ECLI:NL:RBAMS:2017:8584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
13/730026-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwezigheid van cocaïne en hennep in Amsterdam met betrekking tot verdachte

Op 5 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Albanië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak betreft de aanwezigheid van cocaïne en hennep in een pand in Amsterdam, waar de verdachte op 10 mei 2017 meerdere keren in en uit is gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 1,153 kilogram cocaïne en 2,9 kilogram hennep voorhanden heeft gehad, evenals diverse goederen die bestemd waren voor de bewerking van deze verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, ondanks zijn verweer dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en de bijbehorende goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn frequente aanwezigheid in het pand en de omstandigheden waaronder de drugs werden aangetroffen, wel degelijk wetenschap had van de situatie. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op van 18 maanden, met daarnaast een geldboete van 7.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een rol speelde in een georganiseerd verband en dat de bewezen feiten in een groter geheel van drugshandel passen. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen gelast, omdat niet kon worden aangetoond dat het geld was verkregen door de bewezen verklaarde strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730026-17 (Promis)
Datum uitspraak: 5 september 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedatum] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van der Venn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 mei 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1153 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (onder meer) voorhanden heeft gehad
- een vacuümmachine en/of
- een of meer rol(len) tape en/of
- een of meer weegscha(a)l(en) en/of
- verpakkingsmateriaal en/of
- een of meer pa(a)r(en) (latex) handschoenen en/of
- een stanleymes en/of
- een geldtelmachine en/of
- 230 gram fenacetine (versnijdingsmiddel)
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) en/of stof bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij op of omstreeks 10 mei 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2,9 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 10 mei 2017 is het pand aan de [adres] te Amsterdam geobserveerd naar aanleiding van een anonieme tip dat daar een grote hoeveelheid verdovende middelen of een groot geldbedrag aanwezig zou zijn. Politieagenten hebben verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) die dag meerdere malen dit pand in en uit zien gaan, waarvan enkele keren in aanwezigheid van een andere man. Bij zijn fouillering is gebleken dat [verdachte] in het bezit was van, onder meer, de sleutels van de [adres] . Bij de doorzoeking van het pand zijn in de slaapkamer tassen met 1,153 kilo cocaïne, 2,9 kilo hennep en verpakkingsmateriaal aangetroffen. De tas met cocaïne lag bovenop een kast en in het zicht. De hennep zat in een tas in de kast en in een rolkoffer naast de kast. In de keuken zijn schoenendozen aangetroffen met verpakkingsmateriaal, waaronder meerdere rollen tape (op een foto zijn minstens elf rollen afplaktape te tellen), en in de keukenlades zijn twee paar handschoenen, een schaar, een weegschaal, een etui met een zakweegschaal waarop resten van wit poeder lagen, een stanleymes en een watervaste stift aangetroffen. In de woonkamer naast de eettafel zijn een sealapparaat en een geldtelmachine aangetroffen en er stonden drie luchtverfrissers in de woonkamer en de hal. Het pand werd gehuurd op naam van [naam 2] , maar die persoon bleek na onderzoek niet te bestaan. [verdachte] heeft op zitting verklaard dat hij slechts in de woning was om koffie te drinken met vrienden en dat hij sinds ongeveer een week de sleutel van dit pand had, die hij van iemand had gekregen zodat hij in dat pand kon uitrusten als hij zich slecht voelde vanwege zijn hartproblemen. Ook heeft hij verklaard dat hij enkel in de woonkamer is geweest en dat hij nimmer in de keuken en de slaapkamer is geweest. [verdachte] heeft ter terechtzitting aanvankelijk verklaard dat hij de naam niet weet van degene van wie hij de sleutel heeft gekregen. Nadien heeft hij verklaard dat hij de naam van deze persoon wel weet en dat dit een jeugdvriend is, maar dat hij zijn naam niet wil noemen.
