnen worden aangemerkt. Onderbouwd wordt deze stelling door [eiseres] niet. [gedaagde] betwist op zijn beurt gemotiveerd dat de geplande Franse balkons kunnen worden gezien als vooruitspringend werk. Daartoe voert [gedaagde] aan - met verwijzing naar de vergunning van 18 juli 2016 - dat de Franse balkons (hoewel ze op de tekeningen iets uitsteken) conform de voorwaarde van de commissie voor Welstand en Monumenten, die ook aan de vergunning is verbonden, binnen de negge zullen worden geplaatst. Gelet daarop heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd gesteld dat met het plaatsen van de Franse balkons een met artikel 5:50 BW strijdige situatie zal ontstaan.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grondslag aan de onder 3.1.I weergegeven vorderingen, voor zover zij betrekking hebben op het vergroten van de muuropeningen of het te openen oppervlak in de achtergevel van [adres 1] en daarmee op het wijzigen van de achtergevel, is komen te ontvallen. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
(v) realiseren van de aanbouw
4.19.
Niet ter discussie staat dat de bij besluit van 18 juli 2016 vergunde en op de binnenplaats geplande aanbouw een plat dak zal hebben en op ongeveer twee centimeter afstand van de achtergevel van de [adres 2] zal worden gebouwd. Evenmin is in geschil dat daardoor het onderste raam in de achtergevel van [eiseres] volledig zal worden dichtgezet en het raam daarboven vrijwel volledig (zie 2.8). Tijdens de descente is waargenomen dat het onderste raam - dat van de wasruimte - is voorzien van melkglas en naar binnen toe kan kiepen. Het andere raam is geplaatst ter hoogte van de trapopgang naar de eerste verdieping. Dat raam - eveneens voorzien van melkglas - kan naar buiten toe worden geopend en wordt vastgezet met een haakje.
4.20.
Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de geplande aanbouw op een afstand van twee centimeter van de achtergevel van de [adres 2] , waarbij de onderste twee ramen van [eiseres] worden dichtgezet, hinder jegens [eiseres] zal veroorzaken. Van de al beperkte daglichttoetreding in de wasruimte zal immers in het geheel geen sprake meer zijn en in de trapopgang zal toetreding van daglicht heel beperkt worden. Als de geplande aanbouw er komt, zal het raam ter plaatse van de trapopgang bovendien niet meer geopend kunnen worden. Natuurlijke ventilatie is daardoor niet meer mogelijk. Hoewel het raam in de wasruimte naar binnen toe kan blijven kiepen, acht de rechtbank het aannemelijk dat de mogelijkheid van natuurlijke ventilatie in de wasruimte minimaal zal worden vanwege de verminderde toevoer en circulatie van lucht. Ten slotte zal [eiseres] ernstig worden belemmerd in het onderhoud aan deze ramen (zoals het schilderen van de kozijnen), aangezien [eiseres] er dan vanaf de buitenkant niet meer bij kan. De door de geplande aanbouw op deze drie punten veroorzaakte hinder acht de rechtbank van zodanig gewicht dat die hinder jegens [eiseres] als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. Voor dat oordeel is van belang dat niet goed valt te begrijpen, [gedaagde] heeft dat althans onvoldoende toegelicht, dat en waarom de aanbouw op deze wijze ten koste van de belangen van [eiseres] gerealiseerd moet worden. Dit geldt temeer nu [eiseres] volgens haar eigen stellingen bij de vorige aanbouw deze hinder niet ondervond en [gedaagde] aldus de mogelijkheid heeft om de toe te brengen schade te voorkomen door eenzelfde aanbouw als de inmiddels gesloopte aanbouw te realiseren.
4.21.
De rechtbank zal [gedaagde] daarom verbieden de aan hem bij besluit van 18 juli 2016 vergunde aanbouw te realiseren. De rechtbank ziet - bij gebreke van een nadere toelichting van [eiseres] - geen aanleiding om daaraan een dwangsom te verbinden. Bij deze uitkomst behoeft de door [eiseres] met betrekking tot de onderste twee ramen gestelde door verkrijgende verjaring ontstane erfdienstbaarheid geen bespreking.
