ECLI:NL:RBAMS:2017:9300

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
C/13/626931 / HA ZA 17-359
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over arbeidsongeschiktheidsverzekering en verjaring van uitkeringsaanspraken

In deze zaak vordert eiser, een grafisch technicus die na een ziekmelding en de diagnose van een bipolaire stoornis volledig is afgekeurd, zijn recht op uitkering uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij de LONDON GENERAL INSURANCE COMPANY LIMITED (LGI). Eiser heeft in 2007 een verzekering afgesloten die hem recht geeft op een uitkering van € 650 per 30 dagen arbeidsongeschiktheid, met een maximum van € 100.000. Na zijn arbeidsongeschiktheid in 2009 heeft hij in 2015 een uitkering aangevraagd, maar LGI heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een uitsluitingsclausule in de polisvoorwaarden, die stelt dat er geen aanspraak bestaat op uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is ontstaan door een aandoening die in de 12 maanden voorafgaand aan de verzekering al bestond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 17 december 2009 arbeidsongeschikt is en dat hij na de wachttijd van één jaar recht heeft op uitkering. LGI betwist dit door te stellen dat eiser op het aanvraagformulier ten onrechte heeft aangegeven dat hij in de 12 maanden voorafgaand aan de verzekering niet onder medische behandeling was. De rechtbank oordeelt echter dat de vraag op het formulier niet specifiek genoeg was en dat eiser niet had hoeven begrijpen dat zijn bezoek aan de huisarts als medische behandeling zou worden aangemerkt.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitsluitingsclausule van toepassing is, maar dat er geen bewijs is dat de bipolaire stoornis al bestond voordat de verzekering werd afgesloten. De rechtbank concludeert dat eiser recht heeft op uitkering, maar dat de aanspraak voor een deel is verjaard. LGI wordt veroordeeld tot betaling van de uitkering met wettelijke rente en in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/626931 / HA ZA 17-359
Vonnis van 13 december 2017 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.A.W. Kerkhof te Tilburg,
tegen
de buitenlandse vennootschap
LONDON GENERAL INSURANCE COMPANY LIMITED,
gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk), mede kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. de Weerd te Alkmaar.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en LGI.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 april 2017, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het vonnis van 7 juni 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • de akte van [eiser] , met één productie,
  • het proces-verbaal van de op 16 november 2017 gehouden comparitie en de daarin vermelde spreektaantekeningen van mr. Kerkhof.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in 2006 bij zijn huisarts geweest omdat hij last had van dwanggedachten rond het verlies van zijn vader en de gezondheid van zijn moeder. Op zijn verzoek heeft de huisarts toen Zoloft voorgeschreven, wat [eiser] vervolgens enige tijd heeft gebruikt.
2.2.
[eiser] heeft via de ING Bank, waar hij zijn woonhuis financierde, op 27 april 2007 een verzekering bij LGI afgesloten ter dekking van woonlasten in geval van arbeidsongeschiktheid (hierna: de verzekering).
2.3.
De verzekering geeft recht op een vergoeding van € 650,= per periode van 30 dagen arbeidsongeschiktheid, met een maximum van 100 dergelijke perioden en dat weer met een maximum van € 100.000,=. Er geldt één jaar wachttijd na het ontstaan van arbeidsongeschiktheid. [eiser] betaalt sinds aanvang van de verzekering maandelijks € 18,66 aan premie.
2.4.
Op het aanvraagformulier voor de verzekering is op de vraag “bent u de laatste 12 maanden onder medische behandeling geweest?” ‘nee’ geantwoord. Ook op twee andere, hier niet relevante, vragen is met ‘nee’ geantwoord.
2.5.
In artikel 8 van de polisvoorwaarden is opgenomen: “er bestaat geen aanspraak op uitkering (…) indien de arbeidsongeschiktheid is ontstaan, bevorderd of verergerd door: (…) e) letsel of ziekte in de twaalf maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van de verzekering waarvoor normaliter medische behandeling vereist zou zijn of waarvoor een medische diagnose of behandeling noodzakelijk was en/of verricht is”.
2.6.
Op 17 december 2009 is [eiser] , die tot dan toe 25 jaar had gewerkt als grafisch technicus in ploegendienst, uitgevallen met ernstige psychische klachten, waaronder toenemende somberheid en suïcidale gedachten. Sindsdien heeft hij niet meer gewerkt. In mei 2011 is bij hem de diagnose bipolaire stoornis gesteld. In 2014 is [eiser] door het UWV afgekeurd voor 80-100% en is aan hem een IVA-uitkering toegekend.
2.7.
Op 21 april 2015 heeft [eiser] zijn arbeidsongeschiktheid via een schadeaangifteformulier bij LGI gemeld en aanspraak gemaakt op een uitkering onder de verzekering.
2.8.
LGI heeft de aanspraak bij brief van 7 augustus 2015 afgewezen, op de grond dat, kort gezegd, de arbeidsongeschiktheid van [eiser] werd veroorzaakt door een aandoening die hij in de 12 maanden voor het sluiten van de verzekering al had en waarvoor hij toen ook medisch werd behandeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
verklaart voor recht dat de door LGI gebezigde grond voor afwijzing van de aanvraag van [eiser] om uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid op grond van de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst niet kan worden gehandhaafd en aldus komt te vervallen;
verklaart voor recht dat [eiser] met ingang van 17 december 2010, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, recht heeft op uitkering door LGI op grond van de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst en dat LGI gehouden is met ingang van 17 december 2010, althans die datum, over iedere periode van 30 dagen tot aan de dag van het rechtsgeldige einde van dit recht op uitkering een bedrag van € 650,= aan [eiser] te voldoen;
LGI veroordeelt aan [eiser] te betalen een bedrag van € 51.350,= (in verband met de uitkeringen over de periode 17 december 2010 t/m 17 juli 2017, zijnde 79 periodes van 30 dagen), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente;
LGI veroordeelt aan [eiser] te betalen een bedrag van € 650,= per 30 dagen vanaf 17 juli 2017, althans vanaf de dag van dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de datum van rechtsgeldige beëindiging van het recht op uitkering, te vermeerderen met wettelijke rente;
LGI veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten en
LGI veroordeelt in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat hij op grond van de verzekeringsovereenkomst recht heeft op dekking.
3.3.
LGI bestrijdt de vordering. Op hetgeen daartoe wordt aangevoerd, wordt hierna ingegaan voor zover dat van belang is voor de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] sinds 17 december 2009 arbeidsongeschikt is en uit dien hoofde na de wachttijd van één jaar, dus vanaf 17 december 2010, in beginsel in aanmerking komt voor een uitkering van € 650,= per 30 dagen arbeidsongeschiktheid, tot het maximum onder de polis is bereikt.
4.2.
LGI voert echter aan dat [eiser] op het aanvraagformulier de vraag of hij in de 12 voorafgaande maanden onder medische behandeling was geweest, ten onrechte met ‘nee’ heeft beantwoord. [eiser] was immers in 2006 naar de huisarts geweest, die hem het medicijn Zoloft had voorgeschreven. Dat is een medische behandeling. Als [eiser] de vraag met ‘ja’ had beantwoord, zoals hij had moeten doen, dan zou LGI een uitsluiting hebben opgenomen voor psychische klachten. [eiser] heeft dan geen recht op uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid door psychische klachten wordt veroorzaakt.
4.3.
De rechtbank volgt LGI niet in dit betoog. De vraag of [eiser] onder medische behandeling was geweest, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet specifiek genoeg om aan te nemen dat hieronder ook een enkel bezoek aan de huisarts valt waarbij op eigen verzoek een medicijn wordt voorgeschreven voor verder niet onderzochte vage klachten als dwanggedachten. [eiser] hoefde dat dus zo niet te begrijpen. Uit het feit dat hij aan zijn tussenpersoon heeft gemeld dat hij bij de huisarts was geweest en medicijnen had gebruikt, kan niet worden afgeleid dat hij dit wel zo had begrepen. De tussenpersoon zal, zoals gebruikelijk, bij het invullen van het aanvraagformulier gevraagd hebben naar de medische voorgeschiedenis van [eiser] . Daaruit volgt nog niet dat [eiser] uit die vraag heeft opgemaakt dat het huisartsenbezoek en medicijngebruik als medische behandeling zou worden aangemerkt.
4.4.
LGI doet verder een beroep op de uitsluitingsclausule van artikel 8 onder e) van de polisvoorwaarden. Om dat beroep te laten slagen, moet de arbeidsongeschiktheid van [eiser] zijn ontstaan, bevorderd of verergerd door een ziekte die hij in de 12 maanden voor het sluiten van de verzekering al had en waarvoor normaliter medische behandeling vereist zou zijn of waarvoor een medische diagnose of behandeling noodzakelijk was en/of verricht is. Vast staat dat de arbeidsongeschiktheid is ontstaan door een bipolaire stoornis (al dan niet in combinatie met ADHD). Die stoornis is voor het eerst gediagnosticeerd in 2011, dus na het sluiten van de verzekering. Het is goed mogelijk – de medische stukken wijzen daar ook op – dat de stoornis ook daarvoor al bestond. Uit niets blijkt echter dat er toen medische behandeling was vereist of noodzakelijk was, of verricht is. Integendeel, [eiser] heeft onbetwist in de 25 jaren voorafgaand aan 17 december 2009 altijd kunnen werken zonder uit te vallen.
