Op 5 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 augustus 2017, waar de officier van justitie, mr. A. van der Venn, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 33,553 kilogram cocaïne op of omstreeks 10 mei 2017 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden onderzocht, waarbij bleek dat de verdachte op 10 mei 2017 een taxi bestuurde waarin drie tassen met cocaïne werden aangetroffen. De verdachte verklaarde dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de tassen, maar de rechtbank oordeelde dat het onwaarschijnlijk was dat een taxichauffeur niet zou kijken naar wat er in zijn kofferbak lag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in min of meerdere mate bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn taxi.
De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 42 maanden op. De rechtbank weegt mee dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en een gezin in Nederland had, maar dat het feit in georganiseerd verband was gepleegd. De in beslag genomen telefoon van de verdachte werd verbeurd verklaard, omdat deze was gebruikt bij het bewezen geachte feit.