(vi) realiseren van een dakterras op de aanbouw
4.22.
Niet in geschil is dat [gedaagde] op 18 juli 2016 eveneens een vergunning heeft gekregen om op de aanbouw een dakterras te realiseren. [eiseres] stelt dat met het realiseren van een dakterras op de aanbouw een met artikel 5:50 BW strijdige situatie ontstaat. Dit omdat het geplande dakterras op twee centimeter afstand komt van de erfgrens - en zich daarmee binnen twee meter van de erfgrens zal bevinden - en van waaruit zicht zal bestaan op het erf van [eiseres] . [gedaagde] bestrijdt dat artikel 5:50 BW wordt geschonden, omdat de onderste twee melkglazen ramen met de geplande aanbouw zullen worden dichtgezet en vanaf het dakterras dus slechts uitzicht zal bestaan op in feite een blinde muur.
4.23.
Dat een dakterras een ‘soortgelijk werk’ is als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 BW en dat het geplande dakterras is gelegen binnen een afstand van twee meter van de erfgrens tussen de percelen van [eiseres] en [gedaagde] , staat niet ter discussie. De strekking van artikel 5:50 BW is het beschermen van de nabuur tegen de mogelijkheid dat er voor hem of haar onopvallend en voor de andere onwillekeurig inbreuk wordt gemaakt op zijn of haar privacy. Het tweede lid van artikel 5:50 BW zondert een soortgelijk werk dat uitzicht geeft op een muur die binnen twee meter staat expliciet uit van onrechtmatigheid. [gedaagde] komt echter geen beroep toe op artikel 5:50 lid 2 BW. Anders dan [gedaagde] betoogt, zal immers geen sprake zijn van een blinde muur. Zoals uit r.o. 4.20 volgt, mogen de onderste twee ramen in de achtergevel van [eiseres] door de aanbouw namelijk niet worden dichtgezet en kan het bovenste raam naar buiten toe open.
4.24.
Dit leidt ertoe dat het onder 3.1.I met betrekking tot een dakterras gevorderde, toewijsbaar is met dien verstande dat de rechtbank [gedaagde] zal verbieden om op de binnenplaats binnen een afstand van twee meter van de erfgrens tussen de percelen van partijen een dakterras op een aanbouw te realiseren. De rechtbank ziet - bij gebreke van een nadere toelichting van [eiseres] - geen aanleiding om daaraan een dwangsom te verbinden. Bij deze uitkomst behoeft het door [eiseres] gedane beroep op artikel 5:37 jo. 6:162 BW geen bespreking.
vordering onder 3.1.II - gebod vrijhouden ramen en muuropeningen
4.25.
De vordering van [gedaagde] zoals hiervoor onder 3.1.II is weergegeven, is te onbepaald om te kunnen toewijzen. Slechts voor wat betreft de onderste twee ramen in de achtergevel van de [adres 2] zal de rechtbank [gedaagde] , gelet op hetgeen in r.o. 4.20 en 4.23 is overwogen, gebieden deze vrij te houden zodanig dat het bovenste raam daarvan volledig naar buiten toe kan worden geopend. De rechtbank ziet - bij gebreke van een nadere toelichting van [eiseres] - geen aanleiding om daaraan een dwangsom te verbinden.
vordering onder 3.1.III - afvoer hemelwater en lekkages
4.26.
Tijdens de descente zijn in het pand van [eiseres] op de derde verdieping lekkagesporen waargenomen ter plaatse van de door partijen als mandelig aangeduide muur. Ter gelegenheid van de descente heeft [eiseres] ook verklaard dat de lekkage in de mandelige muur zit. De oorzaak van de lekkage is volgens [eiseres] erin gelegen dat [gedaagde] geen herstelwerkzaamheden uitvoert aan de woning scheidende wanden. Vanwege de mandeligheid van de desbetreffend muur, valt zonder nadere toelichting van [eiseres] (die evenwel ontbreekt) niet in te zien dat [gedaagde] daarvoor zonder meer aansprakelijk is te houden. De vordering onder 3.1.II zal op dit onderdeel worden afgewezen.
4.27.
Van de kant van [eiseres] is tijdens de eerste comparitie toegelicht dat door de sloop van de aanbouw een soort van put op de binnenplaats is ontstaan, waarbij de afwatering is weggehaald. Vanwege het ontbreken van een deugdelijke hemelwaterafvoer komt de binnenplaats bij hevige regenval blank te staan en sijpelt het regenwater de kelderverdieping van [eiseres] binnen. Als bezitter van de opstal is [gedaagde] op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk te houden, aldus steeds [eiseres] . [eiseres] heeft foto’s in het geding gebracht van haar kelderverdieping waarop plassen water op de vloer zijn te zien. [gedaagde] voert op zijn beurt aan dat geen enkele oorzakelijk verband is aangetoond tussen zijn handelen of nalaten en de vermeende waterschade van [eiseres] .
4.28.
Dat de afwatering is weggehaald toen de aanbouw werd gesloopt, is op zich niet door [gedaagde] betwist. [gedaagde] heeft evenmin betwist dat de binnenplaats bij hevige regenval blank komt te staan. Gelet op de onder 4.27 bedoelde foto’s, acht de rechtbank dan ook genoegzaam aangetoond dat ingeval van hevige regenval door het ontbreken van een deugdelijke hemelwaterafvoer regenwater de kelderverdieping van [eiseres] binnen sijpelt. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook gebieden om ter plaatse van de binnenplaats een deugdelijke voorziening voor de afvoer van hemelwater aan te brengen. De rechtbank ziet
- bij gebreke van een nadere toelichting van [eiseres] - geen aanleiding om daaraan een dwangsom te verbinden.
4.29.
De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade met verwijzing naar de schadestaatprocedure, zal evenwel worden afgewezen. [eiseres] heeft namelijk niets gesteld met betrekking tot de als gevolg van de afwezigheid van een deugdelijke hemelwaterafvoer door haar geleden schade. Waar de door haar geleden schade uit bestaat, heeft [eiseres] in het geheel niet toegelicht.
vordering onder 3.1.IV - schoorsteen
4.30.
Gelet op hetgeen in r.o. 4.7 is overwogen, zal deze vordering worden afgewezen.
proces- en nakosten
4.31.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [eiseres] tot op heden worden begroot op
€ 1.742,50. Dat bedrag bestaat uit explootkosten van € 98,50, griffierecht van € 288,- en een bedrag van € 1.356,- (3 punten x liquidatietarief II) aan salaris advocaat. De nakosten zullen ambtshalve worden toegewezen zoals in het dictum is vermeld.
4.32.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verbiedt [gedaagde] gebruik te maken van de op 2 februari 2012 onder kenmerk BWT 24289 verleende vergunning voor zover deze ziet op het aanbrengen van een damwand volgens de onder 2.5 van dit vonnis weergegeven detailtekening “drsn. E”,
5.2.
verbiedt [gedaagde] de aan hem bij besluit van 18 juli 2016 onder kenmerk BWT 1624942 vergunde aanbouw te (doen) realiseren,
5.3.
verbiedt [gedaagde] om op de binnenplaats van de [adres 1] binnen een afstand van twee meter van de erfgrens tussen de percelen van partijen een dakterras op een aanbouw te (doen) realiseren,
5.4.
gebiedt [gedaagde] om de onderste twee ramen in de achtergevel van de [adres 2] vrij te houden, zodanig dat het bovenste raam van deze twee ramen volledig naar buiten toe kan worden geopend,
5.5.
gebiedt [gedaagde] om ter plaatse van de binnenplaats van de [adres 1] een deugdelijke voorziening voor de afvoer van hemelwater aan te brengen,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.742,50,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, rechter, bijgestaan door mr. N.M. Bindhammer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017.
**