ECLI:NL:RBAMS:2017:8499

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
AWB 17/2782
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot maatschappelijke opvang en de beoordeling van zelfredzaamheid in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de afwijzing van een verzoek om maatschappelijke opvang. Eiser, die zich had aangemeld voor maatschappelijke opvang na ontruiming van zijn woning, kreeg te horen dat hij mogelijk in aanmerking kwam voor verblijf op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om maatschappelijke opvang niet terecht was, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor de conclusie dat eiser aanspraak kon maken op de Wlz. De rechtbank benadrukte dat er meer factoren in overweging genomen moesten worden dan alleen de verstandelijke beperking en de beperkingen in zelfredzaamheid van eiser.

De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van verweerder ter zitting had bevestigd dat niet van iedereen die onvoldoende zelfredzaam is verwacht wordt dat zij eerst een aanvraag voor de Wlz indienen. Dit betekende dat de afwijzing van de aanvraag om maatschappelijke opvang niet gerechtvaardigd was. Daarnaast had eiser in bezwaar gesteld dat hij in aanmerking kwam voor beschermd wonen, maar verweerder had deze aanvraag niet als zodanig behandeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder eiser had moeten begeleiden bij het indienen van de aanvraag voor beschermd wonen en dat de afwijzing op deze grond ook niet standhield.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2782

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. E.T. ‘t Jong).

