ECLI:NL:RBAMS:2018:1411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
13/684516-17 en 13/221100-16 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van bijzondere voorwaarden bij verlenging proeftijd na winkeldiefstal

Op 8 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2017 in Amsterdam scheerschuim, een scheermes, limonade en drop heeft gestolen uit een Albert Heijn winkel. De rechtbank heeft het feit bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het aangifteformulier van de winkel. De verdachte, geboren in 1961, heeft een verleden van recidive en verkeerde ten tijde van de diefstal in een proeftijd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor een straf gelijk aan de tijd in voorlopige hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en verslaving, een gevangenisstraf van 1 maand rechtvaardigen, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de proeftijd van een eerdere veroordeling met 1 jaar verlengd en werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en klinische behandeling. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet gelast, gezien de reeds ondergane voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684516-17 en 13/221100-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 8 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. Stroink en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.J.M. Kleiweg naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeegening heeft weggenomen scheerschuim en/of een scheermes en/of limonade en/of drop (ter waarde van 18.21 euro), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn B.V. (filiaal gelegen aan de [locatie] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat er in het dossier voldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit, diefstal, bewezen. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op het landelijke aangifteformulier van de Albert Heijn en de verklaring van verdachte dat hij het scheerschuim, een scheermes, drop en limonade heeft gestolen uit de winkel.
Nu verdachte het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien hiervan geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018;
  • een geschrift van 2 december 2017, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal bij de onderneming Albert Heijn , gevestigd aan de [locatie] te Amsterdam, inhoudende de verklaring van [persoon] , met bijlage (pag. 5), doorgenummerde pag. 3-4.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 02 december 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen scheerschuim en een scheermes en limonade en drop (ter waarde van 18.21 euro), toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn B.V. (filiaal gelegen aan de [locatie] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Op te leggen straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 5 februari 2018. De officier vordert eveneens als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich kortdurend klinisch laat behandelen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel met een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank zou de oplegging van de ISD-maatregel op zijn plaats zijn geweest. Ingevolge artikel 38 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank deze maatregel slechts opleggen op vordering van het Openbaar Ministerie. Nu deze vordering niet is gedaan, is de rechtbank genoodzaakt over te gaan tot een andere vorm van bestraffing.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit dat schade en overlast veroorzaakt aan benadeelde bedrijven. De GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam heeft een rapport over verdachte opgemaakt , gedateerd van 5 februari 2018. Dit rapport houdt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende in:
Bij verdachte is sprake van schizofrenie, een verstandelijke beperking en problematisch cocaïnegebruik. Verdachte toont weinig inzicht in zijn financiële situatie en lijkt totaal niet te overzien wat zijn inkomsten en uitgaven zijn. Verdachte lijkt, door deze complexe problematiek, beperkt inzicht in zijn problemen te hebben. Daarnaast beschikt hij over onvoldoende vaardigheden om zijn problemen op een adequate wijze aan te pakken. Zolang de psychische toestand van verdachte onveranderd blijft en de begeleiding niet geïntensiveerd wordt, blijft hij moeite houden met het overzien van zijn financiën waardoor de kans op recidive onverminderd aanwezig zal zijn. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandelverplichting en een opname in een instelling voor begeleid woning of maatschappelijke opvang. Om de psychische gesteldheid van verdachte te verbeteren en zo de kans van slagen van een reclasseringstoezicht te vergroten, is eveneens een klinisch behandeltraject geïndiceerd.
Uit het strafblad van verdachte van 26 januari 2018 blijkt dat verdachte al verschillende malen eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Verdachte wordt daarom aangemerkt als (frequent) recidivist op het gebied van vermogensmisdrijven. Ten tijde van het plegen van dit feit liep verdachte bovendien in een proeftijd. Deze omstandigheid heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een winkeldiefstal te plegen. De oriëntatiepunten voor strafoplegging zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) noemen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 (één) maand als uitgangspunt in een zaak als deze.
Aan verdachte zal geen voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd, gelet op de duur van de reeds door hem ondergane voorlopige hechtenis, zodat de vordering om aan de verdachte in de onderhavige zaak bijzondere voorwaarden op te leggen niet wordt gevolgd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 1 (één) maand, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 december 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/221100-16 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 9 februari 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 (twee) weken en een taakstraf voor de duur van 40 uren, met bevel dat de gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later ander mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wegens overtreding van de bij dit vonnis bepaalde algemene voorwaarden. Door de raadsvrouw is betoogd dat de vordering moet worden afgewezen.
Ondanks dat gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zal de rechtbank de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer leggen. De reden hiervoor is dat de rechtbank verdachte geen voorwaardelijk strafdeel kan opleggen voor de bewezenverklaarde diefstal, omdat hij reeds lange tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De reclassering heeft echter geadviseerd zijn begeleiding te intensiveren en zijn psychische gesteldheid te verbeteren via een klinisch behandeltraject om het recidiverisico in te perken. Om dit te bewerkstelligen zal de rechtbank in de zaak met parketnummer 13/221100-16 de proeftijd met 1 (één) jaar verlengen en alsnog de bijzondere voorwaarden stellen zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering met aanvulling dat verdachte zich kortdurend klinisch laat behandelen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij openstaat voor een klinische behandeling.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14f, 27 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijk voorschrift is toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verlengtde bij voornoemd vonnis van 9 februari 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/221100-16 bepaalde proeftijd met
1 (één) jaaren legt daarbij de volgende bijzondere voorwaarden op:
- de veroordeelde dient zich te melden bij Reclassering Inforsa op de [adres] te Amsterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de veroordeelde zal, indien de Reclassering dat op basis van diagnostiek noodzakelijk acht, voor een kortdurende klinische behandeling voor de duur van maximaal zeven weken worden opgenomen ten behoeve van crisis detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek;
- de veroordeelde wordt verplicht aansluitend aan de klinische behandeling te verblijven in een nader bepaalde woonvoorziening of wordt verplicht mee te werken aan een ambulante woonbegeleiding in zijn eigen woning, zulks ter beoordeling van de reclassering. Hij dient zich te blijven houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- De veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor verslavingsproblematiek en/of psychiatrische problemen bij Mentrum, FAZ Inforsa of soortgelijke ambulante behandeling. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling worden gegeven.
De rechtbank geeft opdracht aan de GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De voorlopige hechtenis van verdachte is bij afzonderlijke beslissing d.d. 22 februari 2018 opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. V.V. Essenburg en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2018.