ECLI:NL:RBAMS:2017:8585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
13/730027-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne

Op 5 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 augustus 2017, waar de officier van justitie, mr. A. van der Venn, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 33,553 kilogram cocaïne op of omstreeks 10 mei 2017 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden onderzocht, waarbij bleek dat de verdachte op 10 mei 2017 een taxi bestuurde waarin drie tassen met cocaïne werden aangetroffen. De verdachte verklaarde dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de tassen, maar de rechtbank oordeelde dat het onwaarschijnlijk was dat een taxichauffeur niet zou kijken naar wat er in zijn kofferbak lag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in min of meerdere mate bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn taxi.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 42 maanden op. De rechtbank weegt mee dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en een gezin in Nederland had, maar dat het feit in georganiseerd verband was gepleegd. De in beslag genomen telefoon van de verdachte werd verbeurd verklaard, omdat deze was gebruikt bij het bewezen geachte feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730027-17 (Promis)
Datum uitspraak: 5 september 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [GBA]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van der Venn en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 mei 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 30 pakketten bevattende 33,553 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 10 mei 2017 is het pand aan de [straat 1] te Amsterdam geobserveerd naar aanleiding van een anonieme tip dat daar een grote hoeveelheid verdovende middelen of een groot geldbedrag aanwezig zou zijn. Politieagenten hebben die middag, naar aanleiding van hun observaties, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangehouden op verdenking van het bezit van kilo’s (hard)drugs, beiden nadat zij in het genoemde pand waren geweest. De laatste van die twee aanhoudingen, die van [medeverdachte 1] , vond plaats om 17.22u. Politieagenten hebben later op dezelfde dag, om 19.33u, waargenomen dat een onbekend gebleven persoon met drie volle Albert Heijntassen uit het portiek van de [straat 1] kwam en dat hij met deze tassen in de taxi van verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) stapte. Gezien is dat [verdachte] samen met de onbekende man de tassen in de taxi legde en dat de onbekende man daarbij minstens één van de tassen aan [verdachte] heeft overgedragen, die de tas in de kofferbak zette. Vervolgens hebben politieagenten de taxi van [verdachte] gevolgd en hebben zij gezien dat de onbekend gebleven persoon bij de [straat 2] uitstapte zonder de drie tassen. De politieagenten hebben gezien dat [verdachte] verder reed en hebben hem vervolgens aangehouden. In de drie tassen, die nog in de taxi lagen, is 33,553 kilo cocaïne aangetroffen. [verdachte] heeft bij zijn aanhouding gezegd: “Wat in de kofferbak ligt is niet van mij”. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij werd gebeld op zijn privételefoon, een Nokia, door een Albanese man die zei dat hij naar het Ibis-hotel in de Valkenburgerstraat moest komen, dat hij daar naar toe is gegaan en dat er vervolgens een andere man in zijn taxi is gestapt, dat deze man in de [straat 1] is uitgestapt, vervolgens weer met een paar tassen bij hem is ingestapt, in de Plantagebuurt plotseling uitstapte, hem desgevraagd vertelde dat hij zou worden gebeld, dat [verdachte] toen verder is gereden, met zijn meter nog aan, dat hij een paar minuten later werd gebeld dat hij naar [lokatie] in Oost moest komen maar dat hij even later werd aangehouden. In zijn auto zijn twee telefoons aangetroffen, een Nokia en een Samsung. Uit de historische gegevens van deze telefoons blijkt dat op de Nokia om 17.46 uur van het nummer [telefoonnummer] een sms in de Albanese taal is ontvangen met de vraag: “Waar ben je broer, het vliegtuig vertrekt zo” en dat er vervolgens in de daarop volgende uren tot een de aanhouding van [verdachte] zeven telefonische contacten hebben plaatsgevonden tussen dit nummer [telefoonnummer] en de Nokiatelefoon. Enkele van die gesprekken duurden ongeveer een minuut, tot het laatste gesprek dat werd gevoerd om 19.37u, dat ruim twee minuten duurde. De Samsung telefoon is door hetzelfde nummer ( [telefoonnummer] ) tweemaal gebeld na de aanhouding van verdachte, namelijk om 19.45u en 19.47u.