ECLI:NL:RBAMS:2018:1406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
13-701952-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling op het Rembrandtplein met een glas

Op 14 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De verdachte had op 10 juni 2017 op het Rembrandtplein geprobeerd een slachtoffer met een bierglas tegen het hoofd te slaan, wat resulteerde in een bloedende verwonding. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 28 februari 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. Braber, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. M. Ketting, aanwezig waren.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot zware mishandeling van het slachtoffer en de vernieling van een snorfiets. De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling bewezen kon worden verklaard, gezien de verklaringen van getuigen en de verwondingen van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van opzet en dat de verwondingen niet als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de vernieling van de snorfiets, omdat niet kon worden vastgesteld dat de schade door hem was veroorzaakt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 83 dagen op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet in de Nederlandse taal was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden waren voor zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-701952-17 (Promis)
Datum uitspraak: 14 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Braber en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. M. Ketting naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 10 juni 2017 heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een bierglas tegen zijn hoofd te slaan, dan wel dat hij [slachtoffer] op die manier heeft mishandeld
Ook wordt hij ervan beschuldigd dat hij op 8 april 2017 een snorfiets heeft beschadigd.
De tenlastelegging luidt als volgt:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 10 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een bierglas, althans een drinkglas, met kracht tegen het oor, in elk geval tegen het hoofd van die [slachtoffer] , kapot heeft geslagen;
Subsidiair:
hij, op of omstreeks 10 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door een bierglas, in elk geval een drinkglas, met kracht tegen het oor, in elk geval tegen het hoofd van die [slachtoffer] , kapot te slaan;
2.
hij op of omstreeks 08 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een snorfiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 9 juni 2017 heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen door hem met een glas tegen het hoofd te slaan. [slachtoffer] begon door het slaan te bloeden aan zijn oor en hoofd en had pijn. Verdachte heeft een glas tegen het hoofd van [slachtoffer] geslagen en heeft hiermee de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel kon oplopen.
Ook vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte op 8 april 2017 de scooter/snorfiets van [naam] heeft vernield.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat er zoveel verschillen zijn tussen de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaringen van aangever en verdachte, dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
Voor het geval de rechtbank dat standpunt niet deelt heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Niet iedere klap met een bierglas levert zware mishandeling op. Daarbij komt dat de verwondingen van [slachtoffer] niet kunnen worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Ook is bij het raken van de zijkant van het hoofd met een glas de kans niet aannemelijk dat er zwaar lichamelijk letsel ontstaat. Er is geen sprake van opzet of voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De mishandeling, zoals onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd, kan wel bewezen worden.
Ten aanzien van de vernieling van de scooter heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij scooters heeft omgegooid niet kan bijdragen aan het bewijs. Verdachte heeft zijn verklaring namelijk in verwarde toestand afgelegd.
Ook blijkt uit de verklaring van aangeefster dat zij niet kan zeggen welke schade op 8 april 2017 is ontstaan, zodat verdachte ook moet worden vrijgesproken van dit feit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat zij zag dat haar scooter met kenteken [kenteken] op diverse plekken beschadigd was en dat het windscherm van de scooter gebroken was. Omdat zij al een paar maanden niet op de scooter heeft gereden, was zij niet zeker van de uiterlijke staat van de scooter vóór de vernieling. Zij weet wel dat het windscherm onbeschadigd was en doet dan ook aangifte van vernieling van het windscherm.
De politie ziet bij de scooter met kenteken [kenteken] verse schade en heeft hiervan een foto gemaakt. De rechtbank constateert dat de schade die op deze foto te zien is, geen schade betreft aan het windscherm, maar aan de onderkant van de voorzijde van de scooter. Nu deze schade niet dezelfde schade is als die door aangeefster wordt bedoeld en nu niet duidelijk is of en welke schade is ontstaan door het omgooien van de scooter door verdachte, spreekt de rechtbank hem vrij van de vernieling van de scooter.
3.3.2
Het oordeel over het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangever [slachtoffer] was op 9 juni 2017 met vrienden en een vriendin in [naam bar] in Amsterdam. Hij zag dat verdachte zich apart gedroeg en steeds dichter bij de vriendin van aangever ging staan. Aangever heeft verdachte bij zijn schouders gepakt en weggeduwd. Hierop ontstond geduw en getrek, waarbij mensen kwamen helpen verdachte naar buiten te duwen. Buiten zag aangever dat verdachte een glas pakte en het richting het hoofd van aangever bewoog. Hij voelde een pijnsteek bij zijn linker oor en zijn oor bloedde. [2] Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (vrienden van aangever) zagen dat verdachte handtastelijk werd naar hun vriendin en dat aangever daar wat van zei en verdachte naar buiten begeleidde. Eenmaal buiten werd verdachte boos, pakte een bierglas en sloeg dit stuk op het gezicht van hun vriend. [3] Verdachte heeft toegegeven dat hij heeft geslagen met een glas. [4]
3.3.4
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft het slachtoffer met een glas tegen het hoofd geslagen en heeft dit kennelijk met zoveel kracht gedaan dat daardoor het glas kapot is gegaan. Hiermee heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel kon oplopen. Het primair tenlastegelegde kan dan ook bewezen worden verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
omstreeks 10 juni 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een glas met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] , kapot heeft geslagen.

