Op 23 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 2 oktober 2017, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 8 september 2017 door het Openbaar Ministerie in Dresden was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982 en momenteel gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van zware mishandeling, mishandeling meermalen gepleegd en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Tijdens de openbare zitting werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en verklaarde hij dat de in het EAB vermelde personalia correct waren. De rechtbank onderzocht de grondslag en inhoud van het EAB, dat verwees naar een vonnis van het Kantongerecht Dresden van 18 maart 2015 en een herroeping van 16 december 2016. De opgeëiste persoon had mogelijk al een deel van de straf in Duitsland uitgezeten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om aan de juistheid van de informatie in het EAB te twijfelen. De rechtbank ging uit van het vertrouwensbeginsel tussen de rechterlijke autoriteiten binnen de EU.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd toegestaan, zodat de opgeëiste persoon zijn vrijheidsstraf van 12 maanden in Duitsland kan ondergaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.