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en heeft voorts gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit wegens onvoldoende bewijs. De raadsman heeft betoogd dat verdachte slechts fungeerde als taxichauffeur en dat hij geen wetenschap of beschikkingsmacht had over de verdovende middelen die zich in de tassen in zijn taxi bevonden, nadat een ander hiermee in zijn taxi was gestapt en weer was uitgestapt zonder zijn tassen mee te nemen. Verdachte kon niet weten of zien wat zich in de tassen bevond. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat de tweede foto van het aanvullend proces-verbaal, op welke foto te zien zou zijn dat één van de tassen open stond, later is genomen dan de eerste foto, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de inhoud van de tassen in de kofferbak daadwerkelijk te zien was op het moment dat verdachte deze in de taxi zette. Ook heeft verdachte direct bij de politie een verklaring afgelegd en heeft hij de codes van zijn telefoon gegeven. Verdachte zou slechts zijn diensten als taxichauffeur hebben verleend. Een relatie met medeverdachten [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] is evenmin te maken.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het ten laste gelegde
De rechtbank acht het in zijn algemeenheid buitengewoon onaannemelijk dat een organisatie of persoon die 33,5 kilo aan pakketten harddrugs te vervoeren heeft, dat zou doen door die pakketten drugs volledig onbedekt in een paar niet-afsluitbare Albert Heijn tassen te stoppen, vervolgens een taxi te bellen waarvan de chauffeur volledig onwetend is van de door hem te vervoeren lading, en die chauffeur dan te laten helpen bij het in de taxi zetten van die Albert Heijn tassen. Het risico is dan immers zeer groot dat de chauffeur de drugs in tassen zal zien liggen, terwijl er geen enkele reden is om dat risico te lopen; de drugs kunnen eenvoudigweg in een gesloten tas worden vervoerd of met een paar spullen worden afgedekt. Nog veel onaannemelijker is dat degene die met deze tassen is ingestapt, vervolgens de taxi zou verlaten en de 33,5 kilo drugs zou achterlaten in de kofferbak van deze onwetende taxichauffeur, met de enkele mededeling dat de chauffeur nog wel zal worden gebeld. Het risico is dan immers levensgroot dat de taxichauffeur bij die nogal opmerkelijke gang van zaken zal willen weten wat er in de tassen zit en dat hij zich de verdovende middelen na ontdekking toe-eigent of er mee naar de politie gaat. Gelet op die straffen die bij betrapping op het bezit van zo’n hoeveelheid harddrugs te verwachten zijn en de waarde van deze partij drugs, is nauwelijks voorstelbaar dat de persoon of organisatie die de drugs wil vervoeren, op zo’n manier te werk zou gaan met een onwetende taxichauffeur.
Het spiegelbeeld van het voorgaande, namelijk dat een onschuldige taxichauffeur níet onmiddellijk zou gaan kijken wat er in zijn kofferbak ligt nadat een klant drie gevulde tassen in zijn auto heeft gezet en vervolgens plotseling is uitgestapt met de mededeling dat de chauffeur nog wel gebeld zal gaan worden, acht de rechtbank ook onaannemelijk.
De door verdachte geschetste gang van zaken is echter niet alleen reeds op grond van het voorgaande uiterst onwaarschijnlijk, zijn verklaring wordt ook weersproken door de historische telefoongegevens. Zo heeft verdachte verklaard dat hij op weg was van de Keukenhof naar huis toen hij werd gebeld door de Albanese man en dat hij vervolgens op diens verzoek naar het Ibis hotel is gegaan en dat hij kort nadat de passagier was uit gestapt werd gebeld om naar [lokatie] in Oost te gaan. Uit de telefoongegevens blijkt echter dat verdachte eerst een sms heeft ontvangen, dat hij vervolgens ongeveer een uur later zelf twee keer naar het betreffende nummer heeft gebeld en dat hij vervolgens nog eens vijf keer door dit nummer is gebeld, waarbij er blijkens de gegevens iedere keer een gesprek tot stand is gekomen. Die gesprekken duurden bij elkaar meer dan zes minuten, waarbij het laatste gesprek ruim twee minuten duurde tot ongeveer een minuut voor de aanhouding van verdachte. In al die gesprekken en gesprekstijd moet er beslist meer zijn besproken dan alleen de twee aanwijzingen om te komen naar het Ibis Hotel en later om te gaan naar [lokatie] in Oost. Deze gegevens weerspreken de verklaring van verdachte, althans verdachte is op zijn zachtst gezegd zeer onvolledig in zijn verklaring.
