ECLI:NL:RBAMS:2017:9092

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
13/730010-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot cocaïnehandel en witwassen

Op 8 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne en witwassen. De verdachte, geboren in Colombia, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie van 1 november 2013 tot en met 15 juni 2014. Het onderzoek, genaamd 13Koelruit, leidde tot de gelijktijdige berechting van meerdere medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan verschillende strafbare handelingen, waaronder het voorbereiden en bevorderen van cocaïnehandel. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de organisatie beoordeeld en vastgesteld dat zij een sturende rol had, waarbij zij financiën beheerde en woningen ter beschikking stelde aan leden van de organisatie. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en enkele kennelijke misslagen gecorrigeerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van deelname aan de organisatie met het oogmerk op (gewoonte)witwassen, maar wel bewezen verklaard dat zij heeft deelgenomen aan de criminele organisatie met het oogmerk op de handel in cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank heeft ook de beslaglijst behandeld en enkele voorwerpen onttrokken aan het verkeer verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730010-15
Datum uitspraak: 8 december 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
[woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 17, 19 en 31 oktober 2017 en 3 november 2017. Op
24 november 2017 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. H. Hoekstra en C. J. Cnossen, en van wat verdachte en haar raadsman,
mr. M.A.M. Pijnenburg, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

2.1
Onderzoek 13Koelruit /medeverdachten
Het onderzoek 13Koelruit heeft geleid tot de gelijktijdige berechting van verdachte en de volgende medeverdachten:
  • [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] );
  • [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] );
  • [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] );
  • [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] );
  • [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] );
  • [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) en
  • [medeverdachte 7] .
[medeverdachte 1] komt in het dossier ook voor onder de naam [alias medeverdachte 1] . Hij heeft namelijk gebruik gemaakt van deze valse naam, zoals blijkt uit zaakdossier ‘valse identiteit [alias medeverdachte 1] ’.
2.2
Beschuldiging
Verdachte wordt verweten dat zij in de periode van
1 november 2013 tot en met 15 juni 2014betrokken zou zijn geweest bij de voorbereiding en/of bevordering van verschillende strafbare handelingen met betrekking tot cocaïne. Deze betrokkenheid is in de tenlastelegging in twee feiten vermeld. Daarbij zijn de aan de deelnemer(s) van beide feiten verweten feitelijke gedragingen – het veelvuldig hebben van ping/telefonisch contact, het voorhanden hebben van geldbedragen, het voorhanden hebben en ter beschikking stellen van voertuigen en het ter beschikking stellen van woningen/panden – identiek.
In feit 1, eerste cumulatief/alternatief, is vorenbedoelde betrokkenheid toegespitst op artikel 11A van de Opiumwet en luidt de beschuldiging dat verdachte in de periode van 1 november 2013 tot en met 15 juni 2014 al dan niet met een ander of anderen zou hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het voorbereiden en/of bevorderen van verschillende strafbare handelingen met betrekking tot cocaïne. Daarbij is de categorie voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen niet nader aangeduid.
In feit 1, tweede cumulatief/alternatief is vorenbedoelde betrokkenheid toegespitst op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en wordt verdachte verweten dat zij in de periode van
21 november 2013 tot en met 5 april 2014heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van verschillende strafbare handelingen met betrekking tot cocaïne en witwassen van geldbedragen.
Het gaat bij dit feit – anders dan bij feit 1, eerste cumulatief/alternatief – niet slechts om voorbereiding en/of bevordering maar om voltooide misdrijven, waarop het oogmerk van de criminele organisatie zou zien. In dit feit is – eveneens anders dan bij feit 1, eerste cumulatief/alternatief – vermeld uit welke personen de criminele organisatie (onder meer) zou bestaan. Het gaat om verdachte en de onder 2.1 vermelde zeven medeverdachten.
In feit 2 is vorenbedoelde betrokkenheid toegespitst op artikel 10A van de Opiumwet en luidt de beschuldiging dat verdachte voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen zou hebben (mede)gepleegd, die zouden hebben bestaan uit het een ander of anderen trachten te bewegen om verschillende strafbare handelingen met betrekking tot cocaïne te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
2.3
Kennelijke misslagen in tenlastelegging
In feit 1, eerste cumulatief/alternatief, en in feit 2 is vermeld dat de voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen zouden zien op feiten die zijn strafbaar gesteld in het
derde of vierde lidvan artikel 10 van de Opiumwet. De bedoelde strafbare feiten zijn vervolgens ook omschreven in beide feiten. De omschreven feiten zijn echter strafbaar gesteld in het
vierde of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een kennelijke misslag en leest in beide feiten ‘derde en vierde lid’ als ‘vierde en vijfde lid. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
Opvallend is dat de tenlastegelegde periode in feit 1 eerste cumulatief/alternatief, die eindigt op 15 juni 2014, ruimer is dan de tenlastegelegde periode in feit 1 tweede cumulatief/alternatief, die eindigt op 5 april 2014. Voor zover deze laatste kortere pleegperiode berust op een vergissing, voert het naar het oordeel van de rechtbank te ver om deze vergissing als een kennelijke misslag te beschouwen. Een vergissing is niet zonder meer evident. Bovendien acht de rechtbank een verbeterde lezing zonder enige daaraan voorgaande discussie tijdens de inhoudelijke behandeling ter zitting te zeer in het nadeel van de verdachten. Zoals hierna zal blijken, heeft dit verschil in pleegperiode gevolgen voor de bewezenverklaring.
De rechtbank constateert voorts dat in feit 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen zou hebben deelgenomen aan een criminele organisatie. De rechtbank begrijpt, mede gelet op de inhoud van het requisitoir, dat het de bedoeling van het Openbaar Ministerie is geweest verdachte te vervolgen voor deelneming aan een criminele organisatie en niet voor het medeplegen van deze deelneming. De rechtbank zal de tenlastelegging dan ook op die manier lezen en beoordelen en niet afzonderlijk ingaan op het mededaderschap, anders dan als reeds te doen gebruikelijk bij de waardering van het bewijs voor deelneming aan een criminele organisatie. Verdachte wordt hierdoor niet in haar belang geschaad.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid dagvaarding
Zoals hiervoor onder 2.2 al is vermeld, zijn in de tenlastelegging bij de twee feiten die zien op – kort samengevat – ‘voorbereiding en/of bevordering van verschillende strafbare handelingen met betrekking tot cocaïne’ identieke feitelijke gedragingen vermeld. De feitelijke gedragingen bij het tweede, derde en vierde gedachtestreepje zien op handelingen met betrekking tot respectievelijk één of meerdere geldbedragen, één of meerdere voertuigen en één of meerdere woningen/panden. Daarbij is sprake van een concretisering in die zin dat enkele geldbedragen, voertuigen en woningen/panden nader zijn aangeduid. Voorafgaand aan de concrete geldbedragen, voertuigen en woningen/panden zijn echter telkens de woorden ‘onder meer’ vermeld. Dat betekent dat naast de concrete geldbedragen, voertuigen en woningen/panden in de tenlastelegging kennelijk ook wordt gedoeld op andere geldbedragen, voertuigen en woningen/panden. Nu op verscheidene vindplaatsen in het dossier meerdere geldbedragen, voertuigen en woningen/panden voorkomen, is voor wat betreft deze ‘restcategorie’ geldbedragen, voertuigen en woningen/panden naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk waar de ten laste gelegde feitelijke precies gedragingen op zien. Daarom voldoet de tenlastelegging op deze punten niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De dagvaarding zal in zoverre dan ook nietig worden verklaard.
De dagvaarding is voor het overige geldig.
3.2
Bevoegdheid rechtbank
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten
3.3
Ontvankelijkheid officier van justitie
De officier van justitie is ontvankelijk.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
Ook kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit verdachte en de zeven medeverdachten, welke organisatie het oogmerk had op grootschalige invoer van en handel in cocaïne, voorbereiding van cocaïnetransporten en het witwassen van buitgemaakt geld.
[verdachte]had een sturende en leidinggevende rol, beheerde financiën en verstrekte als medebeheerder van [naam appartementen verhuur] woningen aan leden van de criminele organisatie.
[medeverdachte 7]had een leidinggevende, coördinerende, sturende en beslissende rol.
[medeverdachte 6]was beheerder van geld en feitelijk betrokken bij witwassen en de invoer van cocaïne.
[medeverdachte 2]was feitelijk betrokken bij strafbare handelingen met betrekking tot 100 kilo cocaïne, beschikte over voertuigen met verborgen ruimtes en was ingevoerd in financiën van de organisatie.
[medeverdachte 5]was feitelijk betrokken bij witwassen en invoer van cocaïne.
[medeverdachte 1]was feitelijk betrokken bij strafbare handelingen met betrekking tot 100 kilo cocaïne.
[medeverdachte 4]was feitelijk betrokken bij strafbare handelingen met betrekking tot 100 kilo cocaïne.
[medeverdachte 3]was feitelijk betrokken bij strafbare handelingen met betrekking tot 100 kilo cocaïne en faciliteerde de opslag van cocaïne.
Feit 2
Bewezen kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met de zeven medeverdachten de in de tenlastelegging genoemde misdrijven heeft voorbereid.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Feit 1, gedeeltelijk
Criminele organisatie, oogmerk witwassen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het deelnemen aan een criminele organisatie voor zover is ten laste gelegd dat die organisatie het oogmerk heeft op het plegen van (gewoonte)witwassen.
Uit het dossier komt naar voren dat leden van de criminele organisatie, welke organisatie hierna zal worden bewezen verklaard en nader toegelicht, zich hebben schuldig gemaakt aan witwassen. Deze feiten zijn echter gepleegd op 12 en 15 juni 2014. Die feiten vallen dus niet in de in feit 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde pleegperiode van de criminele organisatie met (onder meer) het oogmerk op het plegen van (gewoonte)witwassen, die bij alle verdachten eindigt op 5 april 2014. Verder biedt het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat de criminele organisatie – in de ten laste gelegde pleegperiode – het oogmerk had op het plegen van (gewoonte)witwassen. Dat er veel wordt gesproken binnen de organisatie over geldbedragen en dat er aanwijzingen zijn dat leden van de organisatie over geldbedragen beschikken in de pleegperiode, is daartoe onvoldoende.
Criminele organisatie, de periode na 5 april 2014
Zoals hierna zal worden overwogen en gemotiveerd, kan niet worden vastgesteld dat verdachte [verdachte] in de periode na 5 april 2014 een bijdrage heeft geleverd aan het voortzetten van de criminele organisatie. Zij zal dan ook voor wat betreft de periode na genoemde datum, partieel worden vrijgesproken van het aan haar onder 1 ten laste gelegde.
Criminele organisatie, leiding geven
De rechtbank kwalificeert haar rol in de criminele organisatie niet als leidinggevend. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal dan ook partiële vrijspraak volgen. Hoe de rechtbank de rol van verdachte wel kwalificeert, zal hierna worden uitgelegd.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van voorbereiding en/of bevordering van de in de tenlastelegging vermelde strafbare handelingen met betrekking tot cocaïne.
Van belang is dat in de tenlastelegging is gekozen voor een specifieke categorie voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen, namelijk de in artikel 10A, eerste lid, onder 1°, van de Opiumwet genoemde categorie:
een ander trachten te bewegen om feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen.
De kern van het verwijt bij deze voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen is dat op iemand, bij wie anders de gedachte aan het plegen van de strafbare handelingen wellicht niet zou zijn opgekomen, rechtstreeks invloed is uitgeoefend om hem of haar tot de beoogde strafbare handelingen te brengen.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en/of haar mededaders – de medeverdachten – zich (ook) schuldig hebben gemaakt aan het voorbereiden en/of bevorderen van strafbare handelingen met betrekking tot cocaïne. Dat is echter niet gebeurd op de wijze zoals ten laste is gelegd. Vorenbedoelde beïnvloeding van elkaar en/of anderen is namelijk niet gebleken. De ping/telefonische contacten, het voorhanden hebben van de genoemde geldbedragen en voertuigen en het beschikbaar stellen van genoemde woningen/panden, zoals in de tenlastelegging vermeld bij de verfeitelijking, vonden veelal plaats in het kader van een samenwerking in georganiseerd verband bij het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dit nader toelichten in de bewijsoverwegingen ten aanzien van de bewezen verklaarde criminele organisatie. Daarbij komt het beeld naar voren dat een ieder – ook de contacten gelegen buiten de criminele organisatie – er in ieder geval gedurende de tenlastegelegde periode bewust voor koos deel te nemen aan de criminele activiteiten en daartoe niet hoefde te worden overgehaald.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 1 november 2013 tot en met 5 april 2014 te Amsterdam en Rotterdam, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie
met het oogmerk om feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
waartoe zij, verdachte, en/of haar mededaders
  • veelvuldig onderling en/of met anderen telefonisch/ping contacten hebben gehad en onderhouden en
  • een personenauto (merk Volkswagen Jetta, met kenteken [kenteken 1] ) voorhanden hebben gehad en/of ter beschikking hebben gesteld en
  • de woningen/panden gelegen aan [adres 1] te Amsterdam en [adres 2] te Amsterdam en [adres 3, nummer 1] te Rotterdam ter beschikking hebben gesteld waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
en
in de periode van 21 november 2013 tot en met 5 april 2014 te Amsterdam en/of te Rotterdam en Diemen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit de volgende mededaders:
  • [alias medeverdachte 1] en
  • [medeverdachte 2] en
  • [medeverdachte 3] en
  • [medeverdachte 4] en
  • [medeverdachte 6] en
  • [medeverdachte 7]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne.

