4.3De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat al enige tijd geen contact tussen eiser en zijn gemachtigde bestaat, in dit geval niet tot de conclusie leidt dat eiser kennelijk geen belang meer hecht aan de beoordeling van zijn beroep. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier en uit de mededelingen van de gemachtigde van eiser ter zitting naar voren komt dat eiser hulp nodig heeft, maar dat deze hulp moeilijk tot stand komt omdat hij een zorgmijder is. Verder heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat eisers enige kans op een woning een indicatie voor beschermd wonen is en is de rechtbank met eiser van oordeel dat de vraag, of aanleiding bestaat om daar nader onderzoek naar te doen, onderdeel uitmaakt van deze procedure. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep. Dat eiser, zoals de gemachtigde van verweerder nog heeft gesteld, tot op heden geen gebruik heeft gemaakt van de noodopvang, leidt niet tot een ander oordeel. Nu niet bekend is waar eiser thans verblijft en onder welke omstandigheden, kan uit het enkele feit dat hij geen gebruik maakt van de noodopvang niet worden geconcludeerd dat eiser blijkbaar onderdak heeft en om die reden geen belang meer heeft bij de beoordeling van onderhavig beroep. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk is.
5. Ten aanzien van de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag kan worden afgewezen omdat eerst moet worden onderzocht of eiser in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Wlz, overweegt de rechtbank als volgt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat dit standpunt is gebaseerd op het rapport van een individueel psychodiagnostisch onderzoek van eiser op
4 januari 2017, dat hij in bezwaar heeft overgelegd. Hierin is onder meer opgenomen dat het totaal IQ van eiser zich beneden een zeer zwakbegaafd niveau bevindt. Bij de diagnoseresultaten is opgenomen dat geconcludeerd wordt dat eiser een verstandelijke beperking heeft en dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting echter heeft bevestigd, wordt niet van iedereen die onvoldoende zelfredzaam is verwacht eerst een aanvraag om een voorziening op grond van de Wlz in te dienen en reeds daarom de aanvraag om maatschappelijke opvang afgewezen. Dat betekent dat er dus meer aanknopingspunten dan een verstandelijke beperking en beperkingen in de zelfredzaamheid moeten zijn voor de gegrondheid van de conclusie dat aanspraak bestaat op verblijf op grond van de Wlz. De rechtbank is van oordeel dat het eerdergenoemde psychologisch rapport die aanknopingspunten niet biedt. In het bestreden besluit is nog medegedeeld dat eiser onlangs is aangemeld bij [naam] en dat zij hebben aangegeven dat een Wlz aanvraag wordt gedaan. De rechtbank constateert echter dat er geen stukken in het dossier zitten die deze mededeling onderbouwen. De gemachtigde van eiser heeft verder betwist dat een dergelijke aanvraag is gedaan. In bezwaar is namens eiser juist expliciet gesteld dat hij niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Wlz en om welke reden. Zonder nadere onderbouwing volgt de rechtbank dan ook niet verweerders standpunt dat een voorziening op grond van de Wlz voorliggend is en dat eiser om die reden niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. De beroepsgrond slaagt.
6. De volgende vraag die ter beantwoording voor ligt is of verweerder eisers aanvraag niet heeft hoeven aanmerken als een aanvraag voor beschermd wonen, omdat daarvoor een andere aanmeldprocedure geldt. De rechtbank overweegt dat de aanmelding bij de centrale toegang voor beschermd wonen (CTBW), in tegenstelling tot de aanmelding bij de centrale toegang voor maatschappelijke opvang (CTMO), niet door de betrokkene zelf kan worden gedaan, maar dat deze digitaal door een behandelaar (bijvoorbeeld huisarts) moet worden gedaan. Dit betekent echter niet dat als hangende de procedure blijkt dat om de verkeerde voorziening is gevraagd, de aanvraag om die enkele reden kan worden afgewezen. De rechtbank verwijst hierbij naar pagina 26 van het Handboek maatschappelijke opvang (hierna: het Handboek), waarin op pagina 26 onder meer staat vermeld:
Er zijn cliënten die aangemeld worden bij een toegang, maar niet bij de juiste toegang terecht komen. We willen ervoor zorgen dat cliënten niet wederom naar een nieuw loket gestuurd worden, maar dit wordt voor de cliënt niet zichtbaar georganiseerd. Het is de bedoeling dat de cliënt en zijn/haar verwijzer hier geen last van heeft. (…)
Wanneer een cliënt bij de CTMO is binnen gekomen en vervolgens naar de CTBW zal gaan, dan is de wachtlijstdatum voor een voorziening de datum waarop de cliënt een intakegesprek bij de CTMO heeft gehad. Het maakt niet uit bij welke toegang je meldt, je eerste toegangsdatum is de datum voor vervolgketen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder eiser in bezwaar had moeten begeleiden bij de aanmelding voor beschermd wonen. Dat eiser geen behandelaar had, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting nog heeft betoogd, doet daar niet aan af. In dat geval had verweerder eiser er op moeten wijzen dat hij alleen met behulp van een behandelaar een aanvraag voor beschermd wonen kon indienen. Dat eiser formeel geen aanvraag heeft gedaan, maar slechts een melding, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting nog heeft betoogd, doet evenmin af aan het voorgaande. Uit de procedure zoals die is neergelegd in het Handboek komt duidelijk naar voren dat het aan verweerder is om degene die de melding heeft gedaan naar de juiste toegang te begeleiden. Dat verweerder dit heeft nagelaten en het bezwaar met de enkele verwijzing naar de aanmeldprocedure voor beschermd wonen ongegrond heeft verklaard, acht de rechtbank onzorgvuldig. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat uit voorgaande overwegingen volgt dat het op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te verrichten alvorens opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).