8.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner, met wie hij een relatie van acht jaar heeft gehad. De mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning van aangeefster en zij heeft zich genoodzaakt gezien midden in de nacht uit haar eigen woning te vluchten. Verder heeft verdachte zich sadistisch gedragen door haar telefoon te pakken, haar berichten met een andere jongen te lezen en die andere jongen op de telefoon van aangeefster een foto te sturen van verdachte en aangeefster met de woorden: “haha sukkeltje”, en vervolgens zijn boosheid en fysieke agressie weer te richten op aangeefster, die volledig in zijn macht was nu verdachte veel groter en sterker is dan aangeefster, die klein en tenger is. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Zij liep ten gevolge van de mishandeling meerdere rode/blauwe verkleuringen