5.Bewijs

5.1
Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
5.2
Nadere bewijsoverwegingen
5.2.1
Onrechtmatig verkregen bewijs?
5.2.1.1 Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de resultaten van de ping tap op het ping-nummer op naam van zijn cliënte (NN- [bijnaam verdachte] ) uit te sluiten van het bewijs. Deze informatie zou onrechtmatig zijn verkregen, omdat op grond van artikel 126 nd Sv informatie is gevorderd bij BlackBerry (PIN-ID, IMEI-nummer en telefoonnummer) op basis van een verdenking tegen medeverdachte [medeverdachte 6] , terwijl een machtiging op naam van verdachte ontbreekt en die ook niet gegeven had mogen worden omdat geen sprake was van een verdenking tegen verdachte. De raadsman concludeert dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, waardoor verdachte in haar belangen is geschaad.
5.2.1.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat verdachte [medeverdachte 6] contact had met een zekere NN- [bijnaam verdachte] , dat ter identificatie van NN- [bijnaam verdachte] een 126 nd Sv-vordering is opgemaakt en dat een dergelijke vordering van toepassing is op een bepaald persoon, waarbij die persoon geen verdachte hoeft te zijn. Er is volgens de officier van justitie geen sprake van onrechtmatige bewijsgaring.
5.2.1.3 Oordeel van de rechtbank
Aanvraag bevel onderzoek telecommunicatie (TAP) ex artikelen 126m en 126n Sv
In het dossier ‘Bijzondere Opsporingsbevoegdheden’ is een aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie (TAP) ex artikelen 126m en 126n Sv van 16 januari 2014 opgenomen. Daaruit blijkt dat bij het opnemen en afluisteren van telefoonnummers in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 6] pingconversaties met ‘ [bijnaam verdachte] ’ naar voren zijn gekomen. In die gesprekken wordt volgens de politie versluierd gesproken over geld en “familie” die op bezoek komt bij [bijnaam medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ). De politie verbaliseert dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ kennelijk op de hoogte is van de handel en wandel van [bijnaam medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) en dat zij hierbij ook een belangrijke rol speelt, met name op het financiële vlak.
De ping conversaties, in combinatie met observatie van medeverdachte [medeverdachte 6] , brengen de politie tot de conclusie dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ verblijft op het adres [adres 1] in Amsterdam. De politie constateert dat op dit adres drie personen staan ingeschreven, onder wie [verdachte] . De politie verbaliseert verder dat uit de pingtap op [bijnaam medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) blijkt dat aan gebruiker ‘ [bijnaam verdachte] ’ het volgende pin-nummer is gekoppeld: [nummer 1] . Ook is vermeld dat middels een vordering ex artikel 126nd Sv bij BlackBerry pin-nummers bevraagd zijn van interessante contacten van [medeverdachte 6] . Hieruit kwamen onder meer het PIN-ID, IMEI-nummer en telefoonnummer in gebruik bij ‘ [bijnaam verdachte] ’ naar voren.
Voorts is melding gemaakt van observatie van [medeverdachte 6] waarbij hij op 27 november 2013 wordt waargenomen bij [adres 1] en wordt waargenomen dat hij op 3 december 2013 de woning aan [adres 1] binnen gaat. Tevens wordt melding gemaakt van de aanhouding op 13 december 2013 van drie mannen voor een poging de woning aan [adres 1] te overvallen en een diefstal met geweld op 19 december 2013 in de woning aan de [adres 4] te Amsterdam. [verdachte] zou als tolk hebben gefungeerd bij de aangifte ten aanzien van laatstgenoemde diefstal met geweld.
De politie concludeert dat ten aanzien van [medeverdachte 6] een verdenking bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit als omschreven in artikel 67, lid 1, Sv. De politie acht het van belang dat de telecommunicatie van verdachte [medeverdachte 6] wordt opgenomen en afgeluisterd om zicht te krijgen op zijn verblijfadressen en contacten met als doel hem op heterdaad te kunnen aanhouden bij een transactie/overdracht van verdovende middelen. Ook hoopt de politie door de interceptie meer duidelijkheid te krijgen over de betrokkenheid van ‘ [bijnaam verdachte] ’ bij de handel in verdovende middelen en de rol van het perceel [adres 1] te Amsterdam. De politie verzoekt de officier van justitie op grond van artikel 126m Sv te bevelen dat communicatie wordt opgenomen voor de periode 17 januari 2014 tot en met 13 februari 2014, die plaatsvindt met gebruikmaking van diensten van een aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 126la Sv, ten aanzien van telefoonnummer [telefoonnummer] , in gebruik bij NN- [bijnaam verdachte] , vermoedelijk adres [adres 1] te Amsterdam. Ook doet de politie een verzoek tot gegevensverstrekking op grond van artikel 126n Sv.
Vordering machtiging bevel, machtiging en bevel opnemen telecommunicatie ex artikel 126m Sv
De ‘vordering machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie’ van de officier van justitie ex artikel 126m Sv van 17 januari 2014 naar aanleiding van voormelde aanvraag is verstrekt ten aanzien van verdachte [medeverdachte 6] , waarbij is vermeld dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik is bij [medeverdachte 6] ( [bijnaam medeverdachte 6] ).
De ‘machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie’ van de rechter commissaris ex artikel 126m Sv ten aanzien van telefoonnummer [telefoonnummer] dateert van 17 januari 2014, waarbij de machtiging is verstrekt overeenkomstig de vordering van de officier van justitie. De machtiging geldt voor de periode 17 januari 2014 tot en met 13 februari 2014.
Het ‘bevel opnemen van (tele)communicatie’ ex artikel 126m Sv van de officier van justitie van 17 januari 2017 vermeldt dat de verdenking bestaat dat [medeverdachte 6] zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf vermeld in OW 2/1/A/C (Bezit harddrugs (lijst 1). Het bevel ziet op telefoonnummer [telefoonnummer] , waarbij is vermeld dat het in gebruik is bij [medeverdachte 6] , en het bevel geldt voor de periode 17 januari 2014 tot en met 13 februari 2014.
Bij de stukken zit ook een ‘combi vordering medewerking aan een bevel opnemen van (tele)communicatie (artikel 126m Sv) en vordering verstrekking verkeersgegevens (artikel 126n Sv)’ van de officier van justitie van 17 januari 2014 ten aanzien van telefoonnummer [telefoonnummer] voor de periode 17 januari 2014 tot en met 13 februari 2014.
Conclusies
De rechtbank constateert dat de 126nd Sv-vordering, waarover wordt gesproken in de ‘aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie (TAP) ex artikelen 126m en 126n Sv’ van 16 januari 2014 en die de basis zou vormen voor het opvragen van gegevens bij BlackBerry ten aanzien van NN- [bijnaam verdachte] (verdachte), niet bij de stukken zit waarover de rechtbank beschikt. De kennelijke toepassing van artikel 126nd Sv is echter toereikend gemotiveerd in voormelde aanvraag. Er is voldoende onderbouwd dat sprake was van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, lid 1, Sv. Niet vereist was dat die verdenking ten aanzien van de gebruiker van het telefoonnummer (NN- [bijnaam verdachte] /verdachte) bestond.
Ook de toepassing van de artikelen 126m en 126n Sv ten aanzien van het telefoonnummer in gebruik bij NN- [bijnaam verdachte] (verdachte) is daarmee voldoende onderbouwd. Zoals hiervoor overwogen, heeft de rechtbank geconstateerd dat in de vordering en machtiging bevel opnemen van (tele)communicatie, anders dan in de daaraan ten grondslag liggende aanvraag, wordt gesteld dat het betreffende telefoonnummer in gebruik is bij [medeverdachte 6] . Naar het oordeel van de rechtbank moet dit – gelet op de tekst van de aanvraag - op een vergissing berusten en kan deze vergissing zonder consequenties blijven. Voor de toepassing van de artikelen 126m en 126n Sv is immers evenmin vereist dat een verdenking bestond ten aanzien van de gebruiker van het telefoonnummer (NN- [bijnaam verdachte] /verdachte) en bood de informatie zoals weergegeven in de aanvraag voldoende grondslag aan de rechter-commissaris om in redelijkheid tot afgifte van een machtiging tot opnemen van telecommunicatie via het telefoonnummer, dat in gebruik was bij NN- [bijnaam verdachte] (verdachte) te kunnen beslissen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is van het door de raadsman gestelde onherstelbare vormverzuim en dat het verzoek van de raadsman tot bewijsuitsluiting moet worden afgewezen.
5.2.2
Ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier ‘criminele organisatie’)
Ten aanzien van de bewijsoverwegingen met betrekking tot de criminele organisatie geldt dat de rechtbank identieke overwegingen heeft opgenomen in de vonnissen van alle verdachten in het onderzoek 13Koelruit . Dat heeft tot gevolg dat die overwegingen in de zaken van sommige verdachten ook zien op periodes waarin zij zelf niet hebben deelgenomen aan de organisatie, zoals naar voren komt in de bewezenverklaringen in die zaken en hierna is toegelicht per verdachte. In zoverre zijn die overwegingen dan niet redengevend voor de deelname van de betreffende verdachte aan de criminele organisatie, maar wel voor het bewijzen van het bestaan van de criminele organisatie, waaraan de verdachte heeft deelgenomen.
A. Inleiding
A.1 Ten aanzien van de oogmerken van de criminele organisatie
Aan verdachten is tenlastegelegd dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11A (oud) Opiumwet (hierna OW) met als oogmerk het voorbereiden van, kort gezegd, Opiumwet delicten.
Daarnaast is aan hen ten laste gelegd dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, met als oogmerk het invoeren dan wel bewerken, verwerken, verkopen, verstrekken, afleveren, vervoeren, vervaardigen of aanwezig hebben van cocaïne én (gewoonte)witwassen. Hiervoor is reeds overwogen dat verdachten zullen worden vrijgesproken ten aanzien van het oogmerk (gewoonte)witwassen.
A.2 Startdatum
De tenlasteleggingen voor wat betreft de criminele organisatie als bedoeld in artikel 11A (oud) OW zien op de periode die begint op 1 november 2013.
De tenlastegelegde startdatum voor wat betreft deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is bij alle verdachten bepaald op 21 november 2013.
Per verdachte zal hierna worden uitgelegd vanaf welke datum zijn of haar deelname aan bedoelde criminele organisaties bewezen kan worden.
A.3 Einddatum
Ten aanzien van
alleverdachten is tenlastegelegd dat de periode waarin de criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr heeft bestaan, eindigt op 5 april 2014. Dat is het moment waarop de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn aangehouden.
Voor voormelde vier verdachten eindigt óók de tenlastegelegde periode van de criminele organisatie als bedoeld in artikel 11A (oud) OW op 5 april 2014.
Voor de verdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [verdachte] geldt dat aan hen is tenlastegelegd dat zij ook ná 5 april 2014 hebben deelgenomen aan een criminele organisatie. De tenlastelegging in ogenschouw nemend, kunnen deze deelnemingshandelingen, indien bewezen, slechts zien op deelname aan de criminele organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) OW. Alleen de periode die ziet op die criminele organisatie loopt in de tenlasteleggingen immers door tot 15 juni 2014.
A.4 Tussenconclusies
Het vorenstaande in ogenschouw genomen, zal de rechtbank bij het beoordelen van de tenlasteleggingen een onderscheid maken tussen de periode voor 5 april 2014 en de periode na 5 april 2014.
Voor wat betreft de periode voor 5 april 2014 is het de vraag of
alleverdachten zich hebben schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisaties als bedoeld in artikel 140 Sr en/of deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) OW.
Voor wat betreft de periode
5 april 2014 ligt alleen de vraag voor of de verdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [verdachte] zich in die periode schuldig hebben gemaakt aan (verdere) deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) OW, gericht op voorbereiding van – kort samengevat – cocaïnehandel.
Bij het beantwoorden van de hiervoor genoemde vragen gaat de rechtbank er op grond van de bewijsmiddelen vanuit dat feitelijk één criminele organisatie heeft bestaan. Deze organisatie hield zich zowel bezig met het invoeren, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen dan wel aanwezig hebben van cocaïne, als met het voorbereiden en bevorderen daarvan als bedoeld in de Opiumwet. In zoverre is sprake van een gedeeltelijke ééndaadse samenloop nu dezelfde organisatie in ieder geval vóór 5 april 2014, twee verschillende ‘oogmerken’ heeft gehad.
B. Gebruikte bij-/pingnamen
B.1 Vooraf
In deze zaak komen bijnamen veelvuldig voor. Voor de bewezenverklaring is van belang dat buiten redelijke twijfel vaststaat welke bijnaam aan welke verdachte kan worden toegeschreven. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
B.2 Bij-/pingnamen die rechtstreeks blijken uit bewijsmiddelen
De volgende bijnamen worden in de bewijsmiddelen toegeschreven.
[bijnaam medeverdachte 1] , [bijnaam medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 1] zijn bij-/pingnamen van [medeverdachte 1] ,
[bijnaam medeverdachte 5] is de bij-/pingnaam van [medeverdachte 5] .
