ECLI:NL:RBAMS:2018:10138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
13/706044-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging op schoolplein met vrijspraak voor zwaar lichamelijk letsel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van mishandeling en bedreiging van een juf op het schoolplein. De feiten vonden plaats op 3 september 2015 in Ouderkerk aan de Amstel. De rechtbank heeft op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde zware lichamelijk letsel, maar de rechtbank achtte de subsidiaire mishandeling en bedreiging wel bewezen. De officier van justitie had een taakstraf van 60 uur geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de juf had mishandeld door haar aan de haren te trekken en haar te bedreigen met de dood. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde een taakstraf op en kende een schadevergoeding toe aan het slachtoffer, die door de mishandeling letsel had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door de bewezen geachte feiten was toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/706044-17 (Promis)
Datum uitspraak: 4 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres 1] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van der Linden en van wat verdachte en haar raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 3 september 2015 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een (blijvende) kale plek op het hoofd) heeft toegebracht door opzettelijk voornoemde [persoon 1] aan de haren te trekken en/of een pluk haar uit het hoofd van voornoemde [persoon 1] te trekken;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
zij op of omstreeks 3 september 2015 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] aan de haren te trekken en/of door een pluk haar uit het hoofd van voornoemde [persoon 1] te trekken, ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een (blijvende) kale plek op het hoofd), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen;
(artikel 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 3 september 2015 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je pakken" en/of "Als ik haar tegenkom dan maak ik haar dood" en/of "Hou haar uit mijn buurt want ik maak haar af", althans (telkens) een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij op of omstreeks 3 september 2015 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] te duwen en/of in het gezicht en/of de hals te krabben en/of bij de keel te grijpen en/of de keel van voornoemde [persoon 1] dicht te knijpen;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

De rechtbank acht, gelijk de officier van justitie en de raadsman, het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen. Uit de foto’s van het pluk haar en van de hoofdhuid van aangeefster, de verklaring van de dermatoloog met als conclusie/diagnose ”Alopecia na haartrekken door ander persoon”, de resultaten van het biopt waaruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor een haarziekte of verlittekening en dat de haarfollikels normaal zijn, en uit de verklaringen van aangeefster, waaronder haar verklaring onder ede bij de rechter-commissaris inhoudende dat het haar eigen haar was, blijkt dat sprake was van echt haar dat uit het hoofd van aangeefster is getrokken. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat sprake is van een haarstukje, dan blijft sprake van een mishandeling aangezien er in ieder geval pijn is veroorzaakt bij aangeefster.
De onder 2 ten laste gelegde bedreiging kan worden bewezen op grond van de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 1] . Ook als verdachte in haar verklaring wordt gevolgd is sprake van een bedreiging. Verdachte heeft immers verklaard dat zij de dreigende woorden in een andere context en tegen een ander riep terwijl aangeefster achter haar stond. In dat geval heeft aangeefster de bedreiging dus ook gehoord, hetgeen aansluit bij de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige 1] .
De officier van justitie acht de onder 3 ten laste gelegde mishandeling bewezen. Uit de aangifte en de verklaringen van getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] blijkt dat aangeefster door verdachte is aangevallen, geduwd en gekrabd. Voorts blijkt hieruit dat verdachte haar bij de keel heeft gegrepen en haar keel heeft dichtgeknepen. Dat aangeefster is mishandeld blijkt ook uit de foto’s en de constatering van de verbalisanten van het letsel van aangeefster. De verklaringen ondersteunen de lezing van verdachte, inhoudende dat zij werd aangevallen en zich slechts heeft verweerd, niet.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling stelt de raadsman zich op het standpunt dat geen sprake is van echt haar dat uit het hoofd van aangeefster is getrokken. Dit blijkt uit de omstandigheid dat het haar niet door de politie in beslag is genomen, maar is teruggegeven aan aangeefster. Voorts blijkt dit uit de foto’s van de hoofdhuid van aangeefster. De raadsman heeft ter terechtzitting een foto overgelegd afkomstig van een forensisch patholoog. Op die foto is een hoofdhuid te zien waaruit echt haar is getrokken. Op de foto zijn donkere bloedvlekken te zien, hetgeen niet zichtbaar is op de foto’s van de hoofdhuid van aangeefster. Hierop is een blanke, kale huid te zien met haartjes. De verklaring van de dermatoloog die bij de vordering benadeelde partij is gevoegd heeft weinig waarde, nu deze dermatoloog pas op een later moment is ingeschakeld.
De raadsman betwist dat de onder 2 ten laste gelegde bedreiging bij aangeefster terecht is gekomen. Aangeefster heeft niet over een bedreiging verklaard en de bedreiging die verdachte heeft geuit was gericht tegen een ander en heeft aangeefster niet geraakt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in bijlage I zijn vervat.
5.3.2
De bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling acht de rechtbank bewezen dat verdachte een pluk echt haar uit het hoofd van aangeefster heeft getrokken. Aangeefster heeft dit vanaf het eerste moment verklaard, ook onder ede bij de rechter-commissaris. Haar verklaring vindt op dit punt steun in het proces-verbaal van bevindingen van 3 september 2015 waarin verbalisanten beschrijven dat ze een volle hand met haar en een grote kale plek op het hoofd van aangeefster zien. De rechtbank acht het aannemelijk dat als sprake zou zijn geweest van een haarstukje of van “hairextensions” de verbalisanten dit zouden hebben opgeschreven. De rechtbank wordt op dit punt verder overtuigd door de verklaring van een dermatoloog van 8 september 2015, dat als bijlage bij de vordering benadeelde partij is gevoegd, nu in deze verklaring geen aanwijzingen staan waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat het geen echt haar zou zijn geweest, en door de resultaten van het biopt zoals neergelegd in de telefoonnotitie van 30 november 2015.
