ECLI:NL:RBAMS:2017:9960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
13/751330-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en detentieomstandigheden in Roemenië; niet-ontvankelijkheid OM wegens overschrijding redelijke termijn

Op 28 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 13 april 2017. Tijdens de behandeling op 13 juni 2017 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. In een tussenuitspraak op 27 juni 2017 werd het onderzoek heropend en de beslissing over de overlevering uitgesteld vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië.

Bij de uitspraak op 28 november 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen nieuwe informatie beschikbaar was die de zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië kon wegnemen. De rechtbank oordeelde dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de redelijke termijn was overschreden. De rechtbank heeft de overleveringsdetentie opgeheven en geconcludeerd dat er geen concrete garanties waren voor humane detentieomstandigheden in Roemenië.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van adequate garanties voor de behandeling van gedetineerden in het buitenland en de verplichting van de autoriteiten om te zorgen voor een eerlijke rechtsgang binnen redelijke termijnen. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.330-17
RK nummer: 17/2455
Datum uitspraak: 28 november 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 april 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2017 door
the Trial Court Piatra Neamţ(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1991,
verblijvend op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 juni 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn verlengd waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Bij tussenuitspraak van 27 juni 2017 is het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst en is de beslissing inzake de overlevering uitgesteld in verband met de detentieomstandigheden in Roemenië.
Op 28 november 2017 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 27 juni 2017

De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in de tussenuitspraak van 27 juni 2017 ten aanzien van:
- de grondslag en inhoud van het EAB,
- de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW en
- de strafbaarheid.
Die overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De tussenuitspraak, inclusief bijlage, is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Detentieomstandigheden in Roemenië en de redelijke termijn

In de tussenuitspraak van 27 juni 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. Tevens heeft de rechtbank in die tussenuitspraak overwogen dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering aan Roemenië, een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling loopt, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft meegedeeld dat er geen nieuwe informatie uit Roemenië is waarin concrete garanties worden gegeven ten aanzien van de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd na een eventuele overlevering. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
Oordeel van de rechtbank
Er is nog altijd geen informatie beschikbaar die het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon uitsluit. Er is voorts geen concrete aanleiding te veronderstellen dat (op korte termijn) alsnog een individuele garantie met betrekking tot de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon, zal worden verstrekt. De rechtbank is er bovendien ambtshalve mee bekend dat ook in andere, vergelijkbare Roemeense zaken, verschillende malen door het IRC is verzocht om dergelijke garanties, maar dat deze tot op heden niet zijn verstrekt.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat in dit geval, in het licht van alle omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden.
Onder verwijzing naar de overwegingen onder 5.3.3 en 5.4.3 van een uitspraak van deze rechtbank van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414), is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

6.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vordering ex artikel 23 van de OLW van 13 april 2017.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R. Funke Küpper en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.