[bijnaam medeverdachte 6] , [bijnaam medeverdachte 6] , [bijnaam medeverdachte 6] en [bijnaam medeverdachte 6] , zijn bij-/pingnamen van [medeverdachte 6] .
[bijnaam medeverdachte 7] , [bijnaam medeverdachte 7] , [bijnaam medeverdachte 7] , [bijnaam medeverdachte 7] , [bijnaam medeverdachte 7] , [bijnaam medeverdachte 7] en [bijnaam medeverdachte 7] zijn bij-/pingnamen van [medeverdachte 7]
B.3 Ten aanzien van bij-/pingnamen van [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 2]
De verdediging van verdachte [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben verweer gevoerd met betrekking tot de aan hen toegeschreven bijnamen. De rechtbank overweegt hierna op welke gronden zij deze bijnamen toekent aan de betreffende verdachten.
Overwegingen met betrekking tot de namen “ [bijnaam medeverdachte 4] ” of “ [bijnaam medeverdachte 4] ” en “ [bijnaam medeverdachte 4] ” in relatie tot verdachte [medeverdachte 4] en de naam ‘ [bijnaam verdachte] ’ in relatie tot verdachte [verdachte] .
De verdediging in de zaak [medeverdachte 4] heeft – samengevat – gesteld dat blijkens het dossier deze namen aan meerdere personen worden toegekend. Zo betekent ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ ‘zwager’ en spreken verschillende personen elkaar aan met het woord ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’. Verder staat het woord ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ ook voor ‘vriend’. Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft verklaard verdachte [medeverdachte 4] wel te kennen, doch niet met de naam ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ of ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’. Ook verklaart [medeverdachte 7] dat de naam ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ niet als bijnaam wordt gebruikt. Het voorkomen van de naam ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ in het kasboek op bepaalde dagen strookt niet met observaties, zendmastgegevens, taps of pings op die dagen.
[medeverdachte 7] zegt de naam ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ niets. De ping-gesprekken geven geen duidelijkheid wie met ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ wordt bedoeld. Uit het dossier blijkt niet dat ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ en ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ een en dezelfde persoon is.
De verdediging in de zaak [verdachte] heeft – samengevat – gesteld dat zij niet ‘ [bijnaam verdachte] ’ is. Ook als ervan uit wordt gegaan dat zij de bewuste telefoon wel eens heeft gebruikt, dan nog kan niet worden vastgesteld dat dit altijd het geval is geweest.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende:
Bij de aanhouding van verdachte [medeverdachte 4] is bij zijn fouillering een telefoon BlackBerry aangetroffen met het PIN-nummer [nummer 2] . Deze telefoon heeft contact gehad met de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] , waarbij de gebruiker van het toestel met het hiervoor genoemde PIN-nummer zich ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ noemt. Dit laatste nummer heeft ook pingcontact met medeverdachte [verdachte] , die zich ook “ [bijnaam verdachte] ’ noemt of laat noemen.
De pingnaam ‘ [bijnaam persoon 1] ’ is geïdentificeerd als die van [persoon 1] met wie [verdachte] in 2013/2014 een relatie mee heeft onderhouden.
Op 8 februari 2014 zijn de volgende ping-gesprekken gevoerd:
17.17.06
u [bijnaam medeverdachte 4] aan [bijnaam verdachte] : Schat
17.17.09
u [bijnaam medeverdachte 4] aan [bijnaam verdachte] : Ben je thuis?
17.26.55
u [bijnaam verdachte] aan [bijnaam medeverdachte 4] : Nee, ik ben tijdelijk verhuisd ivm een renovatie
17.27.36
u [bijnaam medeverdachte 4] aan [bijnaam verdachte] : Waar zie ik je?
17.28.08
u [bijnaam medeverdachte 4] aan [bijnaam verdachte] : Waar zit je?
17.28.17
u [bijnaam medeverdachte 4] aan [bijnaam verdachte] : Bij jouw thuis.
17.42.52
u [bijnaam verdachte] aan [bijnaam persoon 1] : Schat, is dat met die mensen waar jij nu mee samen bent, heeft [bijnaam medeverdachte 4] ( [bijnaam medeverdachte 4] ) daarmee gesproken?
17.43.10
u [bijnaam persoon 1] aan [bijnaam verdachte] : Nee
17.44.10
u [bijnaam verdachte] aan [bijnaam persoon 1] : Want [bijnaam medeverdachte 4] is hier bij mij.
Blijkens observatie op 14 januari 2014 is gezien dat verdachte [medeverdachte 4] uit de woning aan de [adres 1] komt. Op 17 januari 2014 wordt gezien dat verdachte [medeverdachte 4] (herkenning) uit dezelfde woning komt en vervolgens wegrijdt in een zwarte personenauto Mercedes-Benz (type hatchback met dakspoiler, kenteken [kenteken 2] ). Uit een zogenaamde ‘still’ (afkomstig van een vaste cameraopstelling) blijkt dat bij de voordeur van nummer [huisnummer] [medeverdachte 4] hoofd reikt tot halverwege het huisnummerbord [huisnummer] .
Uit het dossier is gebleken dat medeverdachte [verdachte] woont aan de [adres 1] en zij in verband met een verbouwing tijdelijk haar intrek elders heeft genomen. Uit cameraobservatie blijkt dat op 8 februari 2014 omstreeks 17.29 u een donkerkleurige personenauto (dakspoiler, achterraam met 3e remlicht) de doodlopende straat [adres 1] inrijdt. Om 17.35 u rijdt een tweede personenauto de straat in, waarbij omstreeks 17.38 u [verdachte] wordt waargenomen en naar de woning op nummer [huisnummer] loopt, vergezeld van een manspersoon die wordt omschreven als een lange kale man, gekleed in een halflange capuchonjas. Het kale hoofd van deze man reikt blijkens de ‘still’ tot halverwege het huisnummerbord [huisnummer] . De man die op 8 februari 2014 zich bij de woning meldt komt wat lengte, postuur, haardracht en voorzover zichtbaar het hoofd betreft, overeen met die van [medeverdachte 4] . Beide verlaten om 18.14 u de woning en vertrekken. [medeverdachte 4] heeft over het al dan niet bezoeken van de woning aan de [adres 1] op 8 respectievelijk 17 januari 2014 niets verklaard. Het door ‘ [bijnaam verdachte] ’ gebruikte pin-nummer in het contact met [medeverdachte 4] is [nummer 1] .
Ditzelfde pin-nummer wordt gebruikt door ‘ [bijnaam verdachte] ’ in het contact met medeverdachte [medeverdachte 6] . Dit toestel is gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer] . Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat zij het telefoontoestel met het telefoonnummer eindigende op * [telefoonnummer] heeft gebruikt. Dit toestel lag in de VW Jetta. Dit sluit aan bij de volgende ping-gesprekken met het telefoonnummer eindigende op * [telefoonnummer] , waaraan [bijnaam verdachte] heeft deelgenomen:
8-2-2014 – 16.33.41 : [bijnaam verdachte] - [bijnaam medeverdachte 2] : Een beetje rommelig, want ik ben tijdelijk verhuisd, terwijl ze mijn woning opknappen.
9-2-2014 – 01.00.54: NN- [bijnaam verdachte] : Maar ik moet de chauffeurs daarvan betalen, de kinderoppas, de huur van verschillende huizen, dat alles moet ik van de verkoop doen.
9-2-2014 – 01.23.57: NN- [bijnaam verdachte] : Kijk, mijn zus is zo beledigd dat zij zelfs daarheen is gegaan en mij niet eens ingeseind had…. Ik wilde je een pgp sturen en dat kon ik niet.
Op 17 februari 2014 zijn zogenaamde stille sms’n ingezet op het telefoonnummer [telefoonnummer] (lees:* [telefoonnummer] ). Hieruit kwam naar voren dat om 10.08 u tot en met 11.55 u het nummer gebruik maakte van de zendmasten in de directe omgeving van de [adres 7] te Amstelveen.
Omstreeks 13.00 u op dezelfde dag verplaatst deze telefoon zich van Amstelveen naar Rotterdam en maakt zij contact met een zendmast aan de [adres 12] . Uit observaties in Rotterdam op dezelfde dag wordt een vrouw waargenomen die uit een VW Jetta stapt. Op 20 februari 2014 wordt dezelfde VW Jetta gecontroleerd. Zij legitimeert zich als de verdachte [verdachte] . Verdachte wordt herkend als zijnde dezelfde vrouw die op 17 februari 2014 bij de [adres 7] respectievelijk aan de [adres 12] in Rotterdam is geobserveerd.
Verdachte [medeverdachte 4] heeft met betrekking tot bovenstaande namen verklaard dat hij geen bijnamen heeft, de namen ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’en ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ hem niets zeggen en dat men hem [medeverdachte 4] of Roderick noemen.
Is [medeverdachte 4] ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ en ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ of ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’?
De herkenning van [medeverdachte 4] op 17 januari 201 bij de woning [adres 1] , de specifieke kenmerken van de man bij dezelfde woning op 8 februari 2014, de kenmerken van de door [medeverdachte 4] bestuurde auto en het wederzijds kennen van [medeverdachte 4] en [verdachte] tezamen genomen, maken naar het oordeel van de rechtbank dat het [medeverdachte 4] is geweest die ook op 8 februari 2014 de woning aan de [adres 1] heeft bezocht. Nu uit de ping-gesprekken kan worden afgeleid dat ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ op 8 februari 2014 omstreeks 17.28 u een ontmoeting afspreekt met [verdachte] in de woning aan de [adres 1] , [verdachte] ook daadwerkelijk bij de woning verschijnt en het naar het oordeel van de rechtbank [medeverdachte 4] is geweest die naar die woning is toegegaan en naar binnen is gegaan, is de zich in het pingcontact ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ noemende man [medeverdachte 4] . Nu [verdachte] blijkens het door haar gevoerde pingbericht laat weten dat ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ op 14 februari 2014 om 17.44.10 u bij haar is, maakt dat [medeverdachte 4] de man is die ook ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ wordt genoemd.
Dat ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’, zoals de verdediging heeft gesteld, ook andere betekenissen (afkorting voor [naam 5] , zwager, vriend) kent, doet aan bovengenoemd oordeel niet af, temeer nu ‘ [naam 1] ’ ook in de betekenis van het algemene begrip ‘vriend’ wordt gebruikt.
Is [verdachte] ‘ [bijnaam verdachte] ’?
Verdachte [verdachte] heeft ontkend dat zij zich ‘ [bijnaam verdachte] ’ noemt of laat noemen en met de naam [bijnaam medeverdachte 7] of [bijnaam verdachte] heeft zij niets te maken. Blijkens de hierboven genoemde ping-gesprekken op 8 februari 2014 hebben ‘ [bijnaam verdachte] ’ en ‘ [bijnaam medeverdachte 4] ’ afgesproken elkaar te ontmoeten in de woning van ‘ [bijnaam verdachte] ’ en hebben zij elkaar ook daadwerkelijk ontmoet.
Blijkens observatie van de woning [adres 1] wordt de vrouw, die op 8 februari 2014 omstreeks 17.28 u arriveert en de woning binnengaat, herkend als verdachte [verdachte] . Overigens heeft verdachte [verdachte] zelf verklaard woonachtig te zijn op dit adres. Daarenboven heeft [verdachte] gebruik gemaakt van de BlackBerry met pin-nummer [nummer 1] met het daaraan gekoppelde telefoonnummer eindigende op* [telefoonnummer] , terwijl de gebruiker zich ‘ [bijnaam verdachte] ’ noemt. De met dit toestel gevoerde en hierboven aangehaalde ping-gesprekken op 8 en 9 februari met NN sluiten aan bij de tijdelijke verhuizing van verdachte [verdachte] naar de [adres 5] , de slechte verhouding met haar zus en haar werk in verbinding met de verhuur van appartementen voor of namens [naam appartementen verhuur] .
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [verdachte] , ondanks haar ontkenning, zich bedient c.q. laat bedienen van de naam ‘ [bijnaam verdachte] ’. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt nu de door het toestel met telefoonnummer eindigende op * [telefoonnummer] aangestraalde zendmasten meer dan eens overeenkomen met verblijfplaatsen en reisbewegingen van verdachte [verdachte] in combinatie met op haar op meerdere dagen uitgevoerde observaties. Tot slot heeft [verdachte] verklaard ook van het toestel met telefoonnummer eindigende op * [telefoonnummer] , gebruik te hebben gemaakt. Niet aannemelijk is geworden dat dit slechts in een enkel geval zich zou hebben voorgedaan.
Overwegingen met betrekking tot de naam ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ in relatie tot de verdachte [medeverdachte 2]
In het notitieboekje dat is aangetroffen op de [adres 3, nummer 1] is bij de datum van
27 februari 2014 genoteerd dat [bijnaam medeverdachte 1] ’18 PAK, 10 FLOR en 1 Rojo’ meeneemt. Net als op
5 april 2014, worden op 27 februari 2014 [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in gezelschap van een vrouw, op beelden van de lift gezien. Er worden opnieuw tassen naar de parkeergarage gebracht waarna twee voertuigen wegrijden: de Volkswagen Jetta en de Kia Picanto.