De rechtbank kan voorts niet voorbij gaan aan het tijdstip en de inhoud van het sms-bericht aan verdachte. Dit sms-bericht is om 17.46 uur, 24 minuten na de aanhouding van [medeverdachte 1] verzonden, en had als inhoud: “Waar ben je broer, het vliegtuig vertrekt zo”. De opmerkelijke inhoud van deze SMS past niet bij de verklaring van verdachte, waarin niets te lezen valt over een vertrekkend vliegtuig en enige verwachting die kennelijk in dat kader van hem gekoesterd werd. Gelet op het feit dat [medeverdachte 2] reeds was aangehouden, [medeverdachte 1] voor de deur bij [straat 1] was aangehouden, er korte tijd daarna herhaaldelijk contact werd gezocht met [verdachte] , [verdachte] naar de [straat 1] reed waarna er iemand met drie tassen gevuld met cocaïne bij hem instapte, lijkt het er sterk op dat men uit vrees voor ontdekking snel de drugs uit dat pand weg wilde halen. In dat geval kan de inhoud van de sms als codetaal worden gezien. Wat hier verder van zij, uit de gang van zaken blijkt in ieder geval dat men per se [verdachte] wilde hebben als taxichauffeur. Het feit dat er werd gewacht totdat [verdachte] kwam, geeft de rechtbank de doorslag voor de uiteindelijke conclusie dat men de tassen met cocaïne niet zomaar bij een onwetende taxichauffeur heeft achterlaten, maar dat het inschakelen van verdachte een bepaald voordeel bood boven het inschakelen van een willekeurige taxichauffeur. Gelet op de hiervoor besproken risicovolle gang van zaken, concludeert de rechtbank dat dat voordeel erin moet zijn gelegen dat verdachte minst genomen zodanig was ingelicht dat men erop kon vertrouwen dat hij de boel niet zou verlinken. Een andere verklaring dringt zich niet op en heeft verdachte ook niet gegeven. Dat betekent dat verdachte minst genomen wist dat hij een klus moest komen doen onder zodanige omstandigheden dat het vervoer van illegale goederen in de lijn der verwachtingen lag. Bij het zien van de drie gevulde tassen die zijn taxi in werden gedragen, moet verdachte zich dan ook in min of meerdere mate bewust zijn geweest van de aanwezigheid van drugs in zijn taxi.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel van het niet anders kan dan dat verdachte zich er in min of meerdere mate van bewust was dat er verdovende middelen aanwezig waren in zijn taxi en dat hij deze voorhanden heeft gehad en heeft vervoerd.
Ten aanzien van medeplegen
Ten aanzien van het tezamen en in vereniging plegen van het ten laste gelegde bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met in ieder geval de onbekend gebleven passagier die met de cocaïne bij hem in de taxi is gestapt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 10 mei 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad 30 pakketten bevattende 33,553 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de in beslag genomen telefoon terug te geven aan verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het ongeoorloofde bezit van een grote hoeveelheid verdovende middelen. Het gaat daarbij om een voor de gezondheid van personen schadelijke stof, te weten om cocaïne. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, terwijl ook het gebruik ervan vaak gepaard gaat met door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen, hetgeen vaak overlast voor de samenleving met zich brengt. Het betreft een zo grote hoeveelheid en wijze van verpakking dat sprake is van een zogenaamde handelsindicatie.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 juli 2017 niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte in Nederland een gezin heeft en, in tegenstelling tot medeverdachten, een legaal bestaan leidt.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden komt naar voren dat het bewezen geachte feit in georganiseerd verband is gepleegd. Dit weegt de rechtbank in stafverzwarende zin mee.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden is.
De rechtbank zal bepalen dat de in beslag genomen telefoon, die aan verdachte toebehoort, zal worden verbeurd verklaard, omdat het bewezen geachte met behulp van dat voorwerp is begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
 Itemnummer 5385196 – 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2017.