Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/845079-14 ( [veroordeelde 1] ), 13/845090-14 ( [veroordeelde 2] ), 13/845075-14 ( [veroordeelde 3] ), 13/845104-15 ( [veroordeelde 4] ), 13/845091-14 ( [veroordeelde 5] ) en 13/845089-14 ( [veroordeelde 6] )
PROCES-VERBAAL
TERECHTZITTING
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige strafkamer, op 7 november 2017.
Tegenwoordig:
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en F.W. Pieters, rechters
en mr. M. Spliet, griffier.
Het Openbaar Ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. L. van Haeringen, officier van justitie.
De voorzitter doet de zaken tegen na te noemen veroordeelden uitroepen.
De volgende veroordeelde antwoordt op de vragen van de voorzitter, gesteld ten behoeve van het vaststellen van de identiteit van veroordeelde, te zijn:
[veroordeelde 1] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA 1] , doch verblijvende op het adres [adres] .
Als raadsman van veroordeelde [veroordeelde 1] is ter terechtzitting aanwezig mr. E.J. van Gils, advocaat te Amsterdam.
De veroordeelde, opgeroepen als:
[veroordeelde 2] ,
geboren te [geboortedatum 2] op [geboortedatum 3] 1947,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA 2] ,
is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. C.A. Bouw, advocaat te Amsterdam, die verklaart raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 2] te zijn.
De raadsvrouw verklaart dat veroordeelde haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
De veroordeelde, opgeroepen als:
[veroordeelde 3] ,
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 4] 1955,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. M.L Plas , advocaat te Midden-Nederland, die verklaart raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 3] te zijn.
De raadsvrouw verklaart dat veroordeelde haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
De raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 3] merkt op, zakelijk weergegeven:
U merkt op dat de officier van justitie de originele oproepingen niet bij zich heeft en dat u aan de hand van de kopieën in het dossier niet kunt zien of cliënt op een correcte manier is opgeroepen. Ik zal er geen punt van maken dat de oproeping niet goed is, omdat het vandaag een regiezitting is.
De veroordeelde, opgeroepen als:
[veroordeelde 4] ,
geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 5] 1951,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA 3] ,
is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. S.G.C. Bocxe, advocaat te Amsterdam, die verklaart raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 4] te zijn.
De raadsvrouw verklaart dat veroordeelde haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
De veroordeelde, opgeroepen als:
[veroordeelde 5] ,
geboren te [geboorteplaats 4] op [geboortedatum 6] 1977,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA 4] ,
is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. Y.W.G. Verschuren, advocaat te Den Haag, die verklaart raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 5] te zijn.
De raadsvrouw verklaart dat veroordeelde haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
De veroordeelde, opgeroepen als:
[veroordeelde 6] ,
geboren te [geboorteplaats 5] op [geboortedatum 7] 1955,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA 5] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [P.I.] ,
is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. L.A. Nooijen, advocaat te Den Haag, die verklaart raadsman van veroordeelde [veroordeelde 6] te zijn.
De raadsman verklaart dat veroordeelde hem uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
De voorzitter meldt dat de schriftelijke afstandsverklaring van veroordeelde [veroordeelde 6] nog niet binnen is, maar dat deze onderweg zou moeten zijn.
De zaken van de veroordeelden worden gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld.
De voorzitter vermaant de veroordeelde [veroordeelde 1] oplettend te zijn op wat hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden is verplicht.
De raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 5] merkt op, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt is er niet vanwege zijn werk, hij kon moeilijk vrij krijgen.
De voorzitter deelt mee dat de rechtbank eerst het meest principiële punt dat in de schriftelijke standpunten van de verdediging naar voren is gebracht, zal behandelen. Dit betreft het verzoek van de verdediging van veroordeelde [veroordeelde 4] om de behandeling van de ontnemingsvordering aan te houden tot na de afdoening van de hoofdzaak in hoger beroep.
De raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 4] voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik verwijs naar hetgeen ik voorafgaand aan de zitting op papier heb gezet. Het karakter van een ontnemingsprocedure is heel anders dan dat van een inhoudelijke zaak. Er wordt van een veroordelend vonnis uitgegaan en van veroordeelde wordt een andere procespositie verwacht. Omdat de zaak nog in hoger beroep loopt, is dat in strijd met de onschuldpresumptie.
Het enkele feit dat een ontnemingsvordering en de hoofdzaak tegelijk behandeld kunnen worden, betekent niet dat dat ook moet gebeuren. Dat de ontnemingsveroordeling komt te vervallen als vrijspraak volgt, wil niet zeggen dat het Gerechtshof niet tot een andere feitenvaststelling kan komen op bepaalde onderdelen. Het lijkt me voorbarig om met de behandeling van de ontnemingsvordering aan te vangen als niet zeker is dat het vonnis van de rechtbank in stand zal blijven.
U merkt op dat u heeft begrepen dat het standpunt van mijn cliënt tot nu toe was dat hij met de kwestie niets te maken heeft. Voorts merkt u op dat u heeft begrepen dat het voor de verdediging moeilijk zou zijn om een goede verdediging te voeren in de ontnemingsprocedure, omdat cliënt daarvoor misschien standpunten zou moeten innemen die strijdig zijn met zijn standpunt in de hoofdzaak. Cliënt blijft bij het door hem ingenomen standpunt. Als ik nu inhoudelijk op de ontnemingszaak in moet gaan, komen we bij allerlei verklaringen van andere verdachten en veroordeelden en moeten we daar iets van vinden en daardoor kan ik de verdediging in de ontnemingsprocedure niet goed voeren.
De raadslieden van de andere veroordeelden sluiten zich aan bij het verzoek van de verdediging van veroordeelde [veroordeelde 4] om de behandeling van de ontnemingsvordering aan te houden tot na de afdoening van de hoofdzaak in hoger beroep.
De raadsman van veroordeelde [veroordeelde 1] voert aan, zakelijk weergegeven:
In de zaak van cliënt geldt natuurlijk dat hij ten dele betrokkenheid bij een aantal ondernemingen heeft toegegeven, maar bij een aantal andere ondernemingen het standpunt heeft ingenomen er niets mee van doen te hebben gehad. De ontnemingsvordering ziet ook op de winstverdeling in die ondernemingen. Dat brengt de verdediging in een onmogelijke positie. Van cliënt wordt gevraagd om iets over een winstverdeling te zeggen, terwijl zijn standpunt is dat hij er niets mee te make heeft. Het is daarom onmogelijk om een deugdelijke verdediging te voeren ten aanzien van de ondernemingen waar cliënt niets mee te maken zou hebben gehad. Ik heb daarnaast op voorhand al aangegeven een aantal getuigen gehoord te willen hebben. Daartoe behoren ook getuigen die tot op heden steeds een beroep hebben gedaan op hun verschoningsrecht. Als de hoofdzaak onherroepelijk is, dan kunnen zij geen beroep meer doen op hun verschoningsrecht en kunnen we ons bezig gaan houden met waarheidsvinding. Dat is een extra reden om de behandeling van de ontnemingsvordering uit te stellen tot de hoofdzaak onherroepelijk is.
De raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 2] voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik sluit me aan bij de argumenten die door de raadsman van veroordeelde [veroordeelde 1] zijn aangevoerd.
Het feit dat cliënt in eerste aanleg heeft gezwegen, betekent niet automatisch dat hij ook zal zwijgen in hoger beroep, maar om in te kunnen gaan op de ontnemingsvordering zal hij in ieder geval een andere proceshouding moeten innemen en dat lijkt me in strijd met de onschuldpresumptie. Cliënt moet vrij kunnen zijn om in hoger beroep de door hem gewenste proceshouding in te nemen.
De raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 7] voert aan, zakelijk weergegeven:
Ook mijn cliënt is in hoger beroep gegaan. Primair is ons standpunt dat er geen sprake was van wederrechtelijk voordeel, subsidiair gaat het om de verdeling van dat voordeel. Daarvoor is het van belang om getuigen te horen. Die getuigen hebben in de hoofdzaak een beroep gedaan op hun verschoningsrecht en ik heb begrepen dat zij ook in hoger beroep zijn gegaan. Ik sluit me daarom aan bij de argumenten die de raadsman van veroordeelde [veroordeelde 1] hierover heeft aangevoerd.
De raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 5] voert aan, zakelijk weergegeven:
Wij hebben één onderzoekswens opgegeven. Het gaat bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel voornamelijk om de B.V. ’s waar cliënt een rol bij zou hebben gespeeld. Ook in hoger beroep speelt die vraag. De verdediging betwist een aantal van die B.V. ‘s. Daarom zal geen uitspraak kunnen worden gedaan in de ontnemingsprocedure zolang het hoger beroep in de hoofdzaak nog loopt.
De raadsman van veroordeelde [veroordeelde 6] voert aan, zakelijk weergegeven:
In de zaak van cliënt geldt ook het argument van de raadsman van veroordeelde [veroordeelde 1] , dat getuigen gehoord zullen moeten worden die in eerste instantie een beroep hebben gedaan op hun verschoningsrecht. Het is voor het bepalen van de verdeling van het wederrechtelijk voordeel – waar het verweer van cliënt zich vooral op zal richten – van belang om hen te kunnen horen zonder dat zij zich op hun verschoningsrecht kunnen beroepen.
De officier van justitie voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik begrijp de verschillende belangen wel. De aard van de ontnemingsprocedure en de bewijslastverdeling in die procedure, maakt dat veroordeelden een concreet standpunt moeten innemen als zij de berekening van het voordeel willen betwisten. De wetgever heeft echter expliciet bepaald dat de hoofdzaak en de ontnemingsprocedure gelijktijdig kunnen worden behandeld. Ik heb in de jurisprudentie niet teruggezien dat rechtbanken of Gerechtshoven dit argument daarom meenemen als reden voor aanhouding. Dat gebeurt wel eens als het Gerechtshof op korte termijn uitspraak zal doen, maar daar is in deze zaak geen sprake van. Ik heb begrepen dat de regiezitting in hoger beroep pas in februari zal plaatsvinden. Gezien die omstandigheden moeten we uitgaan van het wettelijk systeem. De ontnemingsvordering wordt gebaseerd op het meest recente vonnis en daar kunnen conclusies aan worden verbonden. Gelet daarop moeten alle aanhoudingsverzoeken dus stranden.
De raadsman van veroordeelde [veroordeelde 1] voert aan, zakelijk weergegeven:
Het is niet uit te sluiten dat de wetgever bij het bepalen van de ontnemingsprocedure niet alle mogelijke omstandigheden heeft voorzien. In zaken als deze zaak, waarin de belangen zo groot zijn, kan ik me niet voorstellen dat de wetgever een gelijktijdige behandeling van de hoofdzaak en de ontnemingsprocedure voor ogen heeft gehad. Bovendien belet dat niet dat wij, als professionele partijen, voor een praktische oplossing kunnen kiezen.
Op 23 februari 2018 zal de regiezitting van het hoger beroep in de hoofdzaak plaatsvinden. Wat ons betreft, zullen de onderzoekswensen vrij beperkt zijn. Ik neem aan dat dat in meer zaken geldt, dus het is onjuist dat er niet binnen afzienbare tijd een arrest zal volgen. Maar ook al duurt dat nog een jaar, dan zal die vertraging het gevolg zijn van ons verzoek en zullen wij dus niet vragen om een korting op de betalingsverplichting.
De raadsvrouw van veroordeelde [veroordeelde 2] sluit zich aan bij de argumenten van de raadsman van veroordeelde [veroordeelde 1] . De overige raadslieden hebben niets toe te voegen aan hetgeen zij al eerder naar voren hebben gebracht.