In het betreffende notitieboekje is verder genoteerd, bij de datum 27 februari 2014; ‘ [bijnaam medeverdachte 2] neemt 8 met een W mee’. Dat ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ [medeverdachte 2] is, leidt de rechtbank af uit de beelden, waarop is te zien dat [medeverdachte 2] in de middag van 27 februari 2014 nogmaals te zien is, ditmaal met een vrouw die een AH tas in haar hand draagt. Ze lopen over het parkeerdek richting een Citroën Berlingo. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door het ping-gesprek van
21 april 2014 tussen [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) en [naam 2] :
[medeverdachte 6] – [naam 2] : De [bijnaam medeverdachte 1] , [bijnaam medeverdachte 2] en die anderen die hier zitten hebben gevraagd of de zitting naar voren schoven kan worden.
[medeverdachte 6] – [naam 2] : En dat is afgewezen omdat het onderzoek nog niet gesloten is.
[medeverdachte 6] – [naam 2] : Ze hebben nog 3 maanden de tijd gevraagd.
Op 21 april 2014 zaten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gedetineerd in afwachting van de behandeling van hun strafzaak en was hun voorlopige hechtenis zojuist met 90 dagen verlengd. [bijnaam medeverdachte 1] is de bijnaam van [medeverdachte 1] en ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ is - in samenhang met het bovenstaande – [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft overigens zelf nimmer ontkend dat hij zich ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ noemde of liet noemen.
C. De periode van 1 november 2013 tot en met 5 april 2014: deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) OW en deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr; alle verdachten.
C.1 November 2013, contacten [medeverdachte 6] met onder meer [medeverdachte 7]
Op 21 november 2013 vanaf 16.48 uur komt [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) in beeld. Hij pingt dan met ene [persoon 2] . Het gaat over ’30 meisjes die gaan/reizen’ en ‘mogelijk nog 3’ die morgen vertrekken. Het gaat verder over een bankier waarmee gesproken is.
Op 22 november 2013 heeft [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) contact met [medeverdachte 7] (‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’). Hij laat haar weten dat hij het ‘meisje met de roze jurk’ laat zien aan een vriend die over is uit ‘Barsa’. Op dezelfde dag pingt [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) met ene [bijnaam persoon 1] , opnieuw over hulp die hij met een meisje nodig heeft.
Op 24 november 2013 pingt [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) met [medeverdachte 7] (‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’). Hij zegt tegen haar dat hij ‘een meisje heeft, die ster, die ene waar zij van houden’. Het gaat over een contract dat getekend moet worden. [medeverdachte 6] vraagt vervolgens aan ene ‘ [naam 3] ’: ‘straks komt een vriend van [bijnaam medeverdachte 7] . Kun je hem dat meisje met de ster brengen’. Hij zegt ook: ‘Zodra je met hem bent, moet hij [bijnaam medeverdachte 7] bellen, [bijnaam medeverdachte 7] ’.
Op 25 november 2013 heeft hij het tegenover [bijnaam persoon 1] opnieuw over het meisje met het roze jurkje. [bijnaam persoon 1] zegt dat [medeverdachte 6] gerust kan zijn, ‘want zij gaan dat afzetten’. Op
25 november 2013 heeft [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) ook gesprekken over ‘meisje’ en ‘ster’, en ook over ‘vis’, met ene [persoon 3] .
Op 27 november 2013 hebben [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) en [medeverdachte 7] (‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’) opnieuw contact. [medeverdachte 7] zegt tegen [medeverdachte 6] : ‘Ik hoop dat je de kat uit wandelen hebt genomen’. [medeverdachte 6] vraagt aan [medeverdachte 7] (‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’): Ben je al langs geweest voor het product van vandaag? Daarop antwoordt [medeverdachte 7] : ‘Want de vrienden komen een ster halen’.
Op 27 november 2013 hebben [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) en [bijnaam persoon 1] opnieuw gesprekken. [medeverdachte 6] vraagt voor welke prijs het aan de mensen van [bijnaam persoon 1] moet worden gegeven. Zij komen overeen ‘25’, voor ‘13’ in totaal. [bijnaam persoon 1] zegt nog: ‘Maak er zes klaar voor 26’.
Op 28 november 2013 vraagt [medeverdachte 7] (‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’) aan [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’): ‘Kan ik al dat meisje, dat sterretje ophalen?’ waarop hij haar antwoordt: ‘ Ja zeker, [bijnaam medeverdachte 7] , ik maak dat voor jou in orde’.
Op 28 november 2013 vraagt ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ aan [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’): ‘Jongen, doe mij een lol, kun jij een ster aan [bijnaam medeverdachte 2] ( [bijnaam medeverdachte 2] ) geven, want die staat buiten. Daarop antwoordt [medeverdachte 6] : ‘Ok’. Op dezelfde dag heeft [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) ook contact met ene [persoon 4] , aan wie hij vraagt hoe het met het meisje ging, ‘die ster’. Soortgelijke gesprekken over ‘meisje’ en ‘ster’ tussen [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) en [persoon 4] zijn er ook in de daarop volgende dagen, tot en met 3 december 2013.
Op 28 november 2013 zijn er wederom gesprekken met [persoon 3] . [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’)vraagt hem: ‘Jongen de kat, laatste prijs 25’, waarop [persoon 3] zegt: ‘Ik zal kijken wat die mensen zeggen, en er is nog vis beschikbaar. Voor welk getal kan jij mij dat uiterlijk geven?’ [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) antwoordt: ‘8 en een half.’ Het gesprek gaat verder over ‘ster’, ‘vis’, ‘kater’, betalen, en wat het kost.
Op 30 november 2013 zijn er ping gesprekken tussen [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) en [medeverdachte 7] (‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’), over de katten die als onderpand zouden kunnen gelden, en daarvoor zou ‘25’ worden gegeven.
Op 2 december 2013 zegt [persoon 3] tegen [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’): ‘Hou die sterren voor mij apart want ik kom die morgen ophalen’.
In de weken hierop volgend heeft [medeverdachte 6] nog diverse pingcontacten, waarin veel wordt gesproken over prijzen en percentages.
Bovenstaande gesprekken, waarin veelvuldig over ‘ster’ wordt gesproken, zijn opvallend nu ook in het kasboek / Bruna Collegeblok dat op 15 juni 2014 is aangetroffen op de [adres 6] , de verblijfplaats van [medeverdachte 6] , en dat ziet op de periode 1 februari 2014 tot en met 10 april 2014, een aantal maal het woord ‘ster’ voorkomt. Ook in het op de [adres 6] aangetroffen Handy collegeblok komen meerdere berekeningen en een aantal symbolen voor, waaronder een stervorm.
Op 5 april 2014 is een partij cocaïne in beslag genomen. Enkele blokken daarvan hadden een gestanste ster. Ook in de administratie die op 5 april 2014 in de [adres 3, nummer 1] is aangetroffen, wordt over sterren gesproken.
Daarnaar gevraagd is voor bovengenoemde gesprekken geen, dan wel een onaannemelijke verklaring gekomen. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] in bovengenoemde pinggesprekken in bedekte termen hebben gesproken over cocaïne.
C.2 December 2013, contacten [medeverdachte 6] en [verdachte]
Op 1, 2 en 3 december 2013 heeft [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’) contact met [verdachte] (‘ [bijnaam verdachte] ’). Er wordt gesproken over een geldbedrag van 6000 euro dat moet worden afgegeven bij een restaurant in Barcelona. Op 3 december 2013 verzoekt [verdachte] aan [medeverdachte 6] of hij naar haar toe wil komen, om rekeningen na te lopen, waarna [medeverdachte 6] om 15.40 uur bij het woonadres van [verdachte] , de [adres 1] , wordt gezien tijdens een observatie.
C.3 Februari 2014, contacten [verdachte] en [persoon 5]
Vanaf 17 januari 2014 is bevel gegeven om het nummer dat eindigt op * [telefoonnummer] en dat in gebruik is bij “NN [bijnaam verdachte] ” op te nemen en af te luisteren.
Op 8 en 9 februari 2014 is er contact tussen [verdachte] (‘ [bijnaam verdachte] ’) en [persoon 5] . Zij spreken over een foto waarop aantekeningen zouden staan met getallen. Vervolgens zegt [persoon 5] tegen [verdachte] : ‘Voor jou, (…) 70 units als winstcommissie. En als belasting ben ik 48 units verschuldigd voor 1.3 miljoen’. Het gaat vervolgens over nummers en getallen. [verdachte] zegt: ‘Ik kan mij niet heugen dat zij er voor eentje een prijs van 28XX gegeven hebben’. [verdachte] zegt dat zij het belachelijk vindt dat zij haar van elke 100 5 geven, ofwel 2.5 voor haar en 2.5 voor haar partner. [verdachte] zegt: ‘Het betalen van het verstoppen, het transport, en dat alles en daarom zeg ik je dat het niet eerlijk is dat ik zulke kleine percentages/marges krijg, want ik neem wel de verantwoording en dubbel risico, door het eruit te halen en het te verkopen’. Zij vraagt aan [persoon 5] : ‘Zeg me de waarheid, horen jullie daar niet wat de straatprijs is’? De discussie gaat verder over prijzen, waarbij ook de getallen 27 en 27.5 worden genoemd. Uit het kasboek dat is aangetroffen op de [adres 6] kan worden afgeleid dat vaker bedragen van 28.000 euro of een veelvoud daarvan werden bijgeschreven in het kasboek. De rechtbank leidt daaruit af, mede in aanmerking genomen de door de verbalisant beschreven ambtshalve kennis, dat de straatwaarde van een kilo cocaïne op ongeveer 28.000 euro ligt.
De rechtbank concludeert dan ook, mede in het licht van de overige inhoud van de gevoerde gesprekken, over verstoppen en verborgen ruimtes (zie hierna) dat [verdachte] en [persoon 5] hier de straatwaarde (‘straatprijs’) van cocaïne hebben besproken.
In genoemde pinggesprekken vervolgt [verdachte] met de volgende vraag aan [persoon 5] : ‘Of laden zij daar zo maar gratis de handel in daar bij Tante Marta?’
Gebleken is dat een in het dossier voorkomend schip, de [naam schip] , via Santa Martha in Colombia naar Nederland vaart.
In de woning van [medeverdachte 7] ( [adres 5] te Amstelveen) is een document aangetroffen, gedateerd op 26 januari 2014, met daarop de namen van een aantal schepen die in 2013 de havens van Antwerpen in België en Turbo in Colombia aandeden. Ook is een uitdraai van dezelfde datum van een vaarschema van schepen van de firma Dole, een grote groente- en fruitdistributeur, in deze woning aangetroffen.
[verdachte] zegt vervolgens in de pinggesprekken: ‘Bovendien, van wat ik verdien, laat ik hen een verstopplaats in de auto’s aanbrengen en maak die klaar voor transport.’
Gebleken is dat in ieder geval twee auto’s waar medeverdachten de beschikking over hadden, te weten de Saab en de Mercedes Vito, verborgen ruimtes hadden.
[verdachte] vervolgt met te zeggen dat zij te weinig over houdt, dat zij haar deel moet delen, en dat ze nog wat aan haar zus (zijnde [medeverdachte 7] ) moet geven.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de genoemde gesprekken tussen [verdachte] en ‘ [persoon 5] ’ gaan over de handel in cocaïne. Niet is te verklaren waarom anders gesproken zou zijn over de straatprijs, over verborgen ruimten, over het risico dat zij zou hebben gelopen, en over de opbrengst die zij moest delen. Verdachte [verdachte] heeft voor voornoemde gesprekken geen alternatieve en aannemelijke lezing gegeven.
C.4 22 februari 2014
Op 22 februari 2014 zijn gesprekken onderschept tussen [medeverdachte 1] ( [bijnaam medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] . Laatstgenoemde zegt tegen [medeverdachte 1] dat de vriendin er 100 heeft en dat hij onderweg is naar haar. Zijn telefoon peilt op dat moment uit nabij de [adres 3, nummer 1] in Rotterdam. Op het adres [adres 3, nummer 1] is later, op 5 april 2014, een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen, alsmede verpakkingsmaterialen en een notitieboekje. In dit notitieboekje is bij de datum van 22 februari 2014 genoteerd: 141W, 34 PAK, 24 FLOR, 1 rojo, 3 estrella, totaal: 203. Zoals eerder overwogen komt het woord dan wel de beeltenis ‘estrella’ (ster) voor in ten minste twee kasboeken, wordt daarover in pinggesprekken gesproken en komt een afbeelding van een ster voor op de partij cocaïne die is aangetroffen in de woning aan de [adres 3, nummer 1] en op de partij cocaïne die is aangetroffen in de Mercedes Vito.
Op de beelden die zijn gemaakt op het parkeerdek behorend bij het appartementencomplex aan de [adres 3, nummer 1] laat op de avond van 22 februari 2014, is te zien dat een man die door de politie is herkend als [medeverdachte 1] , tezamen met een andere man, zogenoemde big shoppers vanuit een auto lijkt af te leveren. Een en ander kan overeenkomen met het tapgesprek op
22 februari 2014 om 21.23 uur waar [medeverdachte 2] , terwijl hij uitpeilt nabij de [adres 3, nummer 1] , tegen een onbekende vrouw zegt: ‘Maak die parking voor me open.’
Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de conclusie dat op 22 februari 2014 cocaïne is geleverd door, in ieder geval, [medeverdachte 1] .
