Op 28 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 13 april 2017. Tijdens de behandeling op 13 juni 2017 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. In een tussenuitspraak op 27 juni 2017 werd het onderzoek heropend en de beslissing over de overlevering uitgesteld vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië.
Bij de uitspraak op 28 november 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen nieuwe informatie beschikbaar was die de zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië kon wegnemen. De rechtbank oordeelde dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de redelijke termijn was overschreden. De rechtbank heeft de overleveringsdetentie opgeheven en geconcludeerd dat er geen concrete garanties waren voor humane detentieomstandigheden in Roemenië.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van adequate garanties voor de behandeling van gedetineerden in het buitenland en de verplichting van de autoriteiten om te zorgen voor een eerlijke rechtsgang binnen redelijke termijnen. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de beslissing dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.