ECLI:NL:RBAMS:2017:8236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
C/13/614686 / FA RK 16-6051
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot gouden sieraden en DUO-schuld

Op 15 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die met elkaar gehuwd waren. De vrouw verzocht om echtscheiding en stelde dat het huwelijk duurzaam was ontwricht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de zaak behandeld ter terechtzitting op 3 oktober 2017. De partijen, beiden met de Nederlandse en Turkse nationaliteit, hebben hun huwelijk in [plaats] voltrokken op [datum]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en man in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft een vordering van € 48.212,= op de man ontvangen na de levering van de voormalige echtelijke woning aan hem.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. De vrouw en man hebben beiden recht op de helft van de sieraden en munten, die in de kluis van de vrouw zijn opgeslagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gouden sieraden, die tijdens het huwelijk zijn verkregen, in de gemeenschap vallen en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat deze aan haar zijn verknocht. De rechtbank heeft ook de studieschuld van de man in de verdeling betrokken, waarbij beide partijen draagplichtig zijn voor deze schuld. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en man beoordeeld en heeft de meer of anders verzochte zaken afgewezen.

De beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, tevens kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.E. Meijer, griffier. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, binnen drie maanden na dagtekening van de beschikking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer:
C/13/614686 / FA RK 16-6051 es (HHO TM)
C/13/628241 / FA RK 17/2830 veve
Beschikking van 15 november 2017 betreffende de echtscheiding en nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. N.D. 't Zand te Amsterdam,
tegen
[verweerder] ,
ingeschreven te [plaats] , feitelijk verblijvende in de penitentiaire inrichting [plaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. G. Öntas te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken, waaronder het op 15 augustus 2016 ingediende verzoekschrift.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 oktober 2017.
Gehoord zijn de vrouw en haar advocaat en de man en zijn advocaat.
1.3.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] op [datum] .
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse en Turkse nationaliteit.
2.3.
Bij notariële akte van 7 september 2017 is het aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning aan de man geleverd, welke akte op 7 september 2017 in de daartoe bestemde openbare registers is ingeschreven.
De man heeft de op de woning rustende hypothecaire schuld geheel op zich genomen en de vrouw is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
2.4.
De vrouw heeft uit hoofde van onderbedeling door deze verdeling van de voormalige echtelijke woning een vordering van € 48.212,= op de man gekregen, welk bedrag aan haar is uitgekeerd na levering van de woning aan de man.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.2.
De vrouw verzoekt bij nevenvoorziening:
  • te bepalen dat zij bevoegd is tot het gebruik van de echtelijke woning bij uitsluiting van de andere echtgenoot gedurende een periode van maximaal zes maanden;
  • de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap aldus te bepalen:
3.2.1.
dat aan de partijen elk wordt toebedeeld de helft van de overwaarde of onderwaarde van de woning;
3.2.2.
dat de man aan de vrouw betaalt of te wel met haar verrekent zijn deel van de vaste eigenaarslasten die door de vrouw zullen worden betaald tot dat de woning is verkocht evenals alle kosten die de vrouw heeft moeten maken om de woning te verkopen;
3.2.3.
dat partijen elk recht hebben op de helft van de sieraden;
3.2.4.
dat de man krijgt toegescheiden zijn deel van de inboedel die hij heeft aangeschaft te weten het bed, grote tv, bankstel, laptop, PlayStation en zijn kledingkast en dat de vrouw wenst toebedeeld te krijgen de meubels in de computerkamer, klerenkast, de kleine tv en de keukenspullen;
3.2.5.
dat zijn studieschuld aan de man wordt toegewezen evenals de overige schulden indien deze bestaan;
3.2.6.
dat partijen over en weer geen aanspraak maken op het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen;
3.2.7.
dat de rechtbank tevens bepaalt dat indien de man weigerachtig is zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning de vrouw vervangende toestemming krijgt voor:
- het in de verkoop zetten van eerder genoemde woning waarbij een door u te benoemen makelaar zal optreden als verkopend makelaar van partijen;
- de verkoop en levering van de woning waarbij het vonnis in de plaats treedt voor de toestemming van de man.
3.3.
De man betwist de duurzame ontwrichting niet. Hij stemt in met toewijzing van de verzoeken onder nummer 3.2.3 en 3.2.5. Hij verweert zich tegen de overige verzoeken.
Hij verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek de verdeling conform een door hem gedaan voorstel wordt bepaald en verzoekt de vrouw te gelasten haar pensioengegevens in het geding te brengen.

4.De beoordeling

Het hoofdverzoek
4.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2.