C.4 27 februari 2014
In het notitieboekje dat is aangetroffen in de [adres 3, nummer 1] is bij de datum van
27 februari 2014 genoteerd dat [bijnaam medeverdachte 1] 63 pakketten meeneemt. Gebleken is dat [bijnaam medeverdachte 1] een bijnaam is van [medeverdachte 1] .
Op beelden van het appartementencomplex van genoemde datum, in de ochtend, is te zien dat [medeverdachte 1] en een vrouw met een Volvo aankomen en dat een Volkswagen Jetta hen volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat [medeverdachte 2] met een steekkar met erop een pakket, verpakt in een vuilniszak of plastic tas, over het parkeerdek loopt richting de Jetta, waarna hij met een lege steekkar terugloopt. Vervolgens is te zien dat hij een tweede keer met een gevulde vuilniszak op een steekkar in de richting van de Jetta loopt. De Jetta rijdt vervolgens weg. Voorafgaand aan dit bezoek is telefonisch contact geweest tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
In het notitieboekje dat is aangetroffen op de [adres 3, nummer 1] is bij de datum van
27 februari 2014 genoteerd dat [bijnaam medeverdachte 1] ’18 PAK, 10 FLOR en 1 Rojo’ meeneemt. Net als op
5 april 2014, worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in gezelschap van een vrouw, op beelden van de lift gezien. Er worden opnieuw tassen naar de parkeergarage gebracht waarna twee voertuigen wegrijden: de Volkswagen Jetta en de Kia Picanto.
In het betreffende notitieboekje is verder genoteerd, bij de datum 27 februari 2014; ‘ [bijnaam medeverdachte 2] neemt 8 met een W mee’ Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 27 februari 2014 betrokken zijn geweest bij het ophalen van pakketten uit het appartement uit de [adres 3, nummer 1] . De notities in het notitieboekje dat is aangetroffen op de [adres 3, nummer 1] komen overeen met de observaties. De notities van 27 februari komen voor wat betreft de verwijzingen ‘flor’ en ‘w’ overeen met notities van 22 februari 2014 in hetzelfde boekje. Dat die notities over cocaïne gaan, leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat in die notities ook een ster (estrella) voorkomt, een codering die ook veelvuldig wordt gebruikt in ping gesprekken die in versluierd taalgebruik over cocaïne gaan en een aanduiding die op 5 april 2014 is aangetroffen op daadwerkelijk aangetroffen pakketten cocaïne. De term ‘flor’ komt daarnaast voor in pinggesprekken tussen [medeverdachte 6] en ene [persoon 6] die plaatsvinden rond 22 april 2014. Gebleken is overigens dat [persoon 6] vóór 5 april een contact was van [medeverdachte 4] .
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op 27 februari 2014 cocaïne is opgehaald bij de [adres 3, nummer 1] door, in ieder geval, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Door de officieren van justitie is gesteld dat [medeverdachte 3] door de politie is herkend als de vrouw die op 27 februari 2014 in de middag samen met [medeverdachte 2] is gezien. Inderdaad wordt in het dossier gerelateerd dat [medeverdachte 3] is herkend. Door wie en waaraan zij is herkend, blijkt echter niet uit het dossier en de officieren van justitie hebben bevestigd dat een onderliggend proces-verbaal van herkenning ontbreekt. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat de vrouw in kwestie inderdaad [medeverdachte 3] is geweest.
C.5 Pinggesprekken maart 2014
Op 11 maart 2014 zijn er ping gesprekken tussen ‘ [bijnaam persoon 7] ’ ( [persoon 7] ) en ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’(één van de pingnamen van [medeverdachte 2] ). [persoon 7] heeft het tegen [bijnaam medeverdachte 2] over iets wat binnen komt via een scheepsluik in de boeg, en dat hij met 50 wil beginnen, dat het donderdag kan bij [naam schip] . [medeverdachte 2] zegt dat ‘het’ naar Antwerpen moet, ‘niet naar Rotterdam’.
Gebleken is dat de [naam schip] een schip is dat vanaf Santa Martha (Colombia) naar Nederland vaart. In voornoemde gesprekken van februari 2014 sprak [verdachte] met [persoon 5] over ‘laden zij het gratis in bij Tante Martha?’. In de woning van [medeverdachte 7] ( [adres 5] te Amstelveen) zijn tijdens de doorzoeking op 15 juni 2014 uitdraaien van internet aangetroffen die betrekking hadden op boten die havensteden in Colombia aandoen.
De rechtbank concludeert - alles in onderling verband bezien - dat het niet anders kan dan dat het hier gaat over schepen die vanuit Colombia naar Nederland varen, met als vracht, cocaïne. [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 7] hebben daar gezien voornoemde pinggesprekken tussen [verdachte] en [persoon 5] en tussen [medeverdachte 2] en [persoon 7] van geweten. Dat geldt ook voor [medeverdachte 7] nu zij wordt genoemd door [verdachte] als degene met wie de buit moet worden gedeeld en nu zij uitdraaien van schepen in haar woning had. De verklaring die zij daarvoor heeft gegeven, namelijk dat zij deze uitdraaien uit woningen die zij verhuurde had meegenomen, is op geen enkele manier onderbouwd en in het licht van de overige bewijsmiddelen ook ongeloofwaardig, met name de pinggesprekken van [verdachte] over [naam schip] en Tante (Santa) Martha en een nadien door haar zelf gevoerde pinggesprek met ene [naam 9] over het komen tot een akkoord met betrekking tot iets dat is ingeladen in een haven bij een bedrijf met een privé haven, “degene die de meeste bananen overal naartoe exporteert”.
C.6 5 april 2014
Op 5 april 2014 worden [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden (zaaksdossier ‘100 kilo’). In de ochtend van 5 april 2014 zijn twee dozen cocaïne naar de woning [adres 3, nummer 1] in Rotterdam gebracht. Uit observaties is gebleken dat een Mercedes Vito [kenteken 3] de parkeergarage komt binnenrijden en parkeert op de bij het appartement aan de [adres 3, nummer 2] behorende parkeerplaats. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] lopen met een steekkar met dozen erop naar de deur. Ook [medeverdachte 1] is daarbij. Even later rijden zij gezamenlijk weg in de Mercedes Vito waarna [medeverdachte 3] terugkomt. In de middag zijn de Mercedes Vito en de Peugeot 107 [kenteken 4] gezien bij een tankstation in Oud Gastel. Daarbij zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beiden herkend. In de avond is [medeverdachte 2] opnieuw bij de [adres 3, nummer 1] . [medeverdachte 3] opent de deur en even later komt [medeverdachte 2] naar buiten met een blauwe big shopper. In de buurt staat ook de Peugeot 107. De Mercedes Vito komt aangereden en [medeverdachte 2] zet de tas daarin. Er is contact met mannen die in de buurt staan. De Mercedes rijdt de garage binnen om 17.25uur met aan het stuur [medeverdachte 1] . Er achteraan lopen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 2] stapt in als bijrijder. De Mercedes wordt geparkeerd en er lijkt iemand achterin te zitten. Twee mannen staan bij de achterklep. Later rijdt de Mercedes weg met [medeverdachte 4] als bestuurder. [medeverdachte 1] is dan de bijrijder. In de auto zit een verborgen ruimte. Er wordt 51 kilo cocaïne in deze ruimte aangetroffen. In de woning wordt 49 kilo cocaïne aangetroffen. In de keuken en in de trapkast staat een vacuümmachine. In blokken cocaïne uit zowel de woning als de auto zat een knikker. Op de pakketten in de woning en in de auto staan merktekens van een ster. In de auto werden tevens pakketten aangetroffen met het merkteken “7A”.
D Auto’s ten behoeve van de criminele organisatie
D.1 Volkswagen Jetta, [kenteken 1]
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gebeurtenissen op
27 februari 2014 concludeert de rechtbank dat de VW Jetta betrokken is geweest bij een cocaïnetransport op 27 februari 2014. Deze VW Jetta is in gebruik bij [verdachte] . Deze auto wordt regelmatig geparkeerd voor haar woningen aan de [adres 7] in Amstelveen en [adres 1] in Amsterdam. Eerder, op 26 november 2013, zijn, tijdens een controle door de politie, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen in deze VW Jetta aangetroffen. Een dag later, op 27 november 2013, is [medeverdachte 6] in de VW Jetta door de politie gezien. Hij wordt dan afgezet bij zijn woning aan [adres 8] in Amsterdam. De auto vertrekt daarna naar het [adres 1] , waar [verdachte] destijds woonde. Even later keert de auto terug bij de [adres 8] .
D.2 Saab, [kenteken 5]
Op 7 april 2014 is de Saab van de verdachte [medeverdachte 2] doorzocht. Het bleek dat er een verborgen ruimte was aangebracht tussen de achterbak en de kofferbak.
E. Administratie ten behoeve van de criminele organisatie
E.1 Handy collegeblok
In het op de [adres 6] aangetroffen Handy collegeblok komt veelvuldig het teken van een stervorm voor. Een teken van een ster is ook aangetroffen op cocaïne die op 5 april 2014 in beslag is genomen op de [adres 3, nummer 1] en in de Mercedes Vito. In dit collegeblok komt verder de naam van [medeverdachte 6] voor, evenals de naam [bijnaam persoon 7] . Uit tapgesprekken is gebleken dat [medeverdachte 7] op donderdag 10 juli 2014, [persoon 7] ‘ [bijnaam persoon 7] ’ noemt, Zij bevestigt dit ook in haar politieverhoor. In het collegeblok staat verder de naam [bijnaam medeverdachte 1] geschreven. Deze naam komt ook voor in het Bruna collegeblok. Gebleken is dat [bijnaam medeverdachte 1] een bijnaam is van [alias medeverdachte 1] . Ook de naam [naam 4] staat in het Handy collegeblok genoteerd. Die naam komt veelvuldig voor in ping communicatie tussen [medeverdachte 6] ( [bijnaam medeverdachte 6] ) en [verdachte] ( [bijnaam verdachte] ) op 3 december 2013.
E.2 Bruna Collegeblok
Op de [adres 6] is een Bruna Collegeblok aangetroffen. Hierin wordt de periode van 1 februari 2014 tot en met 10 april 2014 beschreven. In het kasboek komen de namen [bijnaam medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ), [bijnaam medeverdachte 6] ( [bijnaam medeverdachte 6] , [medeverdachte 6] ), [bijnaam medeverdachte 7] ( [medeverdachte 7] ), [bijnaam medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en [bijnaam medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ) voor. Uit het kasboek blijkt dat door of namens laatstgenoemde ( [bijnaam medeverdachte 4] ) veelvuldig geld wordt gestort. Ook namens [bijnaam medeverdachte 2] wordt vaker geld gestort, vaak door [bijnaam medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ).
E.3 Notitieboekje [adres 3, nummer 1]
In de woning aan de [adres 3, nummer 1] is een notitieboekje aangetroffen. Hierin wordt de periode van 22 februari 2014 tot en met 7 maart beschreven. De namen [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 1] komen voor, net als het woord “estrella”. De rechtbank verwijst ook naar hetgeen zij reeds hiervoor over dit notitieboekje overwoog.
F. Woningen ten behoeve van de criminele organisatie
F.1 [adres 3, nummer 1] te Rotterdam
[medeverdachte 3] heeft in deze woning verbleven. [medeverdachte 2] heeft de woning voor haar geregeld. Een sleutel van de woning lag in de bloemenbak, zodat ook [medeverdachte 2] de woning in kon. [verdachte] blijkt bekend te zijn met de woning; zij is daar op 21 februari 2014 met [medeverdachte 1] geweest. Op 22 en 27 februari 2014 worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de woning gezien. Zij zijn bezig met het brengen naar dan wel halen uit de woning van pakketten en gevulde Albert Heijn (big shopper) tassen. Op 5 april 2014 worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weer bij de woning gezien. Ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zijn dan in beeld. Zoals hiervoor al vastgesteld wordt die dag een grote hoeveelheid cocaïne in de woning aangetroffen. Ook wordt een notitieblok in de woning aangetroffen, waarin aantekeningen staan die zien op de handel in verdovende middelen. De rechtbank concludeert dat de woning diende als opslagplaats voor cocaïne.
F.2 [adres 1] te Amsterdam
[verdachte] heeft in 2013 en 2014 in deze woning verbleven. [medeverdachte 1] komt vaak in de woning. Zo constateert de politie tijdens de observatie in de periode van 14 januari 2014 tot en met 23 januari 2014 dat hij dagelijks meerdere keren te zien is bij de woning en de woning in en uit gaat. Tijdens de observatie in de periode van 17 februari 2014 tot en met 24 februari 2014 ziet de politie dat [medeverdachte 1] de woning bezoekt en de deur met de sleutel open doet. Ook [medeverdachte 4] bezoekt deze woning meerdere keren. De rechtbank concludeert dat de woning minst genomen heeft gediend als ontmoetingsplek van de verdachten.
