ECLI:NL:RBAMS:2017:8848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
13/751796-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van onvoldoende kennisgeving van zittingen in Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een opgeëiste persoon die in Polen was veroordeeld voor diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of hij op de hoogte was van de zittingen die hebben geleid tot de veroordelingen in Polen. Tijdens de zittingen op 2 en 23 november 2017 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op ondubbelzinnige wijze op de hoogte was gesteld van de zittingen, wat een weigeringsgrond vormt op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat de overlevering voor het tweede vonnis moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen en er geen bewijs is dat hij op de hoogte was gesteld van de datum en plaats van de zittingen. Voor het eerste vonnis is er geen weigeringsgrond en wordt de overlevering toegestaan. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de OLW, toegepast in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751796-17
RK nummer: 17/5807
Datum uitspraak: 23 november 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 16 augustus 2017 door het
District Courtin Słupsk
, II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is wegens ziekte niet verschenen. Zijn raadsman, mr. W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp is wel verschenen. De opgeëiste persoon heeft geen afstand van zijn aanwezigheidsrecht gedaan.
De rechtbank heeft het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst tot 23 november 2017. De vordering is op die datum behandeld op de openbare zitting. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
I.
valid judgement of the Regional Court in Lębork VII Out-of-town Criminal Departmentin Bytów van 17 september 2014 met zaaknummer VII K 261/13;
II.
valid judgement of the Regional Courtin Bytów van 10 juni 2016 met zaaknummer II K 105/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk tien en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB respectievelijk negen maanden en 29 dagen en zeven maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW met betrekking tot vonnis II
De rechtbank stelt vast dat het EAB met betrekking tot
vonnis II(II K 105/15) strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft ten aanzien van dit vonnis in onderdeel d) van het EAB vermeld:
- dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling ter terechtzitting;
- en dat de als tweede alternatief in artikel 12, onder a, van de OLW vermelde situatie van toepassing is, te weten dat de opgeëiste persoon anders dan door dagvaarding in persoon daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 24 oktober 2017 nader toegelicht wat de feitelijke gang van zaken is geweest bij de dagvaarding van verdachte voor de terechtzittingen. Uit deze informatie leidt de rechtbank af dat de eerste zittingsdag op
29 december 2015 was. De opgeëiste persoon is daar niet in persoon verschenen en de dagvaarding is niet aan hem uitgereikt. De opgeëiste persoon is evenmin op de tweede terechtzitting op 16 mei 2016 verschenen en er is geen bewijsstuk dat de dagvaarding aan hem is uitgereikt. Er is door de politie geprobeerd om hem te informeren over de zittingsdatum. De opgeëiste persoon is ook niet verschenen op de zitting van 10 juni 2016 en hij heeft daarvoor ook geen dagvaarding in persoon ontvangen. Deze dagvaarding is gestuurd naar het laatste, door hem, opgegeven adres en er is (vergeefs) geprobeerd om de dagvaarding aan hem te betekenen. Volgens de uitvaardigende autoriteit verbleef de opgeëiste persoon echter niet op dit adres en het was onmogelijk om te achterhalen waar hij wel verbleef. De opgeëiste persoon beschikte niet over een toegevoegde advocaat en evenmin heeft hij er zelf één benoemd.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de door de uitvaardigende justitiële autoriteit beschreven gang van zaken niet de conclusie kan dragen dat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen terechtzittingen en dat hij ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt. Dat betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, tweede alternatief, van de OLW niet van toepassing is. Evenmin is gebleken dat de situaties als bedoeld in artikel 12, onder b en c, van de OLW van toepassing zijn.
Aangezien de uitvaardigende justitiële autoriteit evenmin heeft vermeld dat een verzetgarantie als bedoeld in artikel 12, onder d, van de OLW wordt verstrekt, concludeert de rechtbank dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing is en dient de overlevering voor vonnis II geweigerd te worden.

4.Strafbaarheid, feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit waar vonnis I op ziet niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, stelt de rechtbank vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal

5.Overige verweren

De opgeëiste persoon heeft betoogd dat hij in Polen ten onrechte is veroordeeld en dat hij daar niet de mogelijkheid heeft gehad om zichzelf te verweren. Hij heeft geen vertrouwen in het Poolse rechtssysteem.
De rechtbank overweegt dat overlevering plaatsvindt aan de justitiële autoriteiten van landen die lid zijn van de Europese Unie. Ook voor Polen geldt, net als voor alle andere lidstaten van de Europese Unie, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna het Handvest) en ook is Polen partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank moet er op vertrouwen, dat de Poolse justitiële autoriteiten de fundamentele rechten die het Handvest en het EVRM bieden in acht heeft genomen. De opgeëiste persoon heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden meebrengen dat van dit vertrouwen niet kan worden uitgegaan.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het vonnis I van de
Regional Court in Lębork VII Out-of-town Criminal Department in Bytówvan 17 september 2014 met zaaknummer VII K 261/13, waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan.
Voor vonnis II moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
District Courtin Słupsk
, II Criminal Department(Polen) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, en opgelegd bij het vonnis van het
Regional Court in Lębork VII Out-of-town Criminal Departmentin Bytów van 17 september 2014 met zaaknummer VII K 261/13;
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het vonnis van het
Regional Courtin Bytów van 10 juni 2016 met zaaknummer II K 105/15.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. J. Edgar en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 november 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]