ECLI:NL:RBAMS:2018:10

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2018
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
13/650113-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over zware mishandeling met blijvende littekens en terbeschikkingstelling

Op 2 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die op 25 februari 2017 in een Amsterdams café een andere man zonder enige aanleiding met een bierglas in het gezicht sloeg. Het slachtoffer liep hierdoor blijvende littekens op en vorderde schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling, wat werd ondersteund door getuigenverklaringen en de eigen verklaring van de verdachte. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer. De officier van justitie had TBS met dwangverpleging geëist, wat de verdediging betwistte. De rechtbank oordeelde dat er bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, wat leidde tot de beslissing om TBS met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die met blijvende gevolgen moest leven. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van ruim 3.900 euro aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650113-17 (Promis)
Datum uitspraak: 2 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak [1] gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W. van Vliet en de beëdigde deskundigen
A. Groenewoud (Reclassering Inforsa) en M. Brandon (Leger des Heils) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een (flinke) (snij)wond (met blijvende littekens)in het gezicht, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een glas althans een (hard en/of scherp) voorwerp in het gezicht te slaan;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een glas althans een (hard en/of scherp) voorwerp in het gezicht heeft geslagen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het hem primair tenlastegelegde nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsman heeft aangevoerd dat zijn cliënt een andere lezing van de gebeurtenissen op 25 februari 2017 heeft dan aangever en de getuigen. Ten aanzien van de kwalificatie van het letsel refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde zware mishandeling. De aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van de diverse getuigen en ook door de verklaring van verdachte ter zitting dat hij in die nacht in het café een schermutseling was waar hij bij aanwezig was.
Aangever heeft door toedoen van verdachte letsel opgelopen in zijn aangezicht. De littekens die hij daaraan heeft overgehouden, waaronder die aan de linker wenkbrauw en op het voorhoofd net boven de linker wenkbrauw, zijn op de terechtzitting van 19 december 2017 waargenomen door de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van blijvend letsel nu de littekens bijna tien maanden na het feit nog goed zichtbaar zijn. Daarnaast hebben de artsen aan de benadeelde partij laten weten dat sprake is van op zijn minst twee blijvende littekens en is de hoop dat de andere twee littekens nog wegtrekken. Dat er geen medische verklaring in het dossier zit waaruit dit blijkt, doet aan het oordeel dat met name gebaseerd is op de eigen waarneming van de rechtbank, niet af. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt een blijvend litteken in het gezicht als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het geconstateerde letsel bij het slachtoffer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte
op 25 februari 2017 te Amsterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een flinke snijwond met blijvende littekens in het gezicht, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een glas in het gezicht te slaan
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden en dat tevens de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. De officier van justitie heeft voorts de gevangenneming van verdachte gevorderd.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging verzet zich tegen de oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging nu dit als ultimum remedium moet worden gezien. De stap naar deze maatregel is te groot. Er is geen recente rapportage waarin is vastgesteld dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens die aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde. Dat verdachte niet heeft meegewerkt aan een onderzoek daartoe doet hier niet aan af. De eerder opgemaakte rapportages bieden onvoldoende informatie om oplegging van een TBS-maatregel te rechtvaardigen. Er ligt voorts geen concreet (behandel)plan. Voor zover de gevangenneming door de officier van justitie is gevorderd wegens recidivegevaar, is dit onvoldoende. Verdachte bevindt zich in de laatste fase van een ISD-traject, verblijft in een woonvoorziening van [naam] en is reeds meerdere keren op verlof geweest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaal op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door aangever met een glas in zijn gezicht te slaan. Verdachte en aangever waren op dat moment in café [naam café] . Aangever wilde drank bestellen aan de bar toen hij vanuit het niets werd geduwd en door verdachte met een glas in zijn gezicht werd geslagen. Er was in dit geval geen enkele aanleiding voor het handelen van verdachte. Aangever en verdachte kenden elkaar niet en hadden elkaar nog nooit gezien of gesproken. Verdachte heeft volstrekt willekeurig agressief gedrag jegens een onbekende vertoond, met ernstige gevolgen voor aangever, destijds nog student en aan het begin van zijn loopbaan, die hij nu met geschonden gelaat moet beginnen. Door zo te handelen heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het spreekt voor zich dat een feit als het onderhavige de nodige impact en gevoelens van angst met zich hebben meegebracht en nog steeds meebrengen voor aangever, zoals hij ook ter zitting heeft verklaard. Ter zitting is gebleken dat tien maanden na het gepleegde feit de littekens van de snijverwondingen nog zeer goed zichtbaar in het gezicht van aangever, die – zoals hij ter zitting heeft verklaard – hierdoor nog dagelijks met de gevolgen van het handelen van verdachte wordt geconfronteerd. Bovendien is het de verwachting dat het grootste litteken door de wenkbrauw niet meer zal herstellen. Voor aangever is het belastend dat hij steeds moet uitleggen hoe hij aan de littekens in zijn gezicht is gekomen. Nu het feit zich heeft afgespeeld in een openbare gelegenheid kan het bovendien ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