Er zal Nederlands recht op het verzoek tot ontbinding van het huwelijk worden toegepast op grond van artikel 10:56, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding is dan ook toewijsbaar.
4.4.
De Nederlandse rechter is bevoegd en het Nederlandse recht is van toepassing ten aanzien van de hierna te noemen nevenvoorzieningen voor zover niet betrekking hebbend op het huwelijksvermogensrecht.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
4.5.
Partijen hebben geen belang meer bij een beslissing op dit punt nu de man de voormalige echtelijke woning heeft overgenomen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
Verdeling gemeenschap van goederen
4.6.
De rechtbank stelt vast dat Nederlands recht van toepassing is op de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. De rechtbank zal nu beide partijen daarom verzocht hebben de verdeling vaststellen.
Peildatum
4.7.
De rechtbank zal uitgaan van de wettelijke peildatum voor de omvang van de gemeenschap, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift, 15 augustus 2016. Vanaf dat moment is de gemeenschap vatbaar voor verdeling. Voor wat betreft de waarde van de boedelbestanddelen zal ten aanzien van de banksaldi en de schulden in beginsel worden uitgegaan van de waarde per peildatum, ten aanzien van de overige bestanddelen de waarde op het moment van de feitelijke verdeling. Voor zover relevant wordt ten aanzien van de peildatum voor de waardering hieronder nader overwogen.
De gemeenschap
4.8.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de gemeenschap per peildatum bestond uit de volgende bestanddelen:
de woning;
het goud en de sierraden;
de studieschuld van de man;
de inboedel.
Partijen twisten over de vraag of (nog) tot de gemeenschap behoren:
5. de ontslagvergoeding van de man;
6. de lening van de ouders van de man;
7. de schenking van de ouders van de vrouw.
De verdeling per standpunt
Ad 1) De woning
4.9.
Nu de echtelijke woning reeds aan de man is overgedragen, de vrouw haar onderbedelingsvordering ten aanzien van de echtelijke woning reeds heeft ontvangen en zij is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, hebben partijen geen behoefte meer aan een beslissing op dit punt.
Ad 2) Het goud en de sieraden
4.10.
Tussen partijen staat vast dat de gouden sieraden en munten die partijen bij het huwelijk hebben gekregen zich in de kluis bij de vrouw bevinden. Ook staat vast dat er gouden sieraden van de moeder van de man in de kluis liggen, welke staan op de eerste bladzijde van productie 6 van 18 september 2017 van de zijde van de man. De vrouw heeft toegezegd deze sieraden aan de man te verstrekken.
4.11.
De man heeft een lijst van getaxeerde gouden sieraden en munten in het geding gebracht. Hij stelt dat partijen deze omwille van de verzekering na het huwelijk meteen hebben laten taxeren en daarna in de kluis hebben gelegd. Het huwelijkse goud bestaat volgens de man uit:
-17 stuks 22 karaats gouden slavenarmbanden á € 13.650,=
- 1 stuk 22 karaats gouden armband met steens á € 640,=
- 11 stuks Turkse 2,5 munt 22 karaats á € 6.600,=
- 3 stuks Turkse hele munt 22 karaats á € 720,-
- 3 stuks 14 karaats gouden kettingen á 900,=
- 1 stuks Ottomaanse munt 22 karaats á € 1.200,=
- 1 stuks Ottomaanse munt 22 karaats á € 240,=
- 15 stuks Turkse munten (kwart) 22 karaats á € 900,=
- 1 stuks Turkse munt met rand 22 karaats á 195,=
- 1 stuks 14 karaats gouden set inclusief collier , armband en oorbel á € 1.875,=
4.12.
De vrouw betwist niet de lijst op zich of de daar gehanteerde waardes maar stelt dat een deel van de lijst aan haar verknocht is omdat dit is gegeven door haar familie ten gelegenheid van verjaardagen en het behalen van diploma’s en dat de collierset en een deel van de munten niet meer aanwezig is, nu zij deze conform Turks gebruik bij huwelijken van vriendinnen munten aan hen cadeau heeft gedaan.
De verknochtheid ziet volgens de vrouw op de volgende stukken:
- 6 stuks 22 karaats gouden slavenarmband á € 803,= per stuk;
- 1 stuk 14 karaats gouden ketting á € 300,=
- 1 stuk Ottomaanse munt 22 karaats € 240,=
4.13.
De man voert hiertegen aan dat nu partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd ook de voorhuwelijkse sieraden in de gemeenschap vallen en de vrouw onvoldoende heeft gesteld om tot een verknochtheid te komen. Hij heeft voorts geen weet van het weggeven van de munten tijdens het huwelijk. Dat de collierset kwijt zou zijn betwist de man, nu de vrouw hiervan op geen enkele wijze is gebleken behalve door de niet onderbouwde stelling van de vrouw. De man wijst erop dat partijen de sieraden hebben laten verzekeren en de vrouw hiervan ook geen melding heeft gemaakt bij de verkering.