Politieagenten hebben medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) bij het pand zien aanbellen alvorens hij het portiek enkele minuten later met een half gevulde kleine Albert Heijntas verliet en in zijn auto, een Ford, stapte. Politieagenten hebben [medeverdachte 2] gevolgd en hebben gezien dat hij de Ford dubbel parkeerde bij een Volvo met Engels kenteken [kenteken] . Politieagenten hebben gezien dat [medeverdachte 2] het portier van de Volvo opende en een zwaaiende beweging maakte richting de achterbank. Ook is gezien dat [medeverdachte 2] een tijdje aan het rommelen was bij de kofferbak van de Volvo. Later die dag is [medeverdachte 2] met de Volvo uit een parkeervlak gereden en is hij door politieagenten aangehouden en is de Volvo doorzocht. Politieagenten hebben in de Volvo een verborgen ruimte aangetroffen met daarin drie tassen, waaronder twee Albert Heijntassen. In alle drie de tassen zaten verpakte blokken verdovende middelen; in de Volvo is in totaal 5,492 kilo cocaïne en 2,004 kilogram heroïne aangetroffen. [medeverdachte 2] heeft ter plaatse verklaard dat de Volvo van hem is en dat hij voor de Albanese politie, voor de organisatie Stop Krimi, werkt. Ook heeft [medeverdachte 2] verklaard dat er noch een verborgen ruimte, noch verdovende middelen in de Volvo aanwezig waren.
Politieagenten hebben later op dezelfde dag ook gezien dat een onbekend gebleven persoon met drie tassen uit het portiek van de [adres] kwam en dat hij met deze tassen in de taxi van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) stapte. Vervolgens hebben politieagenten de taxi van [medeverdachte 1] gevolgd en hebben zij gezien dat de passagier bij de Plantage Parklaan uitstapte zonder de drie tassen. De politieagenten hebben gezien dat [medeverdachte 1] verder reed en hebben hem vervolgens aangehouden. In de drie tassen die nog in de taxi lagen, is 33,553 kilo cocaïne aangetroffen. [medeverdachte 1] heeft ter plaatse verklaard dat de tassen niet van hem zijn. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij de rit niet via de taxicentrale heeft gekregen, maar dat hij op zijn privétoestel, een Nokia, is gebeld door een Albanese man en dat een andere man in zijn taxi is gestapt. Toen die man uitstapte, vertelde deze [medeverdachte 1] dat hij moest wachten op een telefoontje met een volgende locatie. [medeverdachte 1] is toen verder gereden, met zijn meter nog aan, en is even later aangehouden.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 het ten laste gelegde feiten, waarbij zij het medeplegen echter niet bewezen acht.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van bewijs. De raadsman heeft hiertoe betoogd dat de verdovende middelen en de goederen niet in het zicht lagen. Daarbij was verdachte niet de huurder van de woning en had hij er geen persoonlijke spullen liggen. Verdachte kan niet rechtstreeks verbonden worden aan de verdovende middelen en de goederen, te meer omdat nergens sporen van hem zijn aangetroffen. Verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen en de andere in de tenlastelegging genoemde goederen waarmee voorbereidingshandelingen zouden zijn gepleegd. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte beschikkingsmacht had over die goederen. De enkele vaststelling dat iemand in een pand verblijft waar verdovende middelen zijn aangetroffen, is onvoldoende voor het opzettelijk aanwezig hebben hiervan. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman voorts betoogd dat deze goederen niet zonder meer bestemd zijn tot bevordering van drugshandel, maar dat het gewone huishoudelijke goederen betreft.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
Blijkens de observatie door politieagenten is verdachte op 10 mei 2017 meerdere keren in en uit het pand aan de [adres] Amsterdam gegaan. De rechtbank overweegt dat deze woning alle kenmerken heeft van een zogeheten ‘stash’, een plaats waar verdovende middelen worden bewaard, verpakt en verkocht. Dit is af te leiden uit de aanwezigheid van tassen met 1,153 kilo cocaïne en 2,9 kilo hennep en het verpakkingsmateriaal, twee paar handschoenen, een schaar, een weegschaal, een etui met een zakweegschaal waarop resten van wit poeder lagen, een stanleymes, een watervaste stift, een sealapparaat, een geldtelmachine en meerdere luchtverfrissers. Daar komt bij dat medeverdachte [medeverdachte 2] na aanbellen bij het pand het portiek met een gevulde Albert Heijn tas verlaat waarna er bij hem in een soortgelijke tas verdovende middelen worden aangetroffen en dat ook de 33,553 kilo cocaïne die in de taxi van medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen, naar alle waarschijnlijkheid afkomstig is uit dit pand. Bovendien is de woning met gebruikmaking van een vals identiteitsbewijs gehuurd. De observaties passen ook in dat beeld. Slechts volwassen mannen gaan in en uit, met tassen. Als ervaringsregel kan gelden dat personen