F.3 [adres 2] te Amsterdam
Het adres [adres 2] te Amsterdam is het adres waarop het bedrijf ‘ [naam appartementen verhuur] ’ is gevestigd. Dit bedrijf, dat zich bezig houdt met woningbemiddeling, wordt gerund door [medeverdachte 7] , enig aandeelhoudster, en [verdachte] , die – zo stelt de rechtbank vast – eveneens werkzaamheden verricht voor het bedrijf. Zo heeft zij het bedrijf voor haar zus waargenomen tijdens een eerdere detentie en staat zij ook met haar foto op de website van het bedrijf. [medeverdachte 6] heeft van januari 2014 tot mei 2014 in deze woning verbleven. Op 6 maart 2014 is [medeverdachte 1] hier met een rolkoffer afgezet door [medeverdachte 4] , terwijl op die datum in het op de [adres 6] aangetroffen kasboek is te lezen: ‘1.465.000 brengt [bijnaam medeverdachte 1] van [bijnaam medeverdachte 4] ’. De rechtbank trekt de conclusie dat een geldbedrag is gebracht naar dit adres op de genoemde datum. Op 8 april 2014 ziet de politie tijdens een observatie dat [medeverdachte 6] met de auto wordt opgehaald door [medeverdachte 7] . Ook deze woning is te beschouwen als een ontmoetingsplek voor tenminste enkele verdachten.
F.4 [adres 6] te Diemen
[medeverdachte 6] heeft vanaf 1 mei 2014 in de woning aan de [adres 6] verbleven. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] hadden een sleutel van deze woning. [medeverdachte 7] is een aantal keer in de woning geweest toen [medeverdachte 6] daar verbleef. Tijdens de doorzoeking van de woning op 15 juni 2014 zijn in een verborgen ruimte het Bruna collegeblok en het Handy collegeblok aangetroffen met daarin aantekeningen die als kasboeken kunnen worden aangemerkt zoals hierboven omschreven.
G. Nadere beschouwingen per verdachte, periode tot 5 april 2014
G.1 [medeverdachte 4]
Verdachte [medeverdachte 4] komt regelmatig voor in het op de [adres 6] aangetroffen kasboek. Onder meer is daar op 6 maart 2014 in geschreven: 1.465.000 brengt [bijnaam medeverdachte 1] van [bijnaam medeverdachte 4] . Tijdens een observatie die dag wordt waargenomen dat [medeverdachte 1] en [persoon 8] door [medeverdachte 4] worden afgezet bij de [adres 2] te Amsterdam. [medeverdachte 1] en [persoon 8] lopen naar de [adres 2] met een rolkoffer en een rugtas. Bij terugkomst is de rugtas verdwenen en lijkt de rolkoffer lichter van gewicht. De rechtbank trekt de conclusie dat kennelijk een geldbedrag naar de [adres 2] is gebracht, afkomstig van [bijnaam medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] had daarnaast contacten met overige leden van de organisatie. Hij is regelmatig gezien bij de woning van [verdachte] . Dat zij elkaar kenden heeft hij zelf niet ontkend en blijkt uit pinggesprekken tussen hen op onder meer 8 februari 2014. Op dezelfde dag pingt [verdachte] aan een ander: ‘ [bijnaam medeverdachte 4] is hier bij mij’. Hun bekendheid met elkaar blijkt ook uit pinggesprekken op 21 februari 2014 waarin [verdachte] ( [bijnaam verdachte] ) pingt naar “ [bijnaam medeverdachte 1] ”: ‘Je vindt ze in de Gamma, zegt [bijnaam medeverdachte 4] .’ Hij is met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 5 april 2014 in de weer geweest met cocaïne bij de [adres 3, nummer 1] . Na 5 april moet zijn contact met [persoon 6] worden overgenomen door [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ), nu [medeverdachte 4] vanaf die datum is aangehouden. In dit verband is van belang dat [bijnaam medeverdachte 7] ( [medeverdachte 7] ) op 11 april 2014 naar [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) pingt: ‘Zeg dat je dezelfde mensen hebt als [bijnaam medeverdachte 4] , maar [bijnaam medeverdachte 6] , neem zijn ping ok. Vraag het hem zodat we direct kunnen handelen’. Dat met [bijnaam medeverdachte 4] verdachte [medeverdachte 4] wordt aangeduid, blijkt uit het hiervoor weergegeven overzicht van gebruikte bijnamen.
Dat [medeverdachte 4] [medeverdachte 2] kent, kan verder blijken uit de omstandigheid dat in het tasje met daarin zijn portemonnee in de Mercedes Vito, vier simkaartverpakkingen zijn aangetroffen, waarvan twee bijbehorende telefoonnummers in gebruik zijn geweest bij [medeverdachte 2] . Alles overziend oordeelt de rechtbank ook zijn deelneming aan de organisatie bewezen. Anders dan verdachte ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank namelijk, mede op basis van de aantekeningen in het kasboek en zijn betrokkenheid bij de 51 kilo in de Mercedes Vito, bewezen dat de contacten van [medeverdachte 4] met zijn medeverdachten van criminele aard waren, gericht op het realiseren van een gezamenlijk oogmerk, te weten de voorbereiding, bevordering en realisatie van (grootschalige) cocaïnehandel. De rechtbank legt zijn contacten voor 5 april 2014 uit in het licht van zijn betrokkenheid bij het cocaïnetransport op 5 april 2014. Daarbij overweegt de rechtbank dat hij voor de observaties op 6 maart 2014 en de genoemde contacten met ‘ [persoon 6] ’ geen andere uitleg heeft gegeven.
G.2 [medeverdachte 3]
Verdachte [medeverdachte 3] verbleef in ieder geval vanaf 8 maart 2014 (zijnde de datum waarop de toegangsdeur van de woning met behulp van een camera werd geobserveerd en de datum waarop verdachte werd herkend) in de woning aan de [adres 3, nummer 1] . Op dat moment was die woning, blijkens de hiervoor weergegeven bevindingen ten aanzien van 22 en 27 februari 2014 reeds in gebruik als een zogeheten stash. Op die data werd vanuit de woning cocaïne verplaatst. Op 5 april 2014 werd er in de woning cocaïne aangetroffen, bij de verplaatsing waarvan zij zelf betrokken is geweest. In de woning zijn vacumeermachines aangetroffen en verpakkingsmaterialen, onder meer in de keuken. Voorts is er een notitieboekje aangetroffen met administratie, in de slaapkamer waarin zij sliep. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij gewoon in de woning kon verblijven en uit de observaties blijkt dat zij ook zelfstandig in de woning verbleef. Hiervoor is reeds overwogen dat [medeverdachte 3] op de hoogte moet zijn geweest van de inhoud van de dozen cocaïne en van de aanwezigheid van het verpakkingsmateriaal. Kennelijk genoot zij het vertrouwen van de medeverdachten en kon zij zodoende in de woning verblijven. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat hiervoor niets werd terugverlangd, zoals bijvoorbeeld het beheer van de stash en het helpen met het verplaatsen van de verdovende middelen. Alles overziend vindt de rechtbank dat ook zij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van de criminele organisatie vóór 5 april 2014.
G.3 [medeverdachte 1]
Verdachte [medeverdachte 1] heeft in zijn zaak een bekennende verklaring afgelegd voor wat betreft zijn betrokkenheid bij het transporteren van cocaïne op 5 april 2014. Ervoor is hij evenwel ook al herkend op beelden van de [adres 3, nummer 1] namelijk op 22 en 27 februari. De rechtbank heeft vastgesteld dat toen cocaïne naar de [adres 3, nummer 1] is gebracht en later weer is opgehaald. Daarnaast is [medeverdachte 1] zoals overwogen op 6 maart 2014 herkend terwijl hij met een rolkoffer naar de woning aan de [adres 2] liep en komt hij veelvuldig voor in het Bruna collegeblok dat is aangetroffen op de [adres 6] . Tevens komt hij voor in het notitieboekje op de [adres 3, nummer 1] . Voorts is er bij een doorzoeking op 6 april 2014 op het adres [adres 9] te Rotterdam, het verblijfsadres van [medeverdachte 1] , een geldbedrag aangetroffen van 142.930 euro. Ook werden er verhuisdozen aangetroffen, sterk gelijkend op de dozen die werden aangetroffen op de [adres 3, nummer 1] . Op een telefoon in de woning stonden foto’s van verdachte samen met medeverdachten en foto’s met vermoedelijke pakketten cocaïne. Bovendien zijn er in het onderzoek valse identiteitspapieren van [alias medeverdachte 1] gevonden. Alles in onderling verband bezien is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij de organisatie.
G.4 [medeverdachte 2]
Verdachte [medeverdachte 2] komt voor in pinggesprekken in februari als het gaat om de levering van cocaïne op 22 februari 2014. Hij is herkend op beelden van de [adres 3, nummer 1] van 27 februari, een datum waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat er toen cocaïne is opgehaald bij dat adres. Hij komt als ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ voor in het notitieboekje dat op de [adres 3, nummer 1] is aangetroffen en is betrokken bij het cocaïnetransport op 5 april 2014. Op zijn verblijfplaats aan de [adres 10] in Rotterdam werden agenda’s aangetroffen met notities die lijken te wijzen op de handel in cocaïne. Ook op gegevensdragers in de woning stonden foto’s van verdachte met pakketten geld en foto’s van wit poeder en foto’s van een blok op een weegschaal, met opdruk 7A. Blokken met deze opdruk zijn ook gevonden in de [adres 3, nummer 1] . Op de [adres 11] in Rotterdam, een ander adres dat aan verdachte kan worden toegeschreven, werd een bedrag van 96.000 euro aangetroffen. In een Saab die verdachte blijkens observaties gebruikte, werd een verborgen ruimte aangetroffen, alsmede een telefoon met daarop foto’s van witte blokken op weegschalen. Opvallend is dat na de aanhouding van de verdachten op 5 april 2014 de politie constateert dat [medeverdachte 2] op de muur van de luchtplaats van het hoofdbureau van politie heeft geschreven: “Wet van de stilte jongens, voor iedereen.” Uit voorgaande feiten en omstandigheden destilleert de rechtbank zijn betrokkenheid bij de organisatie.
G.5 [verdachte]
komt vanaf eind 2013 in beeld bij de pinggesprekken. In februari 2014 voert zij enkele zeer belastende gesprekken met ‘ [persoon 5] ’. Deze gaan in nauwelijks verhuld taalgebruik over de straatprijs, over verbergen, en over het delen van opbrengst. Als bewoner van de woning aan de [adres 1] faciliteert zij de organisatie door haar woning beschikbaar te stellen voor, tenminste, ontmoetingen met en tussen de medeverdachten. Zij is de eigenaar van de Volkswagen Jetta waar verschillende medeverdachten in hebben gereden. zij is één dag voor de levering van cocaïne in het pand aan de [adres 3, nummer 1] in Rotterdam geweest, samen met [medeverdachte 1] . Zij is, via [naam appartementen verhuur] , in ieder geval zijdelings betrokken bij het beschikbaar stellen van de woning aan de [adres 2] in Amsterdam. Het bezoeken of beschikbaar stellen van een woning of het uitlenen van een auto zijn op zichzelf geen criminele handelingen. Bezien in de context van de door haar gevoerde pinggesprekken, en haar vele contacten met leden van de organisatie, alles in onderling verband bezien, concludeert de rechtbank dat ook [verdachte] heeft deelgenomen aan de organisatie.
G.6 [medeverdachte 6]
Verdachte [medeverdachte 6] komt veelvuldig voor in een groot aantal pinggesprekken waarin hij in bedekte termen spreekt over cocaïnehandel. Daarnaast is hij de bewoner van de woning aan de [adres 6] , de plek waar een kasboek is aangetroffen. Voor dit alles heeft hij geen verklaring gegeven. De rechtbank stelt vast dat hij betrokken is geweest bij de organisatie, welke betrokkenheid hij ook na 5 april heeft voortgezet, zoals hierna zal worden overwogen.
G.7 [medeverdachte 7]
Verdachte [medeverdachte 7] heeft via haar bedrijf [naam appartementen verhuur] de woning aan de [adres 2] ter beschikking gesteld. Zij heeft enkele zeer dubieuze gesprekken gevoerd met onder meer [medeverdachte 6] over ‘meisjes’ en ‘ster’; de rechtbank duidt deze gesprekken als versluierde gesprekken over cocaïne. Zij komt verder voor in het op de [adres 6] aangetroffen kasboek, als ‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’. Zoals hierna wordt overwogen is zij na 5 april een van de belangrijkste voortrekkers van de organisatie. Maar ook voor die periode is zij, alles in onderling verband bezien, bij die organisatie betrokken.
H.Tussenconclusie: de organisatie tot 5 april 2014
H.1 Alle verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 5] , zijn deelnemers
De rechtbank concludeert ten aanzien van alle verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 5] , dat zij tezamen en in vereniging een duurzaam gestructureerd samenwerkingsverband hebben gevormd, met ook andere onbekend gebleven personen in Colombia of elders in Zuid Amerika. Verdachten hebben in deze periodes verschillende activiteiten verricht, die naar het oordeel van de rechtbank zowel gericht waren op het invoeren, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen dan wel aanwezig hebben van cocaïne, als bedoeld in de tenlasteleggingen voor zover die zijn gebaseerd op artikel 140 Sr, als met het voorbereiden en bevorderen daarvan als bedoeld in de beschuldigingen die zien op een criminele organisatie als bedoeld in de Opiumwet.
Op het gestructureerde samenwerkingsverband zal de rechtbank na het bespreken van de situatie na 5 april 2014, hieronder nader ingaan.