4.14.
Zoals hierboven overwogen is op het huwelijksvermogensregime Nederlands recht van toepassing. Dat wil zeggen dat er sprake is van een gemeenschap van goederen. Goederen die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Niet gesteld noch gebleken is dat de sieraden aan de vrouw zijn geschonken onder voorwaarde dat deze niet in enige gemeenschap van goederen zouden vallen. Het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan één der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Het feit dat het de vrouw is die de sieraden kan dragen en de door de vrouw aangevoerde aspecten ten aanzien van de gelegenheid van de verkrijging brengen niet met zich mee dat deze sieraden aan de vrouw zijn verknocht. De sieraden vallen naar het oordeel van de rechtbank in de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen en dienen in de verdeling te worden betrokken.
4.15.
Nu de vrouw op zich de waarden van de verbeterde taxatie zoals door de man bij productie 6 van 18 september 2017 in het geding gebracht, niet betwist zal de rechtbank uitgaan van de juistheid daarvan. Partijen zullen de stukken verdelen door om en om één stuk uit te zoeken, op die wijze dat zij in waarde per saldo gelijk uit komen. De vrouw heeft aldus de mogelijkheid de armbanden die zij voor haar huwelijk heeft gekregen uit te zoeken, waartegenover de man armbanden tot een gelijke waarde die partijen gekregen hebben bij het huwelijk kan uitzoeken.
4.16.
Ten aanzien van het door de vrouw gestelde over de collierset en de munten overweegt de rechtbank als volgt. Die stelling komt erop neer dat de munten en sieraden niet verdeeld behoeven te worden, omdat deze zich niet meer in de gemeenschap zouden bevinden. De man heeft dit betwist. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een bevrijdend verweer van de vrouw, waarvan de bewijslast op haar rust. Zij heeft hiervan evenwel geen bewijs geleverd of aangeboden. Het moet derhalve ervoor worden gehouden dat de munten en sieraden nog niet zijn verdeeld en dat de man daarover geen beschikking heeft noch heeft kunnen hebben gezien zijn detentie. De waardes van de munten en collierset zullen in de verdeling betrokken dienen te worden.
Ad 3) De studieschuld
4.17.
De man wenst dat de waarde van de studieschuld in de verdeling betrokken wordt. Hij heeft aangegeven dat zijn eerder aanbod dat hij de schuld volledig op zich zou nemen enkel heeft gedaan om de vrouw te bewegen snel mee te werken aan de levering van de echtelijke woning aan hem, hetgeen zij niet heeft gedaan. Daarom wenst hij alsnog dat de schuld wordt meegenomen. Hij betwist hetgeen de vrouw aanvoert over de schuld.
4.18.
De vrouw werpt daartegen op dat zij nimmer van het bestaan van de schuld heeft geweten en ook de man voor of gedurende het huwelijk daarvan geen melding heeft gemaakt. Pas in 2015, bij het doen van hun aangifte is zij op de hoogte gekomen van het bestaan hiervan. De man moet de schuld zelf aflossen. De vrouw vindt dat de schuld aan de man verknocht is nu zij maar heel kort gehuwd zijn geweest, de man feitelijk bijna nooit thuis was, zij niet van de studie heeft kunnen profiteren en de man door zijn eigen toedoen niet heeft kunnen afstuderen. Tevens stelt zij dat de man pas na de peildatum de melding over het opeisbaar worden van de schuld heeft ontvangen deze niet in de gemeenschap valt.
4.19.
Ingevolge artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het de man toegestaan om zijn eis te vermeerderen op het moment dat hij dit deed. De vrouw is in haar processuele belangen niet geschaad nu zij voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om te reageren op het aanvulling van het verzoek van de man. Niet is gebleken dat de man een onherroepelijk aanbod aan de vrouw heeft gedaan.
De rechtbank stelt vast dat gezien het regime waaronder de man valt voor zijn van DUO ontvangen studiegelden, deze van meet af aan een lening betreft, welke pas op het moment van afstuderen in een gift wordt omgezet. Daarmee staat vast dat er een schuld aanwezig was op de peildatum. Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd kan niet leiden tot de conclusie dat de schuld aan de man verknocht is, nu hiervan enkel in uitzonderlijke situaties geval kan zijn en de man de stellingen van de vrouw ook uitdrukkelijk heeft betwist. Daarbij geldt dat de vrouw ermee bekend was dat de man studeerde evenals zijzelf en dus bekend is met het systeem van de studiefinanciering, waarbij pas indien binnen 10 jaar wordt afgestudeerd de lening in een gift wordt omgezet.