4.5.
De slotsom van het voorgaande is dat [eiser] terecht aanspraak maakt op uitkering onder de verzekering. De vraag is dan nog of die aanspraak, zoals LGI aanvoert, deels (namelijk tot 15 april 2012) is verjaard. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. Volgens artikel 7:942 BW verjaart een vordering tot uitkering onder een verzekering na verloop van 3 jaar nadat de verzekerde met de opeisbaarheid van de vordering bekend is geworden. [eiser] is op 17 december 2009 arbeidsongeschikt geworden en zijn vordering op LGI is opeisbaar geworden nadat de wachttijd van één jaar was verstreken, dus op 17 december 2010. Van zijn eigen arbeidsongeschiktheid was [eiser] uiteraard op de hoogte. Ook werd hij door zijn maandelijkse premiebetalingen telkens herinnerd aan het bestaan van de verzekering. Hij moet dus geacht worden in december 2010 bekend te zijn geraakt met de opeisbaarheid van zijn vordering op LGI. Dat hij door zijn psychische gesteldheid niet in staat was tussen december 2010 en april 2015 actie te ondernemen, is onvoldoende onderbouwd. Er zijn geen (medische) stukken waaruit kan worden afgeleid dat hij al in december 2010 en ook de hele periode daarna, tot april 2015, zo slecht aan toe was dat hij geen melding bij LGI kon doen. De enige concrete omstandigheid die [eiser] heeft genoemd, is zijn vrijwillige opname, maar die was pas in 2011 en duurde relatief kort (3 maanden). Ten slotte kan [eiser] niet gevolgd worden in zijn betoog dat LGI haar recht heeft verwerkt om zich op verjaring te beroepen. Het enkele feit dat LGI in de afwijzingsbrief niet over verjaring heeft gerept en dat pas voor het eerst in de onderhavige procedure heeft gedaan, kan – zeker nu vast staat dat partijen na de afwijzingsbrief en tot en met de onderhavige procedure niet met elkaar in gesprek zijn geweest – er niet toe leiden dat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat LGI in een procedure niet meer de verjaring zou inroepen.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de aanspraak is verjaard voor zover het de uitkeringstermijnen tot 15 april 2012 betreft. LGI heeft onbestreden voorgerekend dat dit betekent dat er 16 maandtermijnen niet meer hoeven te worden uitgekeerd, die evenwel wel meetellen bij de berekening van de maximale uitkering.
4.7.
Alles bij elkaar leidt dit tot de volgende beslissingen. LGI dient [eiser] met ingang van 15 april 2012 een uitkering van € 650,= per 30 dagen te voldoen, tot het recht op uitkering is beëindigd (bijvoorbeeld omdat [eiser] niet meer arbeidsongeschikt is, of omdat de maximumuitkering – waarvoor als hiervoor vermeld de verjaarde termijnen meetellen – is bereikt). Over de reeds vervallen termijnen (63 termijnen tot 17 juli 2017 + 4 termijnen tot 17 november 2017) is wettelijke rente verschuldigd; over de nog niet vervallen termijnen uiteraard niet. De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op 7 augustus 2015, de dag waarop LGI de aanspraak van [eiser] heeft afgewezen. Niet toegelicht is dat [eiser] naast de uit te spreken betalingsveroordeling ook belang heeft bij de gevorderde verklaringen voor recht, zodat die niet worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is onbepaald, want er is geen bedrag aan gekoppeld, en daarom niet toewijsbaar. LGI zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van [eiser] begroot op € 883,= voor griffierecht en (2 punten à tarief IV =)
€ 1.788,= voor salaris advocaat, totaal € 2.671,=. De nakosten worden toegewezen voor zover deze nu al kunnen worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
  • veroordeelt LGI tot betaling aan [eiser] van (67 x 650,=) € 43.550,= te vermeerderen met de wettelijke rente over de tussen 15 april 2012 en 7 augustus 2015 vervallen termijnen vanaf 7 augustus 2015 en over de daarna vervallen termijnen telkens vanaf de respectievelijke vervaldata van die termijnen, alles steeds tot aan de voldoening;
  • veroordeelt LGI om aan [eiser] om met ingang van 17 november 2017 € 650,= per periode van 30 dagen arbeidsongeschiktheid te betalen, tot de rechtsgeldige beëindiging van het recht op uitkering;
  • veroordeelt LGI in de proceskosten, aan de kant van [eiser] begroot op € 2.671,=;
  • veroordeelt LGI in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,= voor salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat LGI niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis voldoet en dit vonnis vervolgens aan haar wordt betekend, met € 68,= voor salaris advocaat en de explootkosten van betekening;
  • verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2017. [1]