H.2 Vrijspraak periode voor 5 april 2015 ten aanzien van [medeverdachte 5]
Ten aanzien van de verdachte [medeverdachte 5] geldt, dat hij niet in het dossier voorkomt in de periode voor 5 april 2014. Wel is het zo dat uit een in de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres 9] in beslaggenomen notitieboek blijkt dat op enig moment aan ‘ [medeverdachte 5] ’ 450 is betaald voor ‘die doos/kist/lade achterin te maken’. Hoewel dit kan corresponderen met de in enkele auto’s aangetroffen verborgen ruimten acht de rechtbank dit onvoldoende om betrokkenheid bij de organisatie aan te nemen in de periode voor 5 april 2014.
I. De periode na 5 april 2014: deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 11(a) OW (oud); verdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [verdachte] .
I.1 Vrijspraak [verdachte] [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] wel deelnemers
Na de aanhouding van de verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , wordt de organisatie (verder) voortgezet door onder meer de verdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] .
[verdachte] heeft, zo is uit onderzoek aan een in haar slaapkamer aangetroffen BlackBerry gebleken, in 2015 pinggesprekken gevoerd met ene ‘ [naam 10] ’ over ‘eucalyptus’ en ‘dennen’ die moeten worden verkocht in Antwerpen. Opvallend is dat op de PGP BlackBerry waarmee deze gesprekken zijn gevoerd, foto’s zijn aangetroffen van een zeecontainer, terwijl soortgelijke foto’s op de telefoon van [medeverdachte 6] zijn aangetroffen in juni 2014. Een en ander correspondeert ook met de vondst van een briefje met notities bij hem thuis waarop is geschreven: ‘koel, blik, eindbestemming Antwerpen’. Het voorgaande duidt erop dat [verdachte] ook na 5 april 2014 is voortgegaan met het deelnemen aan de criminele organisatie. Een en ander kan ook blijken uit het bij haar thuis aangetroffen grote contante geldbedrag (92 briefjes van 500 euro). Nu deze gesprekken echter ruim driekwart jaar na het einde van de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden en ook het geldbedrag nadien is aangetroffen, acht de rechtbank onvoldoende vaststaan dat dit geld en deze gesprekken met de onderhavige criminele organisatie te maken hadden. Daarbij speelt een belangrijke rol dat alle andere verdachten in deze zaak toen al waren aangehouden. De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van deelname aan enige criminele organisatie zoals ten laste gelegd in de periode na 5 april 2014.
I.2 Pinggesprekken april 2014
In de periode na 5 april 2014 is er veelvuldig ping contact tussen [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) en [medeverdachte 7] ( [bijnaam medeverdachte 7] ). Opvallend is dat [medeverdachte 7] op 11 april 2014 per ping tegen [medeverdachte 6] zegt: ‘Zeg dat je dezelfde mensen hebt als [bijnaam medeverdachte 4] ’. [bijnaam medeverdachte 4] is een bijnaam van [medeverdachte 4] . Zij zegt vervolgens: ‘Neem zijn Ping ok. Vraag het aan hem zodat we direct kunnen handelen’. Vervolgens stuurt, eveneens op 11 april 2014, [medeverdachte 6] een ping-uitnodiging naar [persoon 6] , die tot dan toe een contact van [medeverdachte 4] was. Het bericht houdt in dat [medeverdachte 6] wil worden toegevoegd aan de Blackberry contacten van [persoon 6] . Even later meldt [medeverdachte 6] zich weer bij [medeverdachte 7] . Hij zegt tegen haar dat hij hem heeft uitgenodigd en wacht tot hij wordt toegevoegd.
Op 12 april 2014 volgt een ping conversatie tussen [medeverdachte 6] en [persoon 6] . [medeverdachte 6] zegt tegen hem: ‘Meneer, de vriend heeft tegen je gezegd dat wat [bijnaam medeverdachte 4] heeft, dat hebben wij hier, natuurlijk met dezelfde mensen’. ‘Met de mensen hier vormen we een hele goede groep. We hebben 4 klussen voor [bijnaam medeverdachte 4] gedaan en we hebben er 1 in de pijplijn’. [persoon 6] zegt vervolgens: ‘Ja, hij heeft me alles verteld, en we kunnen werken’. [persoon 6] spreekt vervolgens tegen [medeverdachte 6] over de ‘wekelijkse bloem’, een term die ook al in correspondentie van [medeverdachte 4] voorkwam en waarvan de rechtbank hierboven heeft vastgesteld dat dit om versluierd taalgebruik over cocaïne gaat. Kort hierna koppelt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 7] terug dat hij ‘hem’ alles heeft gezegd, waarna hij weer in gesprek gaat met [persoon 6] over ‘1 koffer van 20’ en ‘een vriend in Sao die de deur voor KLM heeft’.
Enkele dagen later wordt er opnieuw gesproken over vluchten. [persoon 6] zegt dan: ‘Voor [bijnaam medeverdachte 4] zijn 4 retours gedaan het was altijd transit/op doorreis naar Rusland, door [naam 12] of [naam 13] , er is er een gedaan door [naam 14] maar die kan hier niet meer’. Later zegt [persoon 6] : ‘Ik verkoop het voor 4500 met garantie’. Op 21 april 2014 heeft hij het over ‘een unit voor 9000’. Op 22 april 2014 komt iemand die zich [bijnaam medeverdachte 7] noemt over de ping via de telefoon van [medeverdachte 6] . [bijnaam medeverdachte 7] communiceert met [persoon 6] en zegt: Ik ben [bijnaam medeverdachte 7] , hier met de vriend, om te kijken of we het eens worden. Vertel me alsjeblieft wanneer kunnen we werken. Wij zijn er klaar voor wanneer u dat wilt’. [persoon 6] zegt dan: ‘Wij kunnen 1 of 2 kisten/dozen doen deze week’. Ook op 22 april wordt er door [persoon 6] gesproken over ‘Flor’.
Uit voorgaande pinggesprekken kan worden afgeleid dat [medeverdachte 6] na de aanhouding van [medeverdachte 4] ( [bijnaam medeverdachte 4] ) zijn contacten met [persoon 6] overneemt. [medeverdachte 6] en [persoon 6] spreken over de ping over ‘flor’ en ‘wekelijkse flor’, over vliegtuigen (KLM, [naam 12] , [naam 13] ), en over, kennelijk, bedragen (‘ik verkoop het voor 4500’). Ook [medeverdachte 7] heeft contacten met [persoon 6] . De rechtbank concludeert uit alle bewijsmiddelen in onderling verband bezien dat deze gesprekken gaan over de handel in drugs. Een andere duiding is in ieder geval door de verdachten niet gegeven.
I.3 Pinggesprekken mei 2014
In mei 2014 pingt ‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’ ( [medeverdachte 7] ) veelvuldig met ‘ [naam 6] !!’. [medeverdachte 7] zegt: ‘Wij willen wat doen met die 6 letters, welke mogelijkheden hebben jullie daar? Het is wat kleiners dan wij met [bijnaam medeverdachte 6] aan het doen zijn. Maar wij hebben een technische man nodig. Het is een gat, waar wel zo’n 40 in kan’. In mei 2014 pingt [bijnaam medeverdachte 7] ( [medeverdachte 7] ) veelvuldig met ‘ [bijnaam persoon 7] .’. Laatstgenoemde zegt tegen haar: ‘Het is daar vertrokken op de 17e en doet er 25 dagen over om aan te komen’. Hij vermeldt daarbij dat hij rond Cartagena (een Colombiaanse havenstad) is. [medeverdachte 7] zegt hem: ‘Ik hoop dat het goed gaat’. ‘ [bijnaam persoon 7] ’ noemt de namen ‘ [naam 7] ’ en ‘ [naam 8] ’, namen die ook voorkomen als scheepsnamen in dit dossier.
Desgevraagd heeft [medeverdachte 7] bij de politie verklaard dat het gesprek over een ‘gat’ waar ‘40’ in kan, van haar kant een blufverhaal was en dat je in die kleine ruimte geen 40 kilo kon plaatsen en dat het niet tot een transport heeft geleid. Ter zitting heeft zij gezegd dat het ging over 40 bedrijfsruimtes in Medellin. Gelet op deze tegenstrijdigheid in haar verklaringen, schuift de rechtbank deze als ongeloofwaardig ter zijde. Op grond van deze gesprekken, bezien in relatie tot de gesprekken die hierna zullen worden weergegeven en die [medeverdachte 6] vervolgens heeft gevoerd, concludeert de rechtbank dat het hier over een verborgen ruimte moet gaan om iets (‘40’) in te verbergen. Daarbij is ook van belang dat [medeverdachte 7] refereert aan iets dat zij met [bijnaam medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) aan het doen is, en dat [medeverdachte 6] in deze periode veelvuldig pingt over koelschepen of –containers.
I.4 Pinggesprekken juni 2014
In juni 2014 pingt [medeverdachte 6] immers veelvuldig met ene ‘ [naam 9] ’. Het gaat over betalen, bedragen, iets wat verstopt moet worden. Ook [bijnaam medeverdachte 7] ( [medeverdachte 7] ) komt weer over de lijn. Zij spreekt met ‘ [naam 9] ’ over ‘de logistiek’ en wil opnieuw kijken of er tot een akkoord kan worden gekomen. Het gaat over iets in ‘banano’ met de kisten van ‘ [naam 15] ’, een groot bedrijf met een privé haven, blikken die worden ingeladen in de haven, blikken die niet ouder mogen zijn dan 7 jaar en blikken waar letters op staan. Het gaat verder over bananen die worden geëxporteerd. Hij heeft het over [code 1] en [code 2] , codes die zijn aangetroffen op een briefje met aantekeningen erop dat in zijn woning aan de [adres 6] is gevonden. Het blijkt dat [naam verschepingsbedrijf] een container verschepingsbedrijf is. Op hetzelfde briefje is vermeld ‘koel, blik beginnen zijn, leeftijd +- 7 jaar, eindbestemming Antwerpen’. In zijn woning zijn verder documenten aangetroffen waaronder een vaarschema van containerschepen van Zuid Amerika voor de periode 20 mei -21 juli. Belastend is in dit verband ook de uitdraai die in de woning van [medeverdachte 7] is aangetroffen en waar routes van schepen opstonden.
Op de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 6] , het toestel waarmee voorgaande gesprekken zijn gevoerd, zijn foto’s aangetroffen van de koelinstallatie van een container. Deze foto’s zijn op 13 juni 2014 opgeslagen.
Op 4 juni 2014 voert [medeverdachte 7] (‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’) gesprekken over de ping met [persoon 5] . Het gaat over ‘de jurk uitdoen’ waarna [medeverdachte 7] tegen [verdachte] zegt: ‘We hebben er balletjes van gemaakt maar miste wel de jurk’, en ‘Toen we er bolletjes van maakten toen miste er eentje’. [persoon 5] heeft het vervolgens over een weegschaal die slecht geijkt is. Het gaat verder over bolletjes en over wegen.
Voor bovenstaande tapgesprekken is vanuit de verdachten geen enkele redelijke verklaring gekomen. Uit het voorgaande leidt de rechtbank dan ook af dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] bezig zijn geweest met het organiseren van een drugstransport via koelschepen. Daarbij is tevens redengevend dat [medeverdachte 7] het expliciet heeft over ‘bolletjes’ en wegen.
I.5 Kasboeken
Het eerder genoemde Bruna Collegeblok dat in de woning aan de [adres 6] is aangetroffen vermeldt ook na 5 april 2014 nog transacties. Daarbij valt op dat ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ in het kasboek in verband wordt gebracht met een bedrag van 350.202 euro op 10 april 2014.De rechtbank overweegt dat het feit dat [bijnaam medeverdachte 1] destijds vastzat, uiteraard nog niet wil zeggen dat er geen betaling ten behoeve van hem kan zijn gedaan, die wellicht door een ander in ontvangst is genomen. Zo komt bijvoorbeeld ook de vrouw van [bijnaam medeverdachte 1] voor in het kasboek. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte bij meerdere deelnemers aan de organisatie bekend was onder de naam [bijnaam medeverdachte 1] en ook zo door hen werd genoemd. Dat er daarnaast nog een ander contact van de organisatie in het kasboek zou worden aangeduid met de naam [bijnaam medeverdachte 1] is niet aannemelijk. In de eerste plaats is van het bestaan van een tweede [bijnaam medeverdachte 1] helemaal niet gebleken en in de tweede plaats is het, in het geval van het bestaan van meer dan één [bijnaam medeverdachte 1] , uiterst onwaarschijnlijk dat deze [bijnaam medeverdachte 1] ’s enkel onder de naam [bijnaam medeverdachte 1] , zonder enige nadere specificatie, in het kasboek zouden worden geregistreerd.
I.6 Invoer cocaïne via bollenslikker
Zoals elders in vonnissen in deze omvangrijke zaak is overwogen, worden de verdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] schuldig bevonden aan het invoeren van cocaïne via een bollenslikker op 23 mei 2014.
I.7 Witwassen
[medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] worden door de rechtbank verantwoordelijk gehouden voor het witwassen van een bedrag van 89.230 euro op
12 juni 2014. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] hebben zich verder schuldig gemaakt aan het witwassen van 230.000 euro op 15 juni 2014.
Het bewijs in voornoemde zaaksdossiers is mede redengevend voor de bewezenverklaring van deelname aan de criminele organisatie als bedoeld in artikel 11A Opiumwet.
