ECLI:NL:RBAMS:2018:1514

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
96-134883-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in strafzaak tegen minderjarige verdachte wegens rijden zonder rijbewijs

In de strafzaak met parketnummer 96-134883-17 tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, heeft de kantonrechter op 6 maart 2018 geoordeeld over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De verdachte was aangeklaagd voor het rijden zonder rijbewijs op een bromfiets op 19 mei 2017 in Amsterdam. De raadsman voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaard moest worden, omdat aan de minderjarige verdachte geen transactie was aangeboden en de ouders niet op de hoogte waren gesteld van de beschuldiging. De officier van justitie verdedigde de dagvaarding als een noodzakelijke stap voor relatief ernstige overtredingen, met het argument dat een zitting bij de kantonrechter een sterker pedagogisch effect heeft.

De kantonrechter overwoog dat het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie voor minderjarigen gebaseerd is op de Richtlijn en kader strafvordering jeugd en adolescenten, waarin staat dat bij eerste of tweede overtredingen een halt aanbod, voorwaardelijk sepot of OM-afdoening moet worden aangeboden. De kantonrechter concludeerde dat het openbaar ministerie niet de vrijheid heeft om een first offender direct te dagvaarden voor een licht vergrijp zoals het rijden zonder rijbewijs. De kantonrechter benadrukte het belang van pedagogische reacties en de negatieve gevolgen van een veroordeling voor de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor minderjarigen.

Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte, waarmee de rechter de nadruk legde op het belang van een pedagogische benadering in plaats van een strafrechtelijke afdoening voor minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Vonnis
In de strafzaak met parketnummer 96-134883-17 tegen verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats]
wonende [adres]
Raadsman: mr. M.A.M. Karsten
Officier van justitie: mr. V. Jorna
De kantonrechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2018.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat zij, op of omstreeks 19 mei 2017 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, de Troepiaalsingel, zonder dat aan haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994)

2.Preliminair verweer.

Door de raadsman is een preliminair verweer gevoerd inhoudende dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat aan de minderjarige verdachte geen transactie is aangeboden of niet is uitgenodigd voor een officiersafdoening.
De raadsman heeft ook aangevoerd dat de ouder(s) in de uitnodigingsbrief niet op de hoogte is/zijn gesteld van de inhoud van de beschuldiging. De officier van justitie heeft verweer gevoerd. Allereerst voert de officier van justitie aan dat de dagvaarding is meegezonden met de uitnodigingsbrief. Gezien dit verweer heeft de kantonrechter dit deel van het niet ontvankelijkheidsverweer verworpen.
De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat het beleid is om zaken als deze, ook bij first offenders, middels een dagvaarding voor te leggen aan de kantonrechter. Het gaat volgens de officier van justitie om relatief ernstige overtredingen en een zitting bij de kantonrechter heeft een sterker pedagogisch effect op de minderjarige dan een transactie of een officiersafdoening.

3.Overweging kantonrechter.

Voor misdrijven gepleegd door minderjarigen hanteert het openbaar ministerie een vervolgingsbeleid dat is gebaseerd op de Richtlijn en kader strafvordering jeugd en adolescenten inclusief strafmaten halt. In deze richtlijn staat dat een minderjarige verdachte bij een 1e of 2e keer plegen van een licht delict een halt aanbod, een voorwaardelijk sepot of een OM afdoening krijgt aangeboden. Pas bij een meerpleger of een zwaarder delict wordt gedagvaard. Alhoewel in deze richtlijn alleen wordt gesproken over misdrijven en niet over overtredingen kan de kantonrechter aan een minderjarige verdachte, die first offender is van een overtreding, niet uitleggen dat een minderjarige standaard niet wordt gedagvaard bij een licht misdrijf en bij een overtreding wel. In de rangorde van strafbare feiten is een overtreding in principe altijd lichter dan een misdrijf. De kantonrechter is van oordeel dat het rijden zonder rijbewijs op een bromfiets/snorfiets doorgaans is te beschouwen als een licht vergrijp. Weliswaar kunnen de gevolgen bij het veroorzaken van een ongeval met schade ernstig zijn omdat er onverzekerd wordt gereden, maar bij dit feit is eerder sprake van puberaal even niet nadenken dan een strafrechtelijke verwijtbare gedraging. Dat geldt in ieder geval bij first offenders. Een pedagogische reactie waarbij de minderjarige verdachte in aanwezigheid van de ouder(s) bewust wordt gemaakt van zijn risicovolle gedrag, waarbij zou kunnen worden volstaan met een waarschuwing heeft de voorkeur boven het in het strafrecht trekken van een eenmalige misstap. Waarom niet volstaan met een voorwaardelijk sepot na een goed pedagogisch gesprek? Maar goed, het openbaar ministerie heeft op zich wel de vrijheid om te kiezen voor zwaardere afdoening buiten de rechter om. Op basis van de hiervoor genoemde richtlijnen heeft het openbaar ministerie echter niet de vrijheid om een first offender voor dit feit direct te dagvaarden voor de kantonrechter.
De vraag is natuurlijk wel, welk belang een minderjarige first offender heeft bij een transactie of officiersafdoening boven een oordeel van de kantonrechter. Het belang is vooral gelegen in het feit dat in de praktijk een veroordeling door een rechter in het kader van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) zwaarder weegt dan een transactie of officiersafdoening. Weliswaar levert een enkele veroordeling voor een overtreding, zeker bij een minderjarige, in principe geen negatieve gevolgen op voor een VOG, maar een veroordeling door een rechter kan in de toekomst wel degelijk een negatieve rol spelen in combinatie met andere justitiecontacten voor andere feiten. Bovendien, het is het openbaar ministerie zelf dat bij minderjarige verdachten van misdrijven de transactie of officiersafdoening vaak promoot boven de afdoening via de rechter met het argument dat deze wijze van afdoening gunstiger is voor een VOG.
De kantonrechter kan zich voorstellen dat niet wordt gekozen voor een transactie bij een verdenking rijden zonder rijbewijs omdat van een transactie geen of een beperkt pedagogisch effect uitgaat. Op basis van de hierboven al aangehaalde richtlijn vervolging jeugd bij misdrijven is het openbaar ministerie naar het oordeel van de kantonrechter verplicht om aan de minderjarige verdachte de mogelijkheid van een officiersafdoening aan te bieden. Pas als de minderjarige er voor kiest om de verdenking voor te leggen aan de kantonrechter dient er over te worden gegaan tot dagvaarding.
BESLISSING:
De kantonrechter:
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. van de Water, kantonrechter te Amsterdam in tegenwoordigheid van J.A. Gemin, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2018.