De voorzitter maakt melding van een schriftelijke verklaring d.d. 7 november 2017 van veroordeelde [veroordeelde 6] , waarin hij afstand doet van het recht ter terechtzitting aanwezig te zijn. Deze verklaring is in het dossier gevoegd.
De rechtbank beveelt een onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer.
De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich voor de onderbreking bevond.
De voorzitter deelt mee dat de rechtbank inmiddels de betekeningsstukken van veroordeelde [veroordeelde 3] heeft ontvangen en dat zij heeft vastgesteld dat de oproeping toch correct is betekend.
Vervolgens deelt de voorzitter de volgende beslissingen van de rechtbank mee:
Een ontnemingsvordering moet binnen een bepaalde termijn na een vonnis in de hoofdzaak worden aangebracht door het Openbaar Ministerie. Zodra dit is gebeurt, gelden dergelijke termijnen niet meer en is de verdere voortgang van de zaak afhankelijk van een belangenafweging tussen het belang van de maatschappij om de zaak binnen korte termijn af te handelen en eventuele belangen van de verdediging die een vertraagde behandeling rechtvaardigen. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de mogelijkheden die de wet biedt, maar ook naar de omstandigheden van de individuele zaak.
De zaak [naam] draait in de kern om het verwijt dat de veroordeelden betrokken zouden zijn geweest bij flessentrekkerij en zich ten koste van een groot aantal leveranciers zouden hebben verrijkt. Bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gekeken naar de waarde van de facturen in het dossier en het percentage van deze waarde dat de groep als geheel als voordeel zou hebben genoten. Vervolgens is dit voordeel over de individuele veroordeelden verdeeld. Blijkens de verzoeken die door de verdediging zijn gedaan, is deze verdeling één van de belangrijkste geschilpunten in de ontnemingsprocedure. Daarnaast geldt dat verschillende veroordeelden de door de rechtbank bewezen betrokkenheid bij bepaalde ondernemingen betwisten. Alle veroordeelden (op wie de ontnemingsvordering ziet) zijn in hoger beroep gegaan en hebben dus de mogelijkheid om dit standpunt bij het Gerechtshof aan te voeren. In de ontnemingsprocedure wordt echter uitgegaan van de veroordeling in eerste aanleg en is het aan de veroordeelden om de verdeling van het wederrechtelijk voordeel gemotiveerd te betwisten. Dat leidt ertoe dat sommige veroordeelden in een moeilijk parket terecht komen omdat het gemotiveerd betwisten van de verdeling van het wederrechtelijk voordeel in strijd kan zijn met hun verdedigingsbelang in het hoger beroep van de hoofdzaak. De rechtbank stelt vast dat dat het voeren van de verdediging in de ontnemingsprocedure bemoeilijkt. Daarbij geldt in het bijzonder dat de verdediging – terecht – het verzoek doet om medeveroordeelden als getuigen te horen over de verdeling van het wederrechtelijk voordeel, terwijl die medeveroordeelden nog de mogelijkheid hebben om een beroep te doen op hun verschoningsrecht als verdachten in een zaak die nog niet onherroepelijk is. Ook daardoor worden de mogelijkheden van de verdediging – maar ook de waarheidsvinding – belemmerd.
Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de verdediging voorrang moeten krijgen boven de belangen van een vlotte afdoening van de zaak. Dit betekent dat de behandeling van de ontnemingsprocedure voor onbepaalde tijd zal worden aangehouden totdat het Gerechtshof in hoger beroep arrest heeft gewezen. Hierna zal opnieuw een regiezitting worden belegd om de dan nog aanwezige onderzoekswensen te bespreken;
Het onderzoek wordt geschorst voor
onbepaalde tijd.
onbepaalde tijd.
De voorzitter beveelt de oproeping van de veroordeelden tegen het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadslieden van de veroordeelden.
De voorzitter bepaalt dat voor de behandeling van de zaak op de volgende terechtzitting – welke zitting weer een
regiezittingzal zijn – een halve dag dient te worden gereserveerd.
regiezittingzal zijn – een halve dag dient te worden gereserveerd.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.