J. Nadere beschouwingen per verdachte, periode vanaf 5 april 2014
J. 1 [medeverdachte 7]
In de periode na aanhouding van enkele medeverdachten is het [medeverdachte 7] die veelvuldig pingt met leden van de organisatie. Zij spoort [medeverdachte 6] aan om de ping contacten van [medeverdachte 4] over te nemen en is in gesprek met ‘ [naam 6] ’ en ‘ [bijnaam persoon 7] ’. Uit de gesprekken leidt de rechtbank af dat zij een sturende rol vervult in het verder voortzetten van de organisatie na 5 april 2014. Zij is verder betrokken bij het witwassen van een geldbedrag van 89.230 euro in juni 2014. De rechtbank leidt uit het voorgaande haar verdere betrokkenheid af.
J. 2 [medeverdachte 6]
is de persoon die na 5 april 2014 de contacten van [medeverdachte 4] voortzet per ping. De gesprekken die hij voert zijn zeer belastend. De rechtbank stelt vast dat hij na 5 april 2014 is voortgegaan met zijn deelneming aan de criminele organisatie.
J. 3 [medeverdachte 5]
Zijn bijdrage aan het witwassen van twee geldbedragen en zijn bijdrage aan het invoeren van cocaïne door middel van een bollenslikker maakt, dat zijn bijdrage aan de organisatie voldoende significant is om van deelneming te spreken.
K. Criminele organisatie?
K.1 Gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband
De rechtbank heeft hiervoor de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake is van de ten laste gelegde criminele organisatie (chronologisch) besproken. Daarbij heeft de rechtbank geconcludeerd dat de feitelijke gedragingen, zoals vermeld in de bewezenverklaring, zijn verricht door de verschillende verdachten in het onderzoek 13Koelruit en dat ze verband houden met de handel in cocaïne en/of de voorbereiding daarvan. Daarnaast duiden ook andere bevindingen van de politie, onder meer tijdens observaties en doorzoekingen, op cocaïnehandel door de verdachten en/of de voorbereiding daarvan. Daarmee staat vast dat alle verdachten in de periode van belang op enigerlei wijze betrokken waren bij de handel in cocaïne en/of de voorbereiding daarvan. Uit hetgeen hiervoor is omschreven, komt ook naar voren dat de verdachten bij de cocaïnehandel en/of de voorbereiding daarvan in verschillende samenstellingen direct met elkaar hebben samengewerkt.
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake was van een alle verdachten overkoepelend gestructureerd samenwerkingsverband, waaraan zij in een zekere duurzame onderlinge samenwerking hebben deelgenomen.
De onderlinge samenwerking komt het duidelijkst naar voren bij de door de leden gezamenlijk gepleegd strafbare feiten met betrekking tot cocaïne. Zo hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op 5 april 2014 gezamenlijk – in verschillende samenstellingen – strafbare handelingen verricht met betrekking tot een grote hoeveelheid cocaïne. Ten aanzien van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] geldt dat zij gezamenlijk in mei 2014 betrokken waren bij de invoer van cocaïne in Nederland. In juni 2014 waren [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] ook gezamenlijk betrokken bij witwassen, welke strafbare feiten bezien in het licht van het dossier direct samenhangen met de handel in cocaïne. Daarbij was ook [medeverdachte 7] betrokken.
Verder zijn de aangetroffen ‘kasboeken’ een sterke aanwijzing voor gestructureerde samenwerking. In de kasboeken komen de bijnamen dan wel afkortingen voor van, zo concludeert de rechtbank, meerdereverdachten. Dat de namen van:
  • [bijnaam medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ),
  • [bijnaam medeverdachte 6] ( [bijnaam medeverdachte 6] , [medeverdachte 6] ),
  • [bijnaam medeverdachte 7] ( [medeverdachte 7] ),
  • [bijnaam medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en
  • [bijnaam medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] )
bij elkaar in één kasboek, te weten het Bruna collegeblok dat is aangetroffen in de woning aan de [adres 6] , zijn vermeld, duidt op gestructureerde samenwerking tussen deze personen gedurende de periode van 1 februari 2014 tot en met 10 april 2014, waar dit kasboek op ziet.
Ook van belang is dat de verdachten in het onderlinge contact dat verband houdt met de handel in cocaïne veelal gebruik maken van bijnamen, welke bijnamen ook weer terugkomen in de kasboeken. Desgevraagd verklaart een aantal verdachten bijnamen te kennen van medeverdachten.
Daar komt bij dat het gebruiken van versluierde taal tijdens ping/telefoongesprekken door verdachten duidt op gestructureerde samenwerking. Het vergt immers de nodige onderlinge afstemming en het maken van afspraken om voor elkaar begrijpelijk te communiceren in versluierde taal.
Voorts was bij het regelen van de woning aan de [adres 3, nummer 1] in Rotterdam, die een belangrijke functie vervulde in de organisatie, ook sprake van samenwerking, namelijk tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Ook [verdachte] en [medeverdachte 7] blijken bekend met deze woning. Datzelfde geldt voor [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] gelet op hun activiteiten bij deze woning op 5 april 2014.
Tevens van belang is dat [medeverdachte 6] tot mei 2014 in de woning aan de [adres 2] in Amsterdam heeft verbleven. Het bedrijf van [medeverdachte 7] , waarbij ook haar zus [verdachte] was betrokken, was gevestigd op dit adres. Daaruit leidt de rechtbank af dat de zussen [medeverdachte 7] betrokken waren bij het regelen van huisvesting voor [medeverdachte 6] .
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat de acht verdachten hebben deelgenomen aan één en dezelfde criminele organisatie, zij het in verschillende periodes. De organisatie heeft in ieder geval van november 2013 tot en met half juni 2014 gefunctioneerd en had dan ook een duurzaam karakter. Dat die organisatie in de loop van de tijd in verschillende samenstellingen heeft gefunctioneerd, maakt dat niet anders. Zo was ook na de aanhouding van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , sprake van een voortzetting van activiteiten door de overige leden van de organisatie, getuige bijvoorbeeld de pinggesprekken in de periode na 5 april 2014, de invoer van cocaïne in mei 2014 en het met de handel in cocaïne samenhangende witwassen van geldbedragen.
Naast de acht verdachten komen verschillende personen in het dossier voor, bijvoorbeeld als contactpersonen bij pinggesprekken, die ook meer dan eenmalig met (leden van de) de organisatie contact hadden. Van belang is dat meerdere verdachten met dezelfde “externe” contactpersonen communiceerden. Dit duidt er eveneens op dat door deze verdachten vanuit een organisatie werd gehandeld.
K.2 Verdachten hebben aandeel in dan wel bieden ondersteuning aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie
De rechtbank acht ook bewezen dat de acht verdachten een aandeel hebben gehad in de organisatie, dan wel de criminele organisatie hebben ondersteund met gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van de oogmerken van de organisatie, te weten het voorbereiden van cocaïnehandel en het zelf uitvoeren van die cocaïnehandel. Verdachten hebben onvoorwaardelijke opzet gehad op het oogmerk van de criminele organisatie.
Ten aanzien van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] geldt dat zij direct een aandeel hebben gehad in de cocaïne handel. Het behoeft dus geen nadere toelichting dat zij bekend waren met de oogmerken van de organisatie en daar een aandeel in hebben gehad.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben de woning aan de [adres 3, nummer 1] ter beschikking gesteld voor de organisatie, een belangrijke voorbereidingshandeling.
De verdachten hebben ook de nodige pinggesprekken gevoerd, waarbij de feitelijke gang van zaken bij de cocaïnehandel werd besproken. Daarmee hebben zij ook bijgedragen aan de voorbereiding en verwerkelijking van die cocaïnehandel.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest
De officier van justitie heeft gewezen op de ernst van de feiten, in het bijzonder de schadelijke effecten van cocaïne voor de samenleving en de omstandigheid dat verdachte zich louter heeft laten leiden door financieel gewin.
Volgens de officier van justitie zijn er geen persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven tot strafmatiging en is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – subsidiair – aangevoerd dat als de rechtbank tot veroordeling komt op basis van de ping gesprekken niet kan worden uitgegaan van grootschalige drugshandel, maar meer van oriënterende verzoeken. Volgens de raadsman zou de rechtbank moeten volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf. Hij heeft ook gewezen op het tijdsverloop en de nadelige financiële gevolgen die het strafproces voor verdachte heeft gehad.
Voor het geval de rechtbank niet het gevolg bewijsuitsluiting zou verbinden aan het door hem gestelde onherstelbare vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv bij het verkrijgen van informatie via het ping-nummer op naam van zijn cliënte, heeft hij de rechtbank – subsidiair – verzocht tot strafmatiging over te gaan.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Oplegging van een gevangenisstraf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het navolgende:
Verdachte heeft zich in georganiseerde vorm beziggehouden met grootschalige handel in cocaïne, waarbij de organisatie de beschikking had over niet alleen grote hoeveelheden cocaïne maar ook over grote geldbedragen. In het dossier is administratie aangetroffen, die wijst op handel in verdovende middelen die in de miljoenen euro’s beloopt.
Gelet op de vele en internationale contacten die de leden van de organisatie erop nahielden, was sprake van een internationaal netwerk.
Het op deze schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving op het gebied van gezondheid en welzijn, maar ook in financieel opzicht betekent dit een aantasting van het financiële stelsel. Daarnaast is het algemeen bekend dat de samenleving bij wijze van neveneffecten gebukt gaat onder allerhande vormen van criminaliteit, zoals inbraken, diefstallen, afpersingen en heling. De praktijk laat voorts zien dat rivaliserende groeperingen die zich bezighouden met drugshandel, geweld, in de vorm van liquidaties, niet uit de weg gaan. Verdachte heeft met haar gedrag kennelijk enkel oog gehad voor haar eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de maatschappelijke gevolgen.
De rechtbank betrekt in haar oordeel tevens de proceshouding van verdachte, die met haar ontkennende houding geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar strafbare gedragingen of inzicht heeft getoond in het laakbare daarvan. Sterker nog, uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte eerder onder verdachte omstandigheden is aangehouden en heeft vastgezeten in Colombia. Hoewel hiermee nog geen sprake is van recidive die van invloed is op de hoogte van de straf, heeft deze ervaring er bij verdachte kennelijk niet toe geleid om zich in ieder geval nadien te onthouden van het plegen van strafbare feiten. Ook de omstandigheid dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten de zorg had voor een dochter in een kwetsbare leeftijd, heeft haar hier kennelijk niet van weerhouden. De rechtbank vindt dit zorgelijk. De rechtbank ziet in de proceshouding en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om tot een andere straf te komen dan passend bij de ernst van de feiten.
Overschrijding redelijke termijn
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
Verdachte is op 11 februari 2015 aangehouden. Dat is het beginpunt van de redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een
eindvonnis binnen twee jaarnadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die bijzondere omstandigheden kunnen zien op
de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Ook is in dit verband van belang dat de zaken tegen acht verdachten gelijktijdig worden berecht.
De rechtbank acht onder de gegeven omstandigheden een overschrijding van de redelijke termijn met 6 maanden gerechtvaardigd. Dit brengt met zich mee dat, alles afwegende, in deze zaak er sprake is van een termijnoverschrijding voor de duur van 3 maanden. Als gevolg hiervan zal de rechtbank een strafkorting toepassen van 5%.
Slotsom
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte in beginsel een gevangenisstraf van 42 maanden opleggen. Vanwege de hiervoor genoemde termijnoverschrijding zal de straf (afgerond) 2 maanden lager uitvallen.
Deze straf is aanzienlijk lager dan de door de officier van justitie geëiste straf, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, de bewezen feiten anders heeft beoordeeld en van oordeel is dat de redelijke termijn wel is overschreden.

9.Beslag

De rechtbank oordeelt ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen in overeenstemming met wat de officier van justitie heeft gevorderd op na te melden wijze.

10.Voorlopige hechtenis

Het thans geldende bevel voorlopige hechtenis van verdachte ziet op feiten 1 en 2 op de tenlastelegging. Dit bevel voorlopige hechtenis van verdachte is vanaf 13 augustus 2015 geschorst. Laatstelijk is de schorsing op 16 oktober 2017 bevolen tot de dag van de uitspraak. Per heden is het bevel voorlopige hechtenis van verdachte voor feiten 1en 2 op de tenlastelegging dus niet meer geschorst.
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat de voorlopige hechtenis van verdachte moet voortduren en dat schorsing daarvan gelet op de ernst van de feiten en het recidivegevaar niet aan de orde is.
De rechtbank ziet aanleiding de voorlopige hechtenis van verdachte voort te laten duren, waarbij de schorsing van rechtswege is opgeheven per heden, nu de schorsing immers tot aan de datum van de uitspraak was bevolen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 55 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en 11A (oud) van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1, eerste alternatief, en 2 ten laste gelegde nietig ten aanzien van de woorden ‘onder meer’ vermeld bij de feitelijke gedragingen genoemd bij het tweede, derde en vierde gedachtestreepje.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
waarbij sprake is van eendaadse samenloop voor zover de bewezen verklaarde periodes elkaar overlappen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
40 maanden..
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- de voorwerpen 9 en 12 tot en met 17 op de beslaglijst [1] .
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- de voorwerpen 1, 2 en 11 op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. E. Dinjens en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 2017.

Voetnoten

1.Een kopie van de beslaglijst is als bijlage aan dit vonnis gehecht.