die zich bezig houden met de handel in verdovende middelen doorgaans slechts personen toegang geven tot een dergelijke stash als die personen ook betrokken zijn bij die handel of daar in ieder geval van op de hoogte zijn, omdat het verlenen van toegang aan onwetende anderen onnodige risico’s meebrengt. Die risico’s (het risico om de waardevolle drugs kwijt te raken, het strafrechtelijke risico als deze onwetende persoon zou besluiten de politie in te lichten) zijn zodanig dat moeilijk voorstelbaar is dat iemand die een dergelijke stash bezit, een onwetende bekende de sleutel zou geven om daar zonder toezicht te mogen vertoeven. Zoals hiervoor overwogen, waren de pakketten met verdovende middelen en de verpakkingsmaterialen niet (goed) verstopt en lagen zij deels in het zicht, namelijk in zakken en dozen op en naast kasten in de slaapkamer en in de keuken. Het sealapparaat en de geldtelmachine lagen zelfs in het zicht in de woonkamer. Uit de fouillering blijkt dat verdachte de sleutels heeft van de [adres] . Uit de observaties blijkt dat verdachte op 10 mei 2017 bovendien meer dan een uur aansluitend in het pand aanwezig is geweest vanaf 11.03 uur. Aan het einde van dat ruime uur is [medeverdachte 2] de zojuist genoemde Albert Heijn tas komen halen en een minuut later verliet verdachte het pand met een andere man. Een ruim uur later ging verdachte weer het pand binnen, nu met weer een andere man, en bleef vervolgens twee uur binnen. De conclusie dringt zich dan op dat hij, nu sprake is van een dergelijke stash in de [adres] , ook tot de groep behoort die van die stash gebruik maakt en dus wetenschap van en beschikkingsmacht heeft over de daarin aanwezige goederen en middelen.
Dat verdachte toegang had gekregen tot de woning met een andere reden, namelijk omdat hij hartproblemen heeft, zodat hij wanneer nodig in de woning zou kunnen uitrusten en dat hij zich in dat kader slechts in de woonkamer heeft bevonden, acht de rechtbank reeds vanwege het voorgaande niet geloofwaardig, maar is ook overigens niet aannemelijk geworden. De gestelde hartproblemen zijn nauwelijks onderbouwd. Uit de overgelegde bewijsstukken is niet meer af te leiden dan dat verdachte een afspraak had gemaakt voor een hartonderzoek en daaropvolgend consult en daartoe een vooruitbetaling had gedaan. Uit de observatie blijkt dat verdachte op de dag dat hij geobserveerd werd geen zichtbare beperkingen had, want hij loopt en fietst. Verdachte heeft dat ook niet betwist. Hij heeft ter zitting verklaard dat het die dag eigenlijk ook wel goed met hem ging. Dat betekent echter dat de aanvankelijke verklaring van verdachte dat hij de woning enkel gebruikte om daar uit te rusten niet juist is. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij naar de woning ging om zijn vriend te ontmoeten en koffie te drinken, maar dat is een andere verklaring dan hij eerder heeft afgelegd. Ook deze nieuwe verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig, niet alleen omdat verdachte eerder iets anders heeft verklaard en zich bij andere gelegenheden op het zwijgrecht heeft beroepen, maar omdat het er sterk op lijkt dat tijdens het verblijf van verdachte in de woning onder meer pakken drugs werden klaargemaakt voor en uitgereikt aan [medeverdachte 2] . De rechtbank gelooft niet gemakkelijk dat iemand dat soort bezigheden zou combineren met een sociaal bezoekje van een jeugdvriend die van zijn drugsactiviteiten niets afweet en er ook niets van merkt. Verdachte heeft de naam van zijn jeugdvriend niet willen noemen, dus nader onderzoek hiernaar is niet mogelijk. Wat overblijft is dat verdachte de sleutel had van een pand dat als drugsopslag- en distributieplaats werd gebruikt, waar drugs en drugsgerelateerde attributen nauwelijks of niet verhuld her en der verspreid lagen en waar verdachte op 10 mei 2017 urenlang binnen is geweest met verschillende mannen, terwijl die dag kilo’s drugs uit dat pand werden opgehaald. Op vragen daarover heeft hij ofwel gezwegen ofwel verklaringen afgelegd die de rechtbank niet gelooft en die niet geverifieerd kunnen worden omdat verdachte geen namen wil noemen. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel van het niet anders kan dan dat verdachte wist dat er verdovende middelen aanwezig waren in de woning en daarover beschikkingsmacht had en dat hij aldus opzettelijk 1,153 kilo cocaïne en 2,9 kilo hennep voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Uit de genoemde omstandigheden en uit de verdere inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt de rechtbank af dat verdachte een vacuümmachine, rollen tape, weegschalen, verpakkingsmateriaal, paren handschoenen, een stanleymes, een geldtelmachine en 230 gram fenacetine opzettelijk voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat deze goederen bestemd waren om het opzettelijk bewerken van en/of de handel in harddrugs voor te bereiden en/of te bevorderen.
