ECLI:NL:RBAMS:2017:855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
13/751916-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsoverlevering Frankrijk met betrekking tot Europees aanhoudingsbevel

Op 24 januari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is van belang voor de beoordeling van de overlevering, aangezien deze alleen kan plaatsvinden als er garanties zijn dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan.

De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de overlevering voor bepaalde feiten moet worden geweigerd, terwijl voor andere feiten de overlevering wel kan worden toegestaan. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie gevolgd en geoordeeld dat de overlevering aan de Franse autoriteiten in het belang van een goede rechtsbedeling is. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, OLW overwogen, maar heeft besloten dat deze niet van toepassing is in dit geval.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan voor de feiten die voldoen aan de eisen van de Overleveringswet, terwijl de overlevering voor het douanedelict is geweigerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751916-16
RK-nummer: 16/7756
Datum uitspraak: 24 januari 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 november 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 september 2016 door het
Tribunal de Grande Instance de Nancy(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[GBA-adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 januari 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. I. Azarkan, advocaat te Bergen op Zoom.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Arrestatiebevel van 7 september 2016, uitgevaardigd door de Vice-president bij het
Tribunal de Grande Instance de Nancy, met kenmerken: 11.102.000.155 en /JICAB JIA 11.000.002.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 3 januari 2017. Gewaarmerkte fotokopieën van dit onderdeel zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 9, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
witwassen van opbrengsten van misdrijven
De rechtbank merkt hierbij op dat in de Nederlandse vertaling van het EAB per abuis is vergeten het lijstfeit
witwassen van opbrengsten van misdrijvenaan te kruisen; in het Franse origineel is dit wél gebeurd:
blanchiment du produit du crime.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten moet daarom achterwege blijven.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Daarnaast heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende feiten, althans kwalificaties naar Frans recht, opgenomen in onderdeel e II van het EAB:
1. Deelname van export, import overdracht of compensatie aan een finaniële transactie tussen Frankrijk en het buitenland waarbij fondsen waarvan hij wist dat die afkomstig waren van een douane de1ict; Delict bestraft met tien jaar gevangenisstraf;
2. Miskenning van de verplichtingen van declaraties van geld overmakingen, effecten of aandelen van ten minste 10000 euro tussen Frankrijk en het buitenland zonder de tussenkomst van een instelling bevoegd tot het uitvoeren van krediet transacties, een betalingsinstelling of een instantie gemachtigd voor het uitvoeren van bankverrichtingen; DOUANE DELICT bestraft met een geldstraf met een boete die gelijk is aan een kwart van het bedrag voorwerp van de begane overtreding heeft begaan of poging.
Ten aanzien van het hiervoor onder 1 vermelde strafbare feit overweegt de rechtbank dat dit strafbare feit – hoewel omschreven in onderdeel e II van het EAB – geacht moet worden te vallen onder het aangekruiste lijstfeit witwassen.
Ten aanzien van het hiervoor onder 2 vermelde strafbare feit overweegt de rechtbank dat de overlevering hiervoor moet worden geweigerd, nu dit feit niet wordt bedreigd met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, maar met een geldboete.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur van de Republiek heeft op 3 januari 2017 de volgende garantie gegeven:
In antwoord op de aanvraag die door het Parket Van Amsterdam gedaan werd met betrekking tot de situatie van [opgeëiste persoon] , [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] (Servië), die op grond van een Europees Aanhoudingsbevel dat door ons Parket werd uitgereikt, aangehouden werd, heeft het openbaar ministerie bij de Arrondissementsrechtbank van Nancy de waarborg dat in geval van definitieve veroordeling in Frankrijk van de betrokken persoon voor de aanklachten waarvoor hij vervolgd wordt, deze zijn straf in Nederland kan uitzitten indien hij zijn aanvraag in overeenstemming met de bepalingen van artikel 8 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13juni 2002 doet.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
witwassen
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter – subsidiair – overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is reeds in Frankrijk aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Frankrijk;
  • de pleegplaats van de feiten is Frankrijk, alwaar de opgeeiste persoon is aangehouden met een groot geldbedrag in de auto, zodat de rechtsorde in Frankrijk is geschokt.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Franse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Overige verweren

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd nu niet duidelijk is of het EAB daadwerkelijk ziet op een strafrechtelijk onderzoek in Frankrijk, of dat de uitvaardigende justitiele autioriteit de opgeëiste persoon door middel van het uitvaardigen van het EAB slechts wil straffen voor het feit dat hij zich niet aan de Franse schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De opgeëiste persoon heeft immers in 2011 en 2012 al anderhalf jaar in Frankrijk vastgezeten voor deze zaak en is toen geschorst in afwachting van een inhoudelijke behandeling. Omdat een inhoudelijke behandeling nog lang op zich zou laten wachten, is de opgeëiste persoon naar zijn gezin in Nederland gegaan. Waarom vervolgens pas in september 2016 een EAB is uitgevaardigd, is onduidelijk, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Onder punt 3 van deze uitspraak is reeds de grondslag en inhoud van onderhavig EAB aan de orde geweest: de overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten. Dat er sinds de aanhouding en voorwaardelijke vrijlating van de opgeëiste persoon in Frankrijk enige tijd is verstreken, maakt dit niet anders. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn stelling dat het EAB wellicht slechts een middel is om de opgeëiste persoon te straffen voor het feit dat hij zich niet aan de Franse schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Dat deze stelling tot weigering van de overlevering zou moeten leiden, vindt bovendien geen steun in de overleveringswet. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu ten aanzien van het douanedelict zoals omschreven in onderdeel e II, onder 2, is vastgesteld dat dit feit niet voldoet aan de eisen van de Overleveringswet, dient de overlevering voor dit feit te worden geweigerd.
Nu is vastgesteld dat het EAB voor het overige voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor de overige feiten te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 140 en 420bis Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het douanedelict zoals omschreven in onderdeel e II, onder 2 van het EAB.
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Tribunal de Grande Instance de Nancyten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de overige feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2017.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.