3.1Eiseres bestrijdt het standpunt van verweerder dat zij over een stallingsplaats kan beschikken. Zij voert aan dat de garage door een ieder kan worden betreden en er geen apart afgesloten gedeelte binnen de garage is waar bewoners kunnen parkeren. De parkeergarage onder haar flat is enorm onveilig. De garage heeft een aanzuigende werking op criminelen. Daar is een medebewoner bij vergissing vermoord en zijn vriendin is hierbij ernstig gewond geraakt. Er zijn talloze auto’s, scooters en fietsen uit de garage gestolen, er worden met regelmaat autoruiten ingeslagen en dieven gebruiken de garage als eenvoudige toegang om de woningen in de flat binnen te komen en in te breken. Hiervoor is tot op heden geen oplossing gekomen. De wijkagent heeft de bewoners van de flat vanwege de hierboven geschetste problematiek meermalen aangeraden de auto’s op straat te parkeren. De weerstand onder de bewoners om niet op straat te mogen parkeren en tegen betaling in een zeer onveilige garage te moeten staan, is daarom enorm groot.
3.2.1Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening 2013 (Verordening 2013) kan verweerder een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunningsgebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of niet kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam
3.2.2Niet in geschil is dat eiseres bewoner is van een zelfstandige woning in het vergunninggebied en houder is van één auto en dat zij een plaats zou kunnen huren in de parkeergarage. In geschil is of de parkeerplaats voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk is.
3.2.3In de toelichting op artikel 1, aanhef en onder dd, van de inmiddels ingetrokken Parkeerverordening 2009 (Verordening 2009) is vermeld dat een stallingsplaats in het gewone spraakgebruik ook een parkeerplaats is. In deze verordening zijn de parkeerplaatsen echter gedefinieerd. Het parkeren op eigen terrein en buiten de openbare weg, dus de garageplaats bijvoorbeeld, speelt een rol bij de parkeerregulering.
3.2.4In de toelichting bij artikel 9, eerste lid, van de Verordening 2009 is vermeld dat bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken, moet worden uitgegaan van een ruime interpretatie. Als men bijvoorbeeld de beschikking heeft, op grond van huur of koop, over een individuele garage of een parkeerplaats bij of in de buurt van de woning, dan moet ervan worden uitgegaan dat men kan beschikken over een stallingsplaats.
3.2.5In de toelichting bij artikel 9, eerste lid, van de Verordening 2013 is eveneens vermeld dat bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken, van een ruime interpretatie moet worden uitgegaan. Onder ‘kan beschikken’ wordt dus ook verstaan dat de aanvrager een stallingsplaats kan kopen of huren in de garage die hoort bij het blok(deel) waar hij gevestigd is. Het gaat daarbij niet om de vraag of men financieel in staat is een stallingsplaats te kopen of huren, maar om de vraag of er een stallingsplaats te koop of te huur is.
3.2.6Niet in geschil is dat de bewoners van het [adres] in z’n algemeenheid een abonnement kunnen aanschaffen waarmee 24 uur per dag en 7 dagen per week gebruik kan worden gemaakt van een plaats in de parkeergarage. Ook is niet in geschil dat de eigenaar van de parkeergarage te allen tijde plekken vrijhoudt voor de bewoners die daar een plaats hebben gehuurd. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht, bestaat de parkeergarage uit 560 plaatsen. In een situatie dat 60 bewoners een plaats in de parkeergarage hebben gehuurd, hebben deze bewoners een gegarandeerde toegang tot een plaats in de parkeergarage. Dit is, zoals verweerder op de zitting heeft uiteengezet, geen vaste maar een flexibele plaats. De resterende 500 plaatsen zijn beschikbaar voor het parkeren door andere personen. Omdat uit het vorenstaande blijkt dat de door de bewoners gehuurde flexibele plaatsen niet door anderen dan bewoners kunnen worden ingenomen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de door de bewoners gehuurde plaatsen in de parkeergarage niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk zijn. Dat de parkeergarage openbaar toegankelijk is en niet over een apart afgesloten parkeergedeelte voor bewoners beschikt, maakt dat niet anders. Het gaat erom dat zij een gegarandeerde plek hebben die niet voor het openbaar verkeer toegankelijk is. Voor zover een bewoner in een incidenteel geval geen gebruik kan maken van een in de parkeergarage gereserveerde plaats overweegt de rechtbank dat dit een omstandigheid is die primair ligt in de civielrechtelijke verhouding tussen huurder en de verhuurder en dat eiseres zich in verband daarmee dan ook moet wenden tot de eigenaar of beheerder van de parkeergarage. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat de aan de bewoners verhuurde plaatsen in de parkeergarage als stallingsplaatsen in de zin van artikel 1, aanhef en onder gg, van de Verordening 2013 moeten worden aangemerkt.
3.2.7Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2013 gestelde voorwaarden. Verweerder is daarom op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening 2013 gehouden om de aan eiseres verstrekte bewonersvergunning in te trekken. Omdat artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening 2013 dwingendrechtelijk is geformuleerd, heeft verweerder geen beleids- en beoordelingsvrijheid, waaraan in beleid invulling kan worden gegeven. Verweerder heeft daarom geen ruimte om in zijn besluitvorming het hierboven in 3.1 door eiseres naar voren gebrachte belang bij een voor de bewoners afgesloten parkeerruimte te betrekken.