5.De strafbaarheid van het feit/ strafbaarheid van verdachte

5.1
Noodweer/ noodweerexces
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte ten aanzien van feit 1 niet strafbaar is, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte heeft met het glas geslagen omdat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf. Verdachte was door meerdere mensen omringd en voelde zich ernstig in het nauw gedreven. Hij was in zijn maag gestompt en tegen zijn been geschopt. Bij de rechter-commissaris vertelde hij dat hij een vuist in zijn rug voelde. Deze situatie was zo bedreigend dat hij zich mocht verdedigen, aldus de raadsvrouw.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdediging niet proportioneel was en dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreed, dan is deze overschrijding het gevolg van een hevige gemoedstoestand die is ontstaan door de stomp in de maag van verdachte. Verdachte heeft een stoma en een stomp op de maag geeft een verhoogd risico op een buikwandbreuk of infecties. Ook het overige geweld maakte dat hij instinctief heeft gehandeld. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging of te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair respectievelijk onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een wederrechtelijke aanranding waar verdachte zich tegen te verdedigen had, zodat geen sprake is van een noodweersituatie.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft bij de politie gezegd dat hij in zijn maag gestompt is en tegen zijn been werd geschopt. Bij de rechter-commissaris vertelde hij dat hij een vuist in zijn rug kreeg. Hierop raakte hij in paniek en hij heeft toen met een glas geslagen om zich te verdedigen. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Verdachte is de enige die heeft verklaard dat hij is geslagen en/of geschopt en zijn verklaringen zijn op dit punt niet consistent. Uit de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris blijkt dat geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte is geslagen of geschopt door aangever of door een andere persoon. Ook aangever verklaart dat hij verdachte niet heeft geslagen en ook niet heeft gezien dat verdachte door iemand is geslagen. Er bestond voor verdachte dan ook geen noodzaak om zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen. Van noodweerexces kan slechts sprake zijn als er een noodweersituatie was die tot een hevige gemoedstoestand bij verdachte heeft geleid en hij daardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschrijdt. Nu hiervoor is vastgesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces ook niet slagen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 83 dagen, met aftrek van voorarrest.
Ook vordert zij de opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat, indien de rechtbank de feiten bewezen acht en het beroep op noodweer en noodweerexces afwijst, een straf dient te worden opgelegd overeenkomstig de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft, nadat [slachtoffer] hem het café heeft uitgeduwd omdat verdachte een vriendin lastig viel, [slachtoffer] met een glas in het gezicht geslagen. Hieraan heeft [slachtoffer] een bloedende wond aan zijn hoofd overgehouden. De verdachte mag van geluk spreken dat de verwonding niet ernstiger was. Zeker nu het glas kapot ging. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijk integriteit van [slachtoffer] geschonden. Geweld in het uitgaansleven veroorzaakt tevens gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met het over verdachte opgemaakte strafblad van 18 januari 2018. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsmisdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van
  • het beknopte reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 24 augustus 2017, opgemaakt door J.S.J.A. Pattikawa en
  • het pro Justitia rapport van 13 oktober 2017, opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van één feit, te weten poging tot zware mishandeling. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is op zijn plaats, maar de rechtbank vindt het niet wenselijk dat verdachte wederom vast komt te zitten nu hij naar [woonplaats] is verhuisd en daar kennelijk zijn leven weer op orde heeft.
Alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat een straf overeenkomstig de eis van de officier van justitie passend is.
6.4
Benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat het schadeformulier is opgesteld in de Franse taal.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat zij onvoldoende tijd heeft gehad de vordering te laten vertalen naar de Nederlandse taal, maar dat zij de vordering wel ontvankelijk acht. De vordering is met betrekking tot het gestelde posttraumatische stresssyndroom niet nader onderbouwd, maar wel is gebleken dat het slachtoffer twee weken nodig had voor het herstel van de wond. Zij acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu zij vrijspraak van verdachte heeft bepleit. Indien geen vrijspraak volgt dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering omdat deze niet in de Nederlandse taal is gesteld en niet nader is onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in een arrest van 4 juli 2000 (
ECLI:NL:HR:2000:AA6375) in rechtsoverweging 10.2 bepaald dat het onderzoek ter terechtzitting in criminalibus in de Nederlandse taal dient plaats te hebben. In deze casus is in een zeer laat stadium door de officier van justitie een vordering benadeelde partij ingebracht die gesteld is in de Franse taal. De officier van justitie heeft daarnaar gevraagd aangegeven dat er geen tijd meer was om het stuk te laten vertalen.
De rechtbank oordeelt over dit stuk dat, gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie vertaling van dit stuk is aangewezen. Daartoe zou echter de behandeling van de zaak dienen te worden aangehouden hetgeen mede een onevenredige belasting van dit strafgeding oplevert.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering niet is vertaald en daardoor onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
83 (drieëntachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, dat bij bevel van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2017 was geschorst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 10 juni 2017, proces-verbaalnummer PL1300-2017120898-1, doorgenummerde pagina 1;
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 juni 2017, proces-verbaalnummer PL1300-2017120898-13, doorgenummerde pagina 10 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 10 juni 2017, proces-verbaalnummer PL1300-2017120898-4, doorgenummerde pagina 14 en 15;
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 10 jun i 2017, proces-verbaalnummer PL1300-2017120898-7, doorgenummerde pagina 18, tweede alinea.