3.5De rechtbank is gelet op de feitelijke situatie zoals vastgesteld in de vorenstaande rechtsoverwegingen van oordeel dat de praktijkruimte als een afzonderlijk verblijfsobject als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet bag moet worden aangemerkt. Dat eiseres en de kinderen nog steeds ingeschreven staan op huisnummer [nummer] maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank acht, nu de feiten duidelijk zijn, termen aanwezig met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb zelf in de zaak voorzien. Het bezwaar zal gegrond worden verklaard en het besluit in primo van 2 maart 2016 zal worden herroepen.
5. Met betrekking tot het verzoek van eisers tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is van belang dat gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb op die vergoeding recht bestaat indien het besluit, dat wil zeggen het primaire besluit, wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder heeft het primaire besluit gebaseerd op de tekening die eisers bij de aanvraag om de omgevingsvergunning hebben ingediend en de nadere toelichting van eiser op 28 januari 2016, zoals weergegeven in het bestreden besluit. Hieruit blijkt dat de ruimte die grenst aan de voordeur van de woning aan de [nummer] aangeduid was als master bedroom. Gelet hierop beschikte de praktijkruimte niet over een afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, zodat verweerder de praktijkruimte terecht niet heeft aangeduid als verblijfsobject. Eisers hebben eerst in de bezwaarfase de tekening overgelegd die een accurate voorstelling van zaken gaf op grond waarvan de praktijkruimte kan worden aangemerkt als verblijfsobject. Hieruit volgt dat het primaire besluit terecht niet is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bestaat voor vergoeding van de kosten van het bezwaar tegen het primaire besluit geen grond.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Om dezelfde reden veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 992,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: