ECLI:NL:RBAMS:2017:8475

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
13/997031-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor de export van cocaïne met een gevangenisstraf van 20 maanden

Op 20 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 44-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het opzettelijk exporteren van cocaïne. De vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam ter terechtzitting op 6 november 2017, waar de officier van justitie, mr. B. Niks, zijn vordering indiende. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 2,7 kilogram cocaïne op 30 maart 2016 te Maastricht, en het vervoeren van deze hoeveelheid cocaïne in een verborgen compartiment van een auto richting België.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, die stelde niet op de hoogte te zijn van de cocaïne in haar auto, verworpen. De inhoud van tapgesprekken met een medeverdachte en andere bewijsstukken wezen erop dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de drugstransport. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een essentiële rol vervulde in de uitvoer van de cocaïne en dat haar persoonlijke omstandigheden, zoals het hebben van vier kinderen, niet voldoende waren om haar van strafbaarheid uit te sluiten.

De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van drugshandel. De verdachte werd ook geconfronteerd met haar rol in het milieu van drugshandel, wat de kans op recidive vergrootte. De rechtbank besloot om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de in beslag genomen Citroën C4 verbeurd verklaard. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opnieuw geschorst, zodat zij in vrijheid kon afwachten of het vonnis onherroepelijk zou worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/997031-16
Datum uitspraak: 20 november 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] en aldaar feitelijk verblijvend.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Niks, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. C.Y. Kekik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Zij op of omstreeks 30 maart 2016 te Maastricht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 2,7 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair:
Zij op of omstreeks 30 maart 2016 te Maastricht, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 2,7 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet, die hoeveelheid cocaïne in een verborgen compartiment in een auto heeft vervoerd richting België
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Zij op of omstreeks 30 maart 2016 te Maastricht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 2,7 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd verwerkt, althans aanwezig heeft gehad;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte er niet van op de hoogte was dat de cocaïne in haar auto verborgen was. Zij leent haar auto vaak uit en was onderweg naar België of Luxemburg om een daar verloren telefoon op te halen en om haar metgezel te assisteren bij haar zoektocht naar werk. Tevens kon zij van die gelegenheid gebruik maken voor familiebezoek en een bezoek aan mogelijke locaties waar zij als zangeres zou kunnen optreden. Over de tapgesprekken met medeverdachte [medeverdachte] heeft verdachte ter zitting verklaard dat [medeverdachte] contactpersoon was in verband met een mogelijk optreden van haar als zangeres en dat de door haar met hem gevoerde gesprekken daarop betrekking hadden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verklaring verdachte voor het doel van haar reis, past niet op de inhoud van die tapgesprekken. Niet valt bijvoorbeeld in te zien waarom medeverdachte [medeverdachte] haar met stemverheffing opdraagt te vertrekken. [medeverdachte] is in het scenario van verdachte immers slechts contactpersoon voor een mogelijk optreden, terwijl dat optreden (of de voorbereiding daarvan) niet het doel van de reis was. Ook het tapgesprek waarin verdachte kort voor de reis tegen haar echtgenoot zegt dat zij bijzonder goed betaald zal krijgen, valt niet (goed) te rijmen met het scenario van verdachte. Ter zitting geconfronteerd met deze tapgesprekken, heeft verdachte niet kunnen uitleggen waarom [medeverdachte] haar onder druk zet en waarom zij goed betaald zou krijgen, zodat haar verklaring niet aannemelijk is geworden. De inhoud van de tapgesprekken past echter wel op hetgeen waarvan verdachte beschuldigd wordt, namelijk een transport van verdovende middelen naar België / Luxemburg. Daar komt nog bij dat de rechtbank het zeer onwaarschijnlijk acht dat de verdovende middelen, waarvan de straatwaarde een aanzienlijke som geld vertegenwoordigt, zonder medeweten van verdachte aan haar worden meegegeven op een tocht door België en Luxemburg zonder bepaalde eindbestemming. Zelfs wanneer verdachte de reis mede ondernam ten behoeve van de door haar gestelde bezigheden, hoeft dit het opzettelijk vervoeren van de verdovende middelen niet in de weg te staan.
4.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 30 maart 2016 te Maastricht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 2,6 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 30 maart 2016 te Maastricht tezamen en in vereniging met anderen een grote hoeveelheid van in totaal 2,6 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk heeft vervoerd.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en dat de in beslaggenomen personenauto, Citroën C4, zal worden verbeurd verklaard, subsidiair wordt onttrokken aan het verkeer.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer uit Nederland van een grote hoeveelheid cocaïne. Zij vervulde als vervoerder een essentiële rol. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schade berokkenen aan de gezondheid van gebruikers. Zij leiden vaak tot ernstige verslavingsproblematiek met de daarmee vaak gepaard gaande andere vormen van criminaliteit. Dit alles heeft verdachte ondergeschikt gemaakt aan haar drang naar geldelijk gewin, zij zou immers ‘bijzonder goed worden betaald’.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2017 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten een gezin met 4 kinderen. De rechtbank wijst erop dat die omstandigheden zich ook voordeden ten tijde van het plegen van het delict en verdachte kennelijk niet hebben weerhouden van de uitvoer van cocaïne. Integendeel, het jongste kind, toen nog een baby, voerde zij mee in dezelfde auto waarin de cocaïne verborgen was. Verdachte heeft zodoende haar kind bloot gesteld aan de gevaren die met de drugshandel gepaard kunnen gaan.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de proceshouding van verdachte die niet getuigt van bereidheid om verantwoordelijkheid te nemen voor haar daden. De rechtbank houdt het er voor dat verdachte kennelijk actief is in een milieu waarin in drugs wordt gehandeld. Gelet daarop acht de rechtbank de kans aanwezig dat verdachte in de verleiding kan komen zich opnieuw schuldig te maken aan drugs gerelateerde delicten. Om verdachte daarvan te weerhouden, zal de rechtbank een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Hoewel de precieze rol van verdachte in het door haar uitgevoerde drugstransport niet geheel duidelijk is geworden, lijkt zij geen leidende maar een enigszins ondergeschikte rol daarin te spelen. Gelet hierop alsmede op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd in die zin dat zij de op te leggen vrijheidsstraf enigszins zal matigen en een groter deel in voorwaardelijke vorm zal opleggen.
Voorlopige hechtenis
Bij beslissing van het Hof Amsterdam van 15 juni 2016 is de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 16 juni 2016 geschorst tot aan de inhoudelijke behandeling van haar zaak. Ter terechtzitting van 6 november 2017 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis opnieuw en onder dezelfde voorwaarden geschorst tot de einduitspraak van heden.
Bij het beantwoorden van de vraag of de voorlopige hechtenis van verdachte moet herleven bij einduitspraak hanteert de rechtbank als uitgangspunt dat een persoon in beginsel in vrijheid zijn berechting mag afwachten. Hoewel met dit vonnis die berechting is geschied, acht de rechtbank het in de gegeven omstandigheden niet opportuun dat verdachte, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, opnieuw vast komt te zitten. De rechtbank zal dan ook met ingang van de einddatum van het huidige bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis, zijnde 20 november 2017, opnieuw de schorsing van de voorlopige hechtenis bevelen.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een personenauto, Citroën C4, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezen geachte is begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde:
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd: een personenauto, Citroën C4.
Beveelt de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 20 november 2017. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en C.F. de Lemos Benvindo, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2017.