De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde bedreiging bewezen. De verklaring van aangeefster wordt op dit punt ondersteund door de verklaring verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat ze heeft gezegd: “haal haar weg anders maak ik haar dood’, hetgeen impliceert dat aangeefster in haar buurt stond en de bedreiging heeft gehoord. Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat zij vervolgens richting de school is gelopen. Hieruit moet worden afgeleid dat verdachte op het schoolplein stond toen zij de bedreiging uitte, hetgeen in lijn is met de verklaring van aangeefster.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 1 weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. subsidiair:
op 3 september 2015 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] aan de haren te trekken en door een pluk haar uit het hoofd van voornoemde [persoon 1] te trekken, ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 1] enig lichamelijk letsel, te weten een kale plek op het hoofd, heeft bekomen;
2.
op 3 september 2015 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Hou haar uit mijn buurt want ik maak haar af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
op 3 september 2015 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] te duwen en in het gezicht en de hals te krabben en bij de keel te grijpen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft een beroep op noodweer gedaan. De verklaringen in het dossier over wat zich op het schoolplein heeft afgespeeld zijn tegenstrijdig. Verdachte moet in haar verklaring worden gevolgd omdat zij altijd consistent heeft verklaard. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster naar haar toe is gekomen met een grimas op haar gezicht, waarna zij aangeefster moest wegduwen. Aan verdachte komt derhalve een beroep op noodweer toe.
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is geweest van noodweer, aangezien niet is gebleken van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. De getuigen, aangeefster en ook verdachte hebben hier bij de politie niet over verklaard. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat aangeefster heel dicht bij haar kwam staan, maar dit levert geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op. Verdachte heeft pas ter terechtzitting aangevoerd dat zij door aangeefster werd aangevallen en dat zij aangeefster vervolgens heeft weggeduwd. Uit deze verklaring blijkt nog niet dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen zij zich moest verdedigen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij acht de officier van justitie een bedrag van € 3.199,20 toewijsbaar en zij verzoekt de rechtbank hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dit betreft het gehele gevorderde bedrag aan immateriële schade ad € 3.000,- en een deel van de gevorderde materiele schade, namelijk het eigen risico van het jaar 2015, zijnde een bedrag van € 199,20. Te aanzien van de overige gevorderde materiele schade is het causale verband niet duidelijk geworden en ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor het eigen risico van 2016 is die niet nader toegelicht, waardoor dit deel van de vordering niet voor toewijzing vatbaar is.
De officier van justitie acht het niet opportuun het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, nu het lange tijdsverloop niet aan verdachte is te wijten.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank, indien de verdediging niet wordt gevolgd in het standpunt dat sprake was van noodweer, aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen gezien alle omstandigheden in deze zaak.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij verzoekt de raadsman, indien de rechtbank het beroep op noodweer verwerpt, de immateriële schadevordering te matigen tot een bedrag van € 500,-.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een nare mishandeling en een bedreiging van een juf van haar zoon. De juf heeft door de mishandeling pijn en letsel bekomen. Daarbij heeft de mishandeling plaatsgevonden op het schoolplein en waren veel ouders en kinderen getuigen van het gebeuren. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat de juf drie maanden na het voorval nog steeds veel last ondervond van hetgeen haar is overkomen. Zij was toen nog heel angstig en niet in staat te werken en deel te nemen aan het openbare leven. Zij stond onder begeleiding van een psycholoog die PTSS bij haar heeft vastgesteld. Daarnaast was zij ook bang voor het uitblijven van nieuwe haargroei. Gezien de nare gevolgen van de feiten acht de rechtbank een werkstraf van enige duur passend en geboden.
In matigende zin weegt de rechtbank mee dat sprake is van één voorval dat in drie strafbare feiten is ten laste gelegd. Voorts weegt in matigende zin mee dat er reeds drie jaren zijn verstreken sinds het voorval en dat verdachte zich verder niet schuldig heeft gemaakt aan dergelijke feiten.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 678,50 aan materiële schadevergoeding en € 3.000 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schadevordering is niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel, groot € 303,50 niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen. Dit betreft de gevorderde schadevergoeding voor het betaalde eigen risico van 2015 en de kosten voor cosmetica en medicijnen. Nu het eigen risico over 2016 ad € 375,- niet met stukken is onderbouwd, terwijl dit, gezien het tijdsverloop, gemakkelijk had gekund, zal de benadeelde partij voor dit onderdeel aan de schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel en geestelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-(zevenhonderdvijftig euro).
Anders dan door de officier van justitie verzocht, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dat er sindsdien geruime tijd is verstreken is geen omstandigheid die voor rekening en risico van de benadeelde partij dient te komen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten zijn toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.053,50 (duizend drieënvijftig euro en vijftig cent).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 3:
mishandeling, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2
bedreiging, met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van [persoon 1] , met als gemachtigde mr. D. Duijvelshoff van Froon Helmonds advocaten, [adres 2] , toe tot € 1053,50 (duizend drieënvijftig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 3 september 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , aan de Staat te betalen € 1053,50 (duizend drieënvijftig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zijnde 3 september 2015, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 21 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 oktober 2018.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]