Op 20 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 44-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het opzettelijk exporteren van cocaïne. De vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam ter terechtzitting op 6 november 2017, waar de officier van justitie, mr. B. Niks, zijn vordering indiende. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 2,7 kilogram cocaïne op 30 maart 2016 te Maastricht, en het vervoeren van deze hoeveelheid cocaïne in een verborgen compartiment van een auto richting België.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, die stelde niet op de hoogte te zijn van de cocaïne in haar auto, verworpen. De inhoud van tapgesprekken met een medeverdachte en andere bewijsstukken wezen erop dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de drugstransport. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een essentiële rol vervulde in de uitvoer van de cocaïne en dat haar persoonlijke omstandigheden, zoals het hebben van vier kinderen, niet voldoende waren om haar van strafbaarheid uit te sluiten.
De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van drugshandel. De verdachte werd ook geconfronteerd met haar rol in het milieu van drugshandel, wat de kans op recidive vergrootte. De rechtbank besloot om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de in beslag genomen Citroën C4 verbeurd verklaard. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opnieuw geschorst, zodat zij in vrijheid kon afwachten of het vonnis onherroepelijk zou worden.