ECLI:NL:RBAMS:2017:9963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
13/751302-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 12 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 18 mei 2017. Het EAB was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie Nürnberg-Fürth, Duitsland, op 14 februari 2017, en betrof strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering werd verzocht, beoordeeld op basis van de Nederlandse wetgeving.

Tijdens de zittingen op 12 oktober en 28 november 2017 zijn de argumenten van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering niet in strijd is met de Nederlandse wetgeving en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen beletselen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij de relevante wetsartikelen heeft genoemd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van de voorzitter en met de aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751302-17
RK-nummer: 17/3181
Datum uitspraak: 12 december 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 februari 2017 door het Openbaar Ministerie Nürnberg-Fürth, Duitsland, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend
op het adres [GBA] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2017. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Kramer. De behandeling van de zaak is op deze zitting aangehouden voor onbepaalde tijd.
Op 28 november 2017 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. D.J. Olie, advocaat te Goes.
De rechtbank heeft de termijn verlengd waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
zitting-arrestatiebevelvan de arrondissementsrechtbank Nürnberg-Fürth – 17e Strafkamer, met kenmerk: 17 KLs 354 Js 24713/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
handelen in strijd met het in artikel 27 Wet wapens en munitie gegeven verbod, meermalen gepleegd

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 12 mei 2017 de volgende garantie gegeven:
Voor zover de vervolgde na zijn rechtsgeldige veroordeling door een Duitse rechtbank met zijn heroverplaatsing met het oog op de strafvervolging in Nederland ingestemd heeft, wordt toegezegd dat hij de straf daar kan uitzitten (…).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • de strafrechtelijke vervolging is reeds in Duitsland aangevangen;
  • de noodzakelijke bewijsmiddelen bevinden zich op het grondgebied van Duitsland;
  • de rechtsorde van Duitsland is rechtstreeks aangetast, nu het handelen van de beschuldigde zich richtte op het invoeren van verdovende middelen in Duitsland.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Artikel 4 Handvest en artikel 35 OLW

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 11 en artikel 35 OLW moet worden geweigerd. De raadsman heeft gewezen op de gezondheid van de opgeëiste persoon, die na een periode van detentie in Duitsland in 2015 en 2016 erg is verzwakt, onder andere vanwege een ernstig verwaarloosde longontsteking. Er is sprake van een ernstige longaandoening, te weten Stadium Gold 4. Overlevering is onder deze omstandigheden inhumaan. In ieder geval vormt deze gezondheidstoestand een feitelijk beletsel voor overlevering, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op artikel 11 OLW niet kan slagen en dat de situatie van artikel 35 OLW thans niet aan de orde is; pas nadat de overlevering door de rechtbank is toegestaan, kijkt de officier van justitie of er sprake is van beletselen voor de feitelijke overlevering.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat sprake is van een dreigende onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De rechtbank overweegt daartoe dat er geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens beschikbaar zijn die erop duiden dat de medische zorg in Duitse detentiecentra ontoereikend is.
De gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon kan overigens worden beoordeeld in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid van de OLW. Die beoordeling is voorbehouden aan de officier van justitie. Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet, de artikelen 27 en 54 Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar Ministerie Nürnberg-Fürth ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R. Funke Küpper en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.