In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank. De eiser, geboren op 2 juni 1948, woont sinds 2 november 2001 in [naam land 1] en heeft betoogd dat hij verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz) omdat hij sinds 1 juli 2016 in loondienst in Nederland werkt. De verweerder heeft echter vastgesteld dat eiser niet verzekerd is voor de Wlz, omdat hij niet in Nederland woont en niet heeft aangetoond dat hij fysiek in Nederland werkzaamheden verricht.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin de eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 5 oktober 2016, waarin werd vastgesteld dat hij niet verzekerd was. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de verweerder beoordeeld, waarbij de eiser niet in staat is gebleken om voldoende bewijs te leveren dat hij daadwerkelijk in Nederland werkzaam was op de relevante data. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor verzekering op basis van de Wlz voldoet.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de verweerder om de verzekering voor de Wlz te beëindigen, in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling van de verweerder in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.