Uit een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 november 2017 betreffende verdachte, blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vele vermogensdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De maatregel van TBS met dwangverpleging kan alleen worden opgelegd als is vastgesteld dat bij een verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Niet is vereist dat het bewezen verklaarde het gevolg is van de geestesgesteldheid van de verdachte. In beginsel stelt de rechter het bestaan van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vast op basis van adviezen van twee gedragsdeskundigen. Verdachte heeft echter geweigerd aan dergelijke onderzoeken medewerking te verlenen. Voor de samenleving betekent het niet meewerken aan de noodzakelijke onderzoeken dat er een aanzienlijke kans is dat verdachte door zijn houding zich onttrekt aan een voor hem noodzakelijke behandeling. Dat heeft niet alleen negatieve gevolgen voor hem zelf, maar ook voor de samenleving. TBS is er in belangrijke mate op gericht de kans op herhaling van strafbare feiten, zoals verdachte die heeft gepleegd, te verkleinen.
Op grond van artikel 37a, derde lid, in samenhang met artikel 37, derde lid, Wetboek van Strafrecht kan echter ook TBS met dwangverpleging worden opgelegd indien betrokkene weigert medewerking te verlenen aan onderzoek. Hieruit volgt dat de wetgever kennelijk bedoeld heeft dat een rechter ook zonder deskundigenadvies een geestelijke stoornis kan vaststellen. Nog steeds blijft vereist, dat door de rechter wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 19 mei 2014, opgemaakt door J.R. Terwiel (GZ-psychologe) in het kader van een eerdere strafzaak. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De hevig schommelende emotionaliteit en de ambivalente manier van contact maken lijken bij betrokkene te maken te hebben met de ontwikkeling van zijn karakter. De behoefte aan een goed contact en de angst voor verlating en teleurstelling staan op de voorgrond. De moeite om evenwichtig te blijven in zowel gevoel als contact spelen een rol bij de impulsiviteit van betrokkene, reden waarom ik niet zeker ben van de vraag of de impulsiviteit uitsluitend in de vorm van ADHD beschreven zou moeten
worden. Bij dit geheel valt de zeer emotionele en zelf ondermijnende reactie van betrokkene op ISD op als een gedraging die goed kan passen in een reactiepatroon met borderline trekken.
(…)
Op grond van bovenstaande kom ik tot de conclusie dat betrokkene ondanks zijn in aanleg hogere niveau moet worden ingeschat als een man die functioneert op een verstandelijk beperkt niveau en daarbij kampt met gebrek aan basisvertrouwen en hevige stemmingswisselingen die hem brengen tot impulsieve verbale uitbarstingen en gedragingen die zijn contact met anderen meer kwaad dan goed doen.
(…)
Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van functioneren op een verstandelijk beperkt intelligentieniveau, gecombineerd met een karakterontwikkeling gekenmerkt door gebrek aan basisvertrouwen en grote gevoeligheid voor afwijzing en teleurstelling. Op het moment dat het ten laste gelegde plaatsvond was sprake van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zal op zichzelf niet een verklarend element zijn in het recidiverisico. Echter, de mate waarin verdachte passende begeleiding en ondersteuning ontvangt speelt hierin wel een rol. Verdachte heeft structurele en langdurige begeleiding nodig. Verdachte kampt met een gebrek aan basisvertrouwen en hevige stemmingswisselingen die hem brengen tot impulsieve verbale uitbarstingen en gedragingen die zijn contact met anderen meer kwaad dan goed doen. De moeite om evenwichtig te blijven in zowel gevoel als contact spelen een rol bij de impulsiviteit van verdachte. De zeer emotionele en zelfondermijnende reactie van verdachte op ISD valt op als een gedraging die goed kan passen in een reactiepatroon met borderline trekken.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een Consult strafrechtspleging van 4 september 2017, opgemaakt door B. Marsaoui (psychiater). Deze brief houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er zijn aanwijzingen voor een stoornis in de impuls- en emotieregulatie. Verdachte heeft twee keer een ISD-maatregel op gelegd gekregen. Verontrustend is dat het tenlastegelegde gepleegd is gedurende een verlof.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een ISD-trajectconsult van 7 februari 2014, opgemaakt door E.P.K. Sikkens (psychiater). Deze brief houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte is bekend met verslavingsproblematiek en een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Er zijn aanwijzingen dat sprake is van psychiatrische problematiek in engere zin, met name impulscontroleproblematiek die kan passen bij ADHD of bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich vanaf jeugdige leeftijd schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten, veelal vermogensdelicten. De rechtbank constateert daarbij dat met het onderhavige feit de door verdachte gepleegde feiten in ernst lijken toe te nemen. Uit verdachte’s handelen ten opzichte van aangever blijkt een mate van roekeloosheid, onbezonnenheid en ongeremdheid, die de rechtbank grote zorgen baart. Niet gebleken is dat sprake was van een ruzie, woorden of anderszins van onenigheid, zodat verdachte zonder enige aanleiding aangever met een glas in zijn gezicht heeft geslagen. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat aangever niet nog zwaarder lichamelijk letsel heeft opgelopen, in het bijzonder aan het linkeroog, dat op een haar na is gemist. De rechtbank sluit geenszins uit dat verdachte in de toekomst andermaal naar geweld zal grijpen en zodoende nieuwe slachtoffers zal maken. Verdachte zit op dit moment in de extramurale fase van de aan hem opgelegde ISD-maatregel. Hij is gerecidiveerd tijdens een weekendverlof, waarbij hij tevens de gestelde voorwaarden op meerdere manieren heeft overtreden door na het verstrijken van de avondklok naar een uitgaansgelegenheid het centrum van Amsterdam te gaan, hetgeen hem uitdrukkelijk was verboden. Daarnaast was verdachte onder invloed van alcohol. De rechtbank acht het zorgwekkend dat verdachte al tweemaal eerder is gerecidiveerd tijdens een verlof. Tot op heden heeft verdachte een verslavingsbehandeling en een agressiebehandeling steeds geweigerd. Verdachte is nooit open geweest over zijn middelengebruik. De motivatie tot gedragsverandering lijkt volledig te ontbreken bij verdachte. Vele onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, voorwaardelijke straffen met reclasseringstoezicht, een in 2005 opgelegde ISD-maatregel, een in 2014 opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel en een in augustus 2017 opgelegde ISD-maatregel hebben niet geleid tot een gedragsverandering.
Met inachtneming van de beschouwingen van de voornoemde gedragsdeskundigen, welke de rechtbank overneemt, komt de rechtbank – alles afwegende – tot het oordeel dat in voldoende mate aannemelijk is dat bij verdachte ook ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake was van een ziekelijke stoornis bij en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, dat deze ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zijn gedragskeuzes en gedragingen met betrekking tot de ten laste gelegde feiten beïnvloedden en dat daarmee de conclusie gerechtvaardigd is dat hij daarvoor verminderd toerekeningsvatbaar is te achten. Deze geestelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens acht de rechtbank zodanig, dat de rechtbank het onverantwoord vindt om verdachte zonder adequate behandeling terug te laten keren in de maatschappij. Ook is de rechtbank van oordeel dat er een groot risico op recidive bestaat, zolang verdachte drugs en alcohol blijft gebruiken.
Verdachte heeft door zijn weigering medewerking te verlenen aan met het oog op rapportage door gedragsdeskundigen te verrichten onderzoek, iedere opening naar een onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het recidivegevaar onmogelijk gemaakt.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een TBS met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarvoor is doorslaggevend het feit waarvoor verdachte in deze zaak wordt veroordeeld en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hiervoor weergegeven. In het bijzonder baart zorgen het zonder enige aanleiding verrichten van een zeer gewelddadige handeling, te weten het kapotdrukken van een bierglas in andermans gezicht, waarvoor verdachte ook geen enkele verantwoording heeft willen nemen of afleggen. Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien het bewezen geachte feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. De rechtbank acht het van groot belang dat zo spoedig mogelijk met behandeling zal worden begonnen.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat het bewezen geachte feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen
,zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Bij het beantwoorden van de vraag of de gevangenneming van verdachte moet worden bevolen, zoals door de officier van justitie is gevorderd, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het gelet op de aard van de op te leggen maatregel niet opportuun dat verdachte, zolang dit vonnis nog niet onherroepelijk is, niet vastzit. De rechtbank zal dan ook met ingang van de openbare uitspraak van het onderhavige vonnis, zijnde 2 januari 2018, de gevangenneming van verdachte bevelen.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- Jas, merk Frocella, kleur zwart (goednummer: 5347667).
Het inbeslaggenome en niet teruggegeven voorwerp dient teruggegeven te worden aan de rechthebbende.

10.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 410,25 aan materiële schadevergoeding en
€ 3.500,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] voldoende is onderbouwd en derhalve voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie vordert tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de wettelijke rente.
De raadsman heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering benadeelde partij niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aangevoerde materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt en waarvan de hoogte niet is betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en er dus een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.500,-.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel, zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt voorts dat de schadevergoeding – zoals gevorderd – zal worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte, met bevel tot
verpleging van overheidswege.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
- een jas van het merk Frocella, kleur zwart (goednummer: 5347667).
Wijst toe de
vorderingvan
[slachtoffer]tot € 3.910,25 (drieduizendnegenhonderdtien euro en vijfentwintig cent), bestaande uit een bedrag van € 410,25 (vierhonderdtien euro en vijfentwintig cent) ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 3.500,-(drieduizendvijfhonderd euro) ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten
25 februari 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.910,25 (drieduizendnegenhonderdtien euro en vijfentwintig cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 49 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beveelt de
gevangennemingvan verdachte. Deze beslissing is afzonderlijk schriftelijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.N. van den Broek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 januari 2018.
de jongste rechter is buiten staat te tekenen

Voetnoten

1.Op tegenspraak betekent in dit geval dat verdachte aanwezig is geweest bij zijn berechting.