ECLI:NL:RBAMS:2018:1097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
13/751581-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek België, overlevering toegestaan

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een overleveringsverzoek van België. De zaak betreft een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, afdeling Charleroi, op 13 juni 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, behandeld op de openbare zitting van 6 februari 2018. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsman, mr. T. Nieuwburg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De officier van justitie heeft argumenten aangevoerd om af te zien van de weigeringsgrond, omdat het strafbare feit geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de detentieomstandigheden in België geen reden zijn om de overlevering te weigeren, en dat de opgeëiste persoon in België een eerlijke behandeling zal krijgen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toe te staan, zodat het strafrechtelijk onderzoek in België kan worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751581-17
RK-nummer: 17/4394
Datum uitspraak: 20 februari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juni 2017 door de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, afdeling Charleroi (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[adres] .
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 februari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een – tevens aan het EAB gehecht – arrestatiebevel bij verstek van 13 juni 2017, uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, afdeling Charleroi, met kenmerk: CH10.F1.503488-17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als zij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Substitut du Procureur du Roiin Charleroi heeft op 8 augustus 2017 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • onderzoek is gestart in België;
  • bewijsmateriaal bevindt zich in België;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Belgische markt;
  • de medeverdachten worden tevens in België vervolgd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft kennis genomen van berichten in de media over recente ontwikkelingen in België over de detentieomstandigheden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie in België niet aan het toestaan van de overlevering in de weg kan staan. De officier van justitie heeft meegedeeld dat er tijdelijke stakingen hebben plaatsgevonden op vrijdag 2 februari 2018 maar dat die stakingen een dag later zijn beëindigd. Uit telefonisch contact met de Belgische autoriteiten volgt dat er allerhande voorzieningen zijn getroffen en dat stakingen worden opgevangen door de inzet van politie. Naar de mening van de Belgische autoriteiten is dat goed verlopen; voor gedetineerden hebben de stakingen geen gevolgen gehad. Als de situatie verslechtert, zal er vanuit het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) op worden gehandeld, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank kennis genomen van de brief van 12 februari 2018 namens de Belgische minister van justitie. In deze brief – die als bijlage aan deze uitspraak is gehecht – wordt ingegaan op de stand van zaken rond stakingen in het gevangeniswezen in België en een eerdere mededeling van de Belgische minister van justitie in antwoord op kamervragen op 7 februari 2018, dat momenteel 125 gedetineerden in België op extra matrassen op de grond slapen. In deze brief is verder vermeld:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees Arrestatiebevel:
-
De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT [1] van de Europese Raad.

Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een persoon.

  • De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
  • De gedetineerden kunnen binnen het gewone regime deelnemen aan activiteiten buiten de cel. De concrete activiteiten hangen af van gevangenis tot gevangenis en houden naast algemene regimeactiviteiten zoals de collectieve wandeling en familiebezoek, volgende activiteiten in: sport en fitness, bibliotheekbezoek, culturele- en ontspanningsactiviteiten, opleidingen en tewerkstelling.
  • Tenzij er in hoofde van betrokkene uitzonderlijke veiligheidsmaatregelen zouden zijn, is het gewone detentieregime van toepassing. Of een gedetineerde al dan niet in dergelijke regime wordt geplaatst, is resultaat van een geïndividualiseerde beslissing en op basis van individuele aanwijzingen die dergelijk regime rechtvaardigen. De oplegging van een veiligheidsmaatregel dient gemotiveerd te worden volgens de wettelijke vereisten en kan onderworpen worden aan een rechterlijke controle.
De rechtbank is daarom van oordeel dat zij geen bewijzen heeft dat gedetineerden die door Nederland aan België wordt overgeleverd, bij de huidige stand van zaken en gelet op de gegeven algemene waarborgen, een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punten 88 en 89).
De detentieomstandigheden in België vormen dan ook geen reden de overlevering van de opgeëiste persoon naar België niet toe te staan.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, en 10 van de Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, afdeling Charleroi (België) ten behoeve van het in België tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en T.B Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing.