Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2017 in de zaak tussen
[de man] , te Amsterdam, eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag
zelfen dat dit wel degelijk mogelijk is. Het door verweerder in de bestreden uitspraak ingenomen standpunt is dus onjuist en de gegeven motivering is onvoldoende. Verweerder heeft dit op de zitting ook erkend. De rechtbank stelt vast dat verweerder pas in zijn verweerschrift van 17 januari 2017 inhoudelijk is ingegaan op de bezwaren van eiser. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het griffierecht vergoedt.
andermansperceel als belastbaar feit bestempeld. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder inkomenspolitiek bedrijft door de kwijtschelding op te nemen in de heffing. De meer vermogende burgers draaien nu immers op voor de kosten van de burgers die dit niet kunnen betalen. Dit is in strijd met artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, aldus eiser.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder onder meer verwezen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem van 30 januari 2004. [1]
totaleopbrengst bestemd voor de bestrijding van de kosten die verbonden aan de heffing, in dit geval de kosten voor het bestrijden van de kosten die zijn verbonden aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Anders dan bij een retributie, hoeft in de relatie met de belastingplichtige geen sprake te zijn van een rechtstreekse tegenprestatie in de vorm van een individuele dienst of een voorziening waarvan de belastingplichtige gebruik maakt.
totaalvan de geraamde baten en het
totaalvan de geraamde kosten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor de heffing wordt geheven. Onder deze kosten van de afvalstoffenheffing, in de in van artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer, vallen niet alleen de kosten voor inzameling van huisafval, maar óók de kosten die hiermee samenhangen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de kosten voor kwijtschelding aan te merken als kosten als hiervoor bedoeld. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in het arrest van het gerechtshof Arnhem van 30 januari 2004, waarnaar verweerder heeft verwezen. Het hof heeft in dit arrest namelijk overwogen dat tot die kosten ook behoren de kosten van heffing en invordering van de belasting. Volgens het hof kunnen tot die laatste kosten ook in redelijkheid worden gerekend bedragen aan belasting die op grond van een wettelijke voorziening - in dit geval de bevoegdheid tot het verlenen van kwijtschelding op grond van de Invorderingswet 1990 - niet kunnen worden ingevorderd. Dit leidt tot de conclusie dat de kosten voor kwijtschelding door verweerder konden worden betrokken in de afvalstoffenheffing. Omdat de kosten voor kwijtschelding kosten zijn die worden gemaakt voor de afvalstoffenheffing, kunnen de bedragen aan solidariteitsbijdrage worden opgenomen in de aanslag afvalstoffenheffing. Verder is niet gesteld of gebleken dat de totaal geraamde baten de totaal geraamde kosten in dit geval overschrijden. De beroepsgrond van eiser dat sprake is van strijd met het winstverbod, slaagt dan ook niet.
Beslissing
.