Ten aanzien van medeplegen
Ten aanzien van het tezamen en in vereniging plegen van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen. Het gegeven dat het pand evident als “stash” werd gebruikt, maakt dit niet anders. De rechtbank zal verdachte van het medeplegen van deze feiten vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 10 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,153 kilogram cocaïne;
2.
op mei 2017 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen van een hoeveelheid cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad
- een vacuümmachine en
- rollen tape en
- weegschalen en
- verpakkingsmateriaal en
- paren handschoenen en
- een stanleymes en
- een geldtelmachine en
- 230 gram fenacetine (versnijdingsmiddel)
waarvan verdachte wist , dat die voorwerpen en stof bestemd waren tot het plegen van dat feit;
3.
op 10 mei 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,9 kilogram hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het in beslag genomen geld verbeurd te verklaren en de twee telefoons terug te geven aan de rechthebbende.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het ongeoorloofde bezit van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen. Tevens heeft verdachte goederen voorhanden gehad, bestemd voor het bewerken van (voornamelijk) cocaïne en zich hiermee schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van onder meer het bewerken van harddrugs. Het gaat daarbij om voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen, te weten om cocaïne en hennep, die bij wet verboden zijn. De verspreiding van en handel in cocaïne en hennep gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, terwijl ook het gebruik ervan vaak gepaard gaat met door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen, hetgeen vaak overlast voor de samenleving met zich brengt. Het betreft een dusdanige hoeveelheid en wijze van verpakking dat er sprake is van een zogenaamde handelsindicatie.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting dan ook aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juli 2017 niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden komt naar voren dat de bewezen geachte feiten in georganiseerd verband zijn gepleegd. Dit weegt de rechtbank in stafverzwarende zin mee. Daarbij weegt mee dat de verdachte met de sleutel van de “stash” een beherende rol lijkt te spelen in dit georganiseerde verband. De rechtbank komt om die reden tot een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte, die heeft verklaard geen inkomen te hebben, niet op 10 mei 2017 voor het eerst met drugs bezig was, dat hij geld met zijn drugshandel heeft verdiend en dat ook zou verdienen met de bewezenverklaarde feiten, indien hij niet was aangehouden. Juist het oogmerk van financieel gewin is immers reden om dit soort feiten te plegen. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding aan verdachte voor de bewezenverklaarde feiten, naast een aanzienlijke gevangenisstraf, ook een geldboete van 7.000 euro op te leggen, ongeveer het bedrag dat verdachte bij zich had toen hij werd aangehouden.

9.De lijst met in beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij verdachte in beslag genomen telefoons worden teruggegeven aan de rechthebbende en dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van 7.090 euro wordt verbeurd verklaard. De rechtbank zal bepalen dat zowel de telefoons als het geld aan verdachte moeten worden terug gegeven. Ten aanzien van het geld merkt de rechtbank op dat niet blijkt dat dit bedrag is verkregen door (een van) de bewezen verklaarde strafbare feiten (het geld is niet verkregen door de tenlastegelegde drugs aanwezig te hebben) zodat verbeurdverklaring niet mogelijk is. Nu geen conservatoir beslag op dit geldbedrag rust, bestaat voor de rechtbank geen andere mogelijkheid dan het gelasten van de teruggave aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
geldboetevan
€ 7.000,00 (zevenduizendeuro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
hechtenisvan
70 (zeventig) dagen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Itemnummer 5385191 – Geld Euro 7.090,00
  • Itemnummer 5385082 – 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG S7 Galaxy
  • Itemnummer 5385068 – 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG DUOS
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2017.