ECLI:NL:RBAMS:2018:1551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
C/13/633996 / FA RK 17-5442
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na echtscheiding en de stelplicht van partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie door de man, na de ontbinding van zijn huwelijk met de vrouw. Partijen waren gehuwd geweest en hadden samen een kind, dat bij de vrouw verbleef. De man had in 2007 bij convenant afgesproken een bijdrage van € 440,- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De man verzocht de rechtbank om deze bijdrage te verlagen naar € 100,- per maand, met terugwerkende kracht tot 30 juni 2017, omdat hij meende dat zijn financiële situatie was verslechterd en dat de omstandigheden waren gewijzigd. De vrouw verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er geen rechtens relevante wijzigingen waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de man zijn stelplicht niet had voldaan, aangezien hij niet kon aantonen dat zijn financiële situatie wezenlijk was veranderd of dat de behoefte van het kind was verminderd. De rechtbank wees het verzoek van de man af en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. Tevens compenseerde de rechtbank de kosten van de procedure, gezien de ex-echtelijke relatie tussen partijen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/633996 / FA RK 17-5442
Beschikking van 21 maart 2018 betreffende wijziging van alimentatie
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Kemmers te Hoorn,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.I.T. Manderfeld te Amstelveen .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 20 februari 2018.
Gehoord zijn: partijen en hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 24 september 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 5 september 2007 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk is geboren:
- [kind] ,
geboren te [geboortegegevens] 2003, hierna te noemen: [kind] .
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit. [kind] verblijft sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
2.3.
Partijen zijn bij convenant van 7 augustus 2007 overeengekomen dat de man met ingang van de dag dat hij de echtelijke woning zal hebben verlaten een bijdrage van € 440,- per maand aan de vrouw betaalt in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] .

3.Het verzoek van de man

De man verzoekt de overeengekomen bijdrage met ingang van 30 juni 2017, althans met ingang van de dag indiening verzoekschrift te weten 9 augustus 2017, te wijzigen in een bedrag van € 100,- per maand, althans in een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als juist wordt geacht en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het verweer van de vrouw

