In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vennootschap onder firma, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een bestuurlijke boete van € 24.000,- opgelegd gekregen wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling, die werkzaamheden voor eiseres verrichtte, niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning. Eiseres had geen zienswijze ingediend op het voornemen van de minister om de boete op te leggen en heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder het boeterapport van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij al het mogelijke had gedaan om de overtreding te voorkomen. De rechtbank volgde de minister in zijn standpunt dat de vreemdeling als vreemdeling in de zin van de Wav moest worden aangemerkt en dat eiseres niet kon aantonen dat de vreemdeling geen tewerkstellingsvergunning nodig had. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoogte van de boete gerechtvaardigd was, gezien de recidive van eiseres in 2013.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.