ECLI:NL:RBAMS:2018:10127

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
13/684273-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak in restaurant met gevangenisstraf en overwegingen omtrent verblijfsstatus

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 19 oktober 2018 veroordeeld voor inbraak in een restaurant op 28 juni 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment gedetineerd was, zonder geldige verblijfsvergunning in Nederland verbleef. Tijdens de zitting op 5 oktober 2018 heeft de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, een gevangenisstraf van vier maanden geëist. De verdachte heeft bekend een flesje limonade te hebben gestolen, maar ontkende het raam van het restaurant te hebben ingeslagen. De rechtbank heeft echter op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk het raam heeft ingeslagen en het restaurant is binnengegaan.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en geoordeeld dat er geen mogelijkheden zijn voor een hulpverleningstraject, gezien de beslissing van de IND dat de verdachte Nederland onmiddellijk moet verlaten. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de recidive van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, dat diefstal met braak bestraft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684273-18
Datum uitspraak: 19 oktober 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
[plaats 1] , op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex [locatie] in [plaats 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.M.M. Vogels, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand (perceel [adres 2] ) heeft weggenomen een flesje limonade, geheel of ten dele toebehorend aan [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot voornoemd bedrijfspand heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 28 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen in/uit een bedrijfspand (perceel [adres 2] ) een goed, geheel of ten dele toebehorend aan [naam 1] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en zich daarbij de toegang tot voornoemd bedrijfspand te
verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, waarna hij, verdachte,
- naar voornoemd bedrijfspand is gegaan en/of
- een ruit van voornoemd bedrijfspand heeft ingeslagen en/of ingetikt en/of
- voornoemd bedrijfspand is binnengegaan en/of (vervolgens) heeft lopen doorzoeken;
(artikel 311 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 28 juni 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand, perceel [adres 2] , heeft weggenomen een flesje limonade toebehorend aan [naam 1] en/of [naam 2] , en zich daarbij de toegang tot voornoemd bedrijfspand heeft verschaft door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Bewijsoverweging
De rechtbank is, net als de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat de primair ten laste gelegde inbraak is bewezen.
Verdachte heeft bekend een flesje limonade te hebben gestolen, maar heeft ontkend het raam van het restaurant te hebben ingeslagen. De rechtbank leidt echter uit het dossier af dat verdachte wel degene moet zijn geweest die het raam heeft ingeslagen. Hiervoor is het volgende van belang. Verbalisant [verbalisant 1] bekijkt de camerabeelden van de inbraak (een niet genummerd proces-verbaal van bevindingen van 1 juli 2018). Hij herkent verdachte op de beelden. Hij ziet verdachte twee keer voorbij het restaurant lopen. De tweede keer met een petje op. Hij ziet dat verdachte kort daarop met petje op het restaurant betreedt via het gat in het raam en dat hij via dit gat het restaurant ook snel weer verlaat. Hij ziet dat verdachte even later weer door het vernielde raam naar binnen komt. Dit keer heeft verdachte een capuchon van zijn jack op en pakt hij een flesje uit de koeling. Uit dit proces-verbaal blijkt dat verdachte in een tijdsbestek van 40 minuten twee keer het restaurant betreedt en van hoofddeksel wisselt. De verbalisanten die ter plaatse de camerabeelden van het restaurant bekijken (een proces-verbaal van bevindingen op pagina 12 e.v.) zien dat een persoon langs het restaurant loopt en een raam inslaat. Vervolgens zien zij dat iets later een persoon terugkomt bij het verbroken raam, door het raam naar binnen klimt en later in de koelcel staat. Verbalisant [verbalisant 2] herkent deze persoon als zijnde verdachte. Het signalement dat de verbalisanten geven van deze persoon is gelijkluidend aan het signalement dat zij geven van de persoon die het raam heeft ingeslagen. Hoewel de kleding van de persoon die het raam inslaat verschilt van de kleding die verdachte draagt als hij is te zien in het restaurant, is komen vast te staan dat dit een en dezelfde persoon en dus verdachte betreft. Uit voornoemd proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] blijkt immers dat verdachte zich heeft verkleed. Voorts is in de woning van verdachte een zwart trainingsjack met een witte streep op de arm aangetroffen; eenzelfde jack werd gedragen door de man die het raam insloeg. Ten slotte is uit voornoemde processen-verbaal op te maken dat verdachte het pand betreedt enkele minuten nadat het raam is ingeslagen. In de overtuiging weegt nog mee dat verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] - die de beelden hebben bekeken - verbaliseren dat zij vermoeden dat de man die het raam insloeg en de man die het pand betrad dezelfde persoon is geweest, en dat verbalisant [verbalisant 2] verdachte een paar weken eerder heeft aangehouden en dat toen sprake was van eenzelfde werkwijze, waarbij verdachte eerst een raam ingooit, afwacht of er een reactie komt en als deze uitblijft het pand betreedt.
5.2
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft hiertoe betoogd dat een hulpverleningstraject voor verdachte niet meer haalbaar is omdat de IND bij beschikking van 26 september 2018 heeft beslist dat verdachte het land onmiddellijk moet verlaten ongeacht door hem in te zetten rechtsmiddelen. Voorts ziet zij onvoldoende aanleiding om verdachte een ISD-maatregel op te leggen.
De raadsman heeft verzocht verdachte een deels voorwaardelijk straf met de geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen. De raadsman is van mening dat het te kort door de bocht is verdachte op grond van voornoemde beschikking van de IND niet voor een klinische behandeling in aanmerking te laten komen. In beroep kan de rechtbank namelijk tot een ander oordeel komen dan de IND, en ook indien verdachte illegaal in Nederland verblijft kan hij worden opgenomen in een kliniek.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsadviezen van 18 september 2018 en
2 oktober 2018 en van de op de terechtzitting gegeven toelichting van deskundige mevrouw
S. van Niekerken van GGZ Reclassering Inforsa. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van voornoemde beschikking van de IND die de raadsman ter terechtzitting heeft overgelegd. De reclassering heeft schriftelijk geadviseerd bij veroordeling verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een opname in een zorginstelling en een ambulante behandeling om zo tot een gedragsverandering te komen. Reden hiervoor is dat verdachte nog geen jaar geleden is uitgestroomd uit de ISD-maatregel en dat het opleggen van een nieuwe ISD-maatregel tot gevolg heeft dat verdachte zijn woning verliest, terwijl het hebben van een woning juist een belangrijke rol lijkt te spelen bij zijn motivatie voor een klinische behandeling. De beschikking van de IND houdt in dat de verblijfsvergunning van verdachte is ingetrokken vanaf 28 oktober 2017 en dat verdachte Nederland en de Europese Unie meteen moet verlaten. Daarbij heeft verdachte een inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd gekregen. Mevrouw Van Niekerken heeft op de terechtzitting verklaard dat zij het schriftelijke advies handhaaft, omdat beroep tegen de beschikking van de IND wordt ingesteld en verdachte daardoor mogelijk toch in Nederland kan blijven, en de uitkomst van deze procedure kan worden afgewacht. De rechtbank ziet deze ruimte niet, gelet op de verschafte informatie over de huidige vreemdelingrechtelijke status van verdachte. De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat voornoemde beschikking van de IND tot gevolg heeft dat verdachte op dit moment geen geldige verblijfsvergunning meer heeft waardoor het aannemelijk is geworden dat het geadviseerde behandeltraject in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf, niet kan worden uitgevoerd. De rechtbank zal verdachte daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Gezien de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken en gezien de veelvuldige recidive van verdachte is een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. CH.A. van Dijk en S. Djebali, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2018.