De vrouw meent primair dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, subsidiair dat zijn verzoek dient te worden afgewezen en meer subsidiair dat een zodanig bedrag dient te worden bepaald als redelijk wordt geacht per datum van de beschikking. Daarnaast verzoekt de vrouw de man te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van het geding ad € 6.000,-, althans een bedrag dat redelijk wordt geacht, althans de man te veroordelen in de kosten van het geding.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderbijdrage destijds, ten tijde van de echtscheiding in 2007, in onderling overleg is vastgesteld op € 440,- per maand. Ten gevolge van de wettelijke indexatie bedroeg deze bijdrage afgerond in 2017 € 523,- per maand en bedraagt deze in 2018 € 530,- per maand.
5.2.
De man heeft zich begin 2017 tot de vrouw gewend met een voorstel tot wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie. De man wilde graag de zorgregeling uitbreiden, zodat er gelijke verdeling van zorg zou zijn tussen partijen. Gelet daarop achtte de man ook een herverdeling van de kosten nodig en stelde daarom aan de vrouw voor de hoogte van de bijdrage te wijzigen.
5.3.
Partijen zijn naar aanleiding van het voorstel van de man in mediation gegaan bij mevrouw [naam] . Toen gedurende het mediationtraject duidelijk werd dat [kind] de zorgregeling niet wilde uitbreiden, heeft de man de keuze van [kind] gerespecteerd en zijn wens laten varen. Omdat mevrouw [naam] niet bemiddelt in alimentatiekwesties, is het mediationtraject beëindigd.
5.4.
Omdat de man niettemin van oordeel was dat de bijdrage niet langer in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven heeft hij de bijdrage met ingang van 1 maart 2017 eigenhandig verlaagt tot € 168,50 per maand. De man betaalt sindsdien aan de vrouw deze lagere bijdrage.
5.5.
De man is van mening dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Hij stelt dat zijn arbeidsverhouding is gewijzigd en dat hij daarmee is een slechtere financiële positie is komen te verkeren, dat de vrouw na de echtscheiding (waarschijnlijk) meer is gaan verdienen en dat de behoefte van [kind] sindsdien de scheiding is verminderd in verband met het wegvallen van opvangkosten. Daarnaast meent hij dat alleen al de na de scheiding ingetreden Wet hervorming kindregeling een wijziging van omstandigheden oplevert.
5.6.
De vrouw verzet zich tegen wijziging van de destijds overeengekomen bijdrage. Zij meent dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek omdat er geen sprake is van rechtens relevante wijzigingen. Zij stelt dat de bijdrage, die de man op grond van de overeenkomst verschuldigd is, nooit kostendekkend is geweest. De man kon de bijdrage ten behoeve van [kind] op basis van zijn draagkracht betalen. De vrouw stelt dat zij de bijdrage destijds zijn overeengekomen op basis van het uitgangspunt dat zij een vergelijkbare draagkracht hebben en dat de man in de ene week een (ruim) weekend en in de andere een dag en gedurende de helft van de vakantie voor [kind] zorgt en zij op alle ander dagen. Nu de behoefte van [kind] sinds de scheiding niet wezenlijk is veranderd, [kind] inmiddels ten opzichte van de regeling ten tijde van de scheiding minder tijd bij de man verblijft en de man de overeengekomen bijdrage gelet op zijn draagkracht nog altijd kan betalen, zijn de omstandigheden niet wezenlijk gewijzigd, aldus de vrouw. De vrouw acht het daarom niet nodig om haar inkomensgegevens in het geding te brengen. Daarnaast meent zij dat de man in de kosten van het geding veroordeeld dient te worden, omdat hij haar ten onrechte op kosten jaagt.
5.7.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.8.
Tussen partijen staat vast dat de zorgregeling sinds de scheiding niet is uitgebreid, sterker nog: dat recent is gebleken dat het in het belang van [kind] is dat de zorg tot de huidige regeling beperkt blijft, terwijl – blijkens de door de man overgelegde brief gedateerd 2 januari 2017 – juist die door de man beoogde uitbreiding van de zorgregeling voor hem de aanleiding vormde om tot wijziging van de bijdrage te verzoeken.
5.9.
Op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist een wijziging van hetgeen betreffende de onderhoudsverplichting door partijen is overeengekomen, een wijziging van de omstandigheden
waarbij partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
5.10.
Partijen zijn het erover eens dat zij destijds bij het overeenkomen van de bedoelde bijdrage zijn uitgegaan van een nagenoeg even hoge draagkracht aan ieders zijde: te weten een draagkracht van de man van € 652,- per maand en van de vrouw van € 670,- per maand. Uit het convenant blijkt niet van welke behoefte van [kind] partijen destijds zijn uitgegaan. Dat zoals de man stelt die behoefte kan word gerelateerd aan zijn bijdrage en daarom op € 895,- per maand moet worden begroot, acht de rechtbank onaannemelijk. Immers hadden partijen ten tijde van de echtscheiding een hoge welstand en vervulde de vrouw een fulltime functie terwijl zij na de scheiding het merendeel van de zorg voor [kind] voor haar rekening nam, zodat aannemelijk is dat zij hoge oppaskosten diende te maken. Los van de vraag hoe hoog de daadwerkelijke kosten van [kind] destijds waren en van welk bedrag aan kosten partijen bij het overeenkomen van de bijdrage zijn uitgegaan, heeft de man onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de kosten van [kind] sinds de echtscheiding wezenlijk zijn verlaagd. Daarbij is meegewogen dat de vrouw de kosten van [kind] in de loop der jaren uitgebreid en met diverse bescheiden heeft onderbouwd, hetgeen door de man onvoldoende gemotiveerd is betwist. Voor zover de man stelt dat een wijziging van de behoefte van [kind] een wijziging van de bijdrage rechtvaardigt, heeft de man derhalve niet aan zijn stelplicht voldaan.
5.11.
Voor zover de man stelt dat een wijziging van omstandigheden is gelegen in zijn financiële situatie gaat de rechtbank hieraan eveneens voorbij. Hoewel de man met ingang van 1 november 2016 werkloos is geraakt, heeft hij – zoals blijkt uit de door hem overgelegde gegevens – zijn salarisniveau gedurende het jaar 2017 kunnen handhaven door onder meer een beëindigingsvergoeding, een WW-uitkering en inkomsten uit een door hem inmiddels weer gestaakte onderneming. De man is met ingang van 21 augustus 2017 in dienst getreden bij CRM marketing & management services BV. Zijn maandloon exclusief vakantietoeslag bedraagt € 4.500,- bruto, hetgeen hem een bruto jaarsalaris oplevert van € 58.320,-. De man heeft ook niet betwist over voldoende draagkracht te beschikken om de overeengekomen bijdrage te betalen. Dat er niettemin in zoverre sprake is van een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 BW is daarom onvoldoende door de man gesteld.
5.12.
Dat er sprake zou zijn van een relevante wijziging omdat het inkomen van de vrouw sedert de echtscheiding mogelijk is verhoogd, is door de man eveneens onvoldoende gesteld. De rechtbank acht daarbij van belang dat de vrouw er nimmer voor gekozen heeft wijzigingen in partijen ieders persoonlijke situatie aan te grijpen om de bijdrage te verhogen, zoals de door haar gestelde en door de man erkende situatie dat er bij haar in 2013 een zware burnout is gediagnosticeerd, waarvan zij nog steeds herstellende is. Dat dit naar alle waarschijnlijkheid voor haar een structurele vermindering van inkomen gaat opleveren in de nabije toekomst levert naar haar inzicht evenmin een wijziging van de onderhoudsverplichting op. De rechtbank is van oordeel dat de man, in het licht van het door de vrouw gestelde, onvoldoende is gesteld dat de sinds de echtscheiding mogelijk opgetreden schommelingen in het feitelijke inkomen van partijen, gelet op het tussen partijen overeengekomen uitgangspunt dat zij in een vergelijkbare financiële positie verkeren, een wezenlijke wijziging meebrengen. De man heeft daarom onvoldoende gesteld dat de mogelijke wijzigingen in het inkomen van de vrouw een rechtens relevante wijziging in de zin van artikel 1:401 BW opleveren.
5.15.
Die tussen partijen in hun overeenkomst betrokken uitgangspunten verzetten zich er in het onderhavige geval bovendien tegen dat enkel op grond van de wijziging van de wet en een gewijzigde aanbevolen berekeningswijze van kinderalimentatie tot wijziging van de overeengekomen alimentatie zou kunnen worden overgegaan. Ook aan die stelling van de man gaat de rechtbank daarom voorbij.
5.14.
Het voorgaande brengt mee dat de man niet in zijn verzoek kan worden ontvangen.
5.15.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat partijen ex-echtelieden zijn aanleiding om de kosten van de procedure te compenseren. Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd om de man in de kosten van de procedure te veroordelen is onvoldoende om van het gebruikelijke uitgangspunt, dat in procedures als de onderhavige ieder van partijen hun eigen kosten voor hun rekening nemen, af te wijken.

6.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie;
- compenseert de kosten van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.E.D.M. Zijlmans, griffier, op 21 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).