4.20.
De schuld bedroeg in september 2017 € 29.743,48. Nu de man niet meer heeft kunnen lenen vanaf de peildatum maar hooguit heeft kunnen aflossen op de schuld houdt de rechtbank het erop dat de schuld minimaal dit bedrag bedraagt. Nu schulden geen goederen zijn kan de rechtbank de schulden niet verdelen en dus niet de waarde van de schuld in de verdeling betrekken, zoals door de man is verzocht. De rechtbank kan alleen een beslissing nemen over de draagplicht en zal op grond van het vorenstaande bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld.
Ad 4) De inboedel
4.21.
Tussen partijen staat vast dat zij op zich aan de verdeling van de inboedel hebben voldaan met hetgeen ieder van hen thans onder zich heeft. De man heeft enkel gesteld dat de ring die hij van zijn opa heeft geërfd en die in de woning zou hebben gelegen, verdwenen is, hetgeen door de vrouw is betwist. Zij stelt niet met de ring bekend te zijn en ook geen enkel belang erbij te hebben om deze onder zich te houden.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man het bestaan en/of verblijfplaats van de ring onvoldoende aangetoond. De rechtbank houdt hiermee geen rekening.
Ad 5) De ontslagvergoeding.
4.22.
De vrouw heeft ter zitting verklaard haar verzoek dienaangaande niet te handhaven. De rechtbank zal daarover geen beslissing meer nemen.
Ad 6) Lening van de ouders man
4.23.
De man stelt dat zijn ouders hem en de vrouw een som van € 7.900,= hebben verstrekt uit hoofde van lening voor de verbouwing van het huis. Zij hebben al voorafgaand aan het feitelijk verkrijgen van de echtelijke woning dit bedrag van zijn ouders gekregen om voorbereidende stappen te kunnen nemen.
De vrouw betwist gemotiveerd de aanwezigheid van de gestelde schuld. Zij geeft aan dat partijen ten eerste zelf voldoende liquide middelen hadden om in de kosten van de verbouwing te voorzien en er dus helemaal geen reden was om een lening aan te gaan. Daarnaast is de door de man overgelegde verklaring niet waarachtig en innerlijk tegenstrijdig, volgens de vrouw.
4.24.
Gezien de datum van ondertekening van het door de man in het geding gebrachte stuk alsmede de daarin opgenomen (reeds verrichte) werkzaamheden aan de op dat moment nog niet in eigendom aan partijen toebehorende woning is de rechtbank van oordeel dat geen waarde dient te worden gehecht aan dit stuk. Nu de man heeft nagelaten de door hem gestelde schuld op enige andere wijze te onderbouwen moet het ervoor gehouden worden dat geen schuld aanwezig was.
Ad 7) De schenking van de moeder van de vrouw
4.25.
De vrouw heeft gesteld dat het klopt dat haar ouders bij het huwelijk geld hebben gegeven, maar dat hiervan niets meer over was op de peildatum. De man meent dat er nog geld op een Turkse bankrekening staat en dat dit bedrag in de verdeling betrokken dient te worden.
Wat er ook zij van de exacte hoogte van het geschonken bedrag, niet is gebleken dat er op dit moment nog iets van over is. De man heeft tegen het verweer van de vrouw onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat er nog op een (Turkse) bankrekening gezamenlijke gelden staan.
4.26.
Nu de man ter zitting zijn verzoek om overlegging van de pensioengegevens niet gehandhaafd heeft en partijen besproken hebben dat zij over en weer afstand willen doen, maar dat zelf zullen regelen, behoeft de rechtbank omtrent de pensioenen niets te beslissen.
4.27.
Daarom wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak C/13/614686 / FA RK 16/6051:
5.1.
spreekt de
echtscheidinguit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum] ;
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
In de zaak C/13/628241/ FA RK 17/2830:
5.3.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
5.3.1.
bepaalt dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de sieraden en munten zoals die volgen uit de door de man als productie 6 van 18 september 2017 overgelegde lijst en dat partijen deze zullen verdelen op de wijze als hiervoor onder 4.15 is bepaald;
5.3.2.
bepaalt dat beide partijen draagplichtig zijn voor de studieschuld van de man;
5.3.3.
bepaalt dat ieder der partijen die inboedelgoederen houdt die hij/zij thans onder zich heeft.
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. H.C. Hoogeveen, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.E. Meijer, griffier,
op 15 november 2017. [1]
De griffier is buiten staat deze beschikking te ondertekenen

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).