Procesverloop

Bij besluit van onbekende datum (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om toegang tot de maatschappelijke opvang afgewezen.
Bij besluit van 28 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017.
Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eisers woning is op 9 januari 2017 ontruimd wegens een huurachterstand. Op
10 januari 2017 heeft hij zich bij de screeningsbalie bijzondere doelgroepen aan de [straatnaam] gemeld voor toegang tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eisers zelfredzaamheid is door de GGD beoordeeld met gebruikmaking van een zelfredzaamheidsmatrix. Op grond van deze beoordeling heeft de GGD geconcludeerd dat eiser voldoende zelfredzaam is en alleen een huisvestingsvraag heeft.
1.2.
Zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerder is bevestigd, heeft verweerder eisers verzoek op grond van voornoemde beoordeling van de GGD afgewezen.
1.3.
Eiser heeft de beoordeling van zijn zelfredzaamheid door de GGD in bezwaar gemotiveerd betwist. Op alle leefgebieden scoort eiser slechter dan de GGD heeft aangenomen. Zo is eiser ernstig verstandelijk beperkt. De aanvraag om opvang is daarom ten onrechte afgewezen. Daarbij heeft eiser in bezwaar aangevoerd dat hij vanwege zijn verstandelijke beperking in aanmerking komt voor een vorm van beschermd wonen. Verweerder heeft zijn aanvraag om toegang tot de maatschappelijke opvang ten onrechte niet tevens aangemerkt als een aanvraag om beschermd wonen en deze aanvraag ten onrechte niet ingewilligd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzingsgrond hersteld. Tijdens de bezwaarschriftprocedure is duidelijk geworden dat eiser mogelijk in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Gebruik maken van de Wlz heeft voorrang op een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015. De aanvraag om toegang tot de maatschappelijke opvang wordt dan ook afgewezen op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning [woonplaats] 2015 (de Verordening). Verder heeft verweerder beslist dat eisers aanvraag niet als een aanvraag om beschermd wonen diende te worden opgevat, omdat voor een dergelijke aanvraag een andere procedure geldt.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening heeft afgewezen, nu (nog) niet is vastgesteld dat sprake is van een adequate voorliggende voorziening. Het bestreden besluit is in strijd met de onderzoeksplicht. Bovendien heeft eiser in bezwaar gemotiveerd waarom hij niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Wlz; hij is niet aangewezen op 24-uurstoezicht in de nabijheid van een behandelaar. Er is dan ook geen sprake van een adequate voorliggende voorziening. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat geen aanvraag om beschermd wonen is gedaan. Verweerder is verplicht om maatwerk te leveren op het moment dat iemand zich aanmeldt voor een voorziening. Eiser heeft zich op 10 januari 2017 niet expliciet gemeld voor maatschappelijke opvang in de zin van de Verordening, maar voor opvang in het algemeen. Verweerder had moeten beoordelen wat de meest geschikte voorziening is met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van de betrokkene. Indien het van oordeel is dat de aanvraag bij het verkeerde loket was ingediend, dan had de aanvraag moeten worden doorgezonden naar het correcte loket.
4.1.
Omdat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft betoogd dat eiser geen procesbelang heeft bij onderhavige procedure, zal de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of het beroep om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.2.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd bevestigd al enige tijd geen contact meer te hebben met eiser. De gemachtigde maakt deel uit van een team van hulpverleners, waaronder ook de bewindvoerder van eiser, maar eiser is al enige tijd uit beeld van de hulpverlening. Eiser is een zogenoemde zorgmijder. Eiser heeft wel een postadres bij de gemeente [woonplaats] en een bijstandsuitkering. Eiser komt niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. De enige mogelijkheid voor hem om een woning te krijgen, is door middel van een indicatie voor beschermd wonen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat al enige tijd geen contact tussen eiser en zijn gemachtigde bestaat, in dit geval niet tot de conclusie leidt dat eiser kennelijk geen belang meer hecht aan de beoordeling van zijn beroep. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier en uit de mededelingen van de gemachtigde van eiser ter zitting naar voren komt dat eiser hulp nodig heeft, maar dat deze hulp moeilijk tot stand komt omdat hij een zorgmijder is. Verder heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat eisers enige kans op een woning een indicatie voor beschermd wonen is en is de rechtbank met eiser van oordeel dat de vraag, of aanleiding bestaat om daar nader onderzoek naar te doen, onderdeel uitmaakt van deze procedure. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep. Dat eiser, zoals de gemachtigde van verweerder nog heeft gesteld, tot op heden geen gebruik heeft gemaakt van de noodopvang, leidt niet tot een ander oordeel. Nu niet bekend is waar eiser thans verblijft en onder welke omstandigheden, kan uit het enkele feit dat hij geen gebruik maakt van de noodopvang niet worden geconcludeerd dat eiser blijkbaar onderdak heeft en om die reden geen belang meer heeft bij de beoordeling van onderhavig beroep. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk is.
5. Ten aanzien van de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag kan worden afgewezen omdat eerst moet worden onderzocht of eiser in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Wlz, overweegt de rechtbank als volgt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat dit standpunt is gebaseerd op het rapport van een individueel psychodiagnostisch onderzoek van eiser op
4 januari 2017, dat hij in bezwaar heeft overgelegd. Hierin is onder meer opgenomen dat het totaal IQ van eiser zich beneden een zeer zwakbegaafd niveau bevindt. Bij de diagnoseresultaten is opgenomen dat geconcludeerd wordt dat eiser een verstandelijke beperking heeft en dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting echter heeft bevestigd, wordt niet van iedereen die onvoldoende zelfredzaam is verwacht eerst een aanvraag om een voorziening op grond van de Wlz in te dienen en reeds daarom de aanvraag om maatschappelijke opvang afgewezen. Dat betekent dat er dus meer aanknopingspunten dan een verstandelijke beperking en beperkingen in de zelfredzaamheid moeten zijn voor de gegrondheid van de conclusie dat aanspraak bestaat op verblijf op grond van de Wlz. De rechtbank is van oordeel dat het eerdergenoemde psychologisch rapport die aanknopingspunten niet biedt. In het bestreden besluit is nog medegedeeld dat eiser onlangs is aangemeld bij [naam] en dat zij hebben aangegeven dat een Wlz aanvraag wordt gedaan. De rechtbank constateert echter dat er geen stukken in het dossier zitten die deze mededeling onderbouwen. De gemachtigde van eiser heeft verder betwist dat een dergelijke aanvraag is gedaan. In bezwaar is namens eiser juist expliciet gesteld dat hij niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van de Wlz en om welke reden. Zonder nadere onderbouwing volgt de rechtbank dan ook niet verweerders standpunt dat een voorziening op grond van de Wlz voorliggend is en dat eiser om die reden niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. De beroepsgrond slaagt.
6. De volgende vraag die ter beantwoording voor ligt is of verweerder eisers aanvraag niet heeft hoeven aanmerken als een aanvraag voor beschermd wonen, omdat daarvoor een andere aanmeldprocedure geldt. De rechtbank overweegt dat de aanmelding bij de centrale toegang voor beschermd wonen (CTBW), in tegenstelling tot de aanmelding bij de centrale toegang voor maatschappelijke opvang (CTMO), niet door de betrokkene zelf kan worden gedaan, maar dat deze digitaal door een behandelaar (bijvoorbeeld huisarts) moet worden gedaan. Dit betekent echter niet dat als hangende de procedure blijkt dat om de verkeerde voorziening is gevraagd, de aanvraag om die enkele reden kan worden afgewezen. De rechtbank verwijst hierbij naar pagina 26 van het Handboek maatschappelijke opvang (hierna: het Handboek), waarin op pagina 26 onder meer staat vermeld:
Er zijn cliënten die aangemeld worden bij een toegang, maar niet bij de juiste toegang terecht komen. We willen ervoor zorgen dat cliënten niet wederom naar een nieuw loket gestuurd worden, maar dit wordt voor de cliënt niet zichtbaar georganiseerd. Het is de bedoeling dat de cliënt en zijn/haar verwijzer hier geen last van heeft. (…)
Wanneer een cliënt bij de CTMO is binnen gekomen en vervolgens naar de CTBW zal gaan, dan is de wachtlijstdatum voor een voorziening de datum waarop de cliënt een intakegesprek bij de CTMO heeft gehad. Het maakt niet uit bij welke toegang je meldt, je eerste toegangsdatum is de datum voor vervolgketen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder eiser in bezwaar had moeten begeleiden bij de aanmelding voor beschermd wonen. Dat eiser geen behandelaar had, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting nog heeft betoogd, doet daar niet aan af. In dat geval had verweerder eiser er op moeten wijzen dat hij alleen met behulp van een behandelaar een aanvraag voor beschermd wonen kon indienen. Dat eiser formeel geen aanvraag heeft gedaan, maar slechts een melding, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting nog heeft betoogd, doet evenmin af aan het voorgaande. Uit de procedure zoals die is neergelegd in het Handboek komt duidelijk naar voren dat het aan verweerder is om degene die de melding heeft gedaan naar de juiste toegang te begeleiden. Dat verweerder dit heeft nagelaten en het bezwaar met de enkele verwijzing naar de aanmeldprocedure voor beschermd wonen ongegrond heeft verklaard, acht de rechtbank onzorgvuldig. De beroepsgrond slaagt.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat uit voorgaande overwegingen volgt dat het op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te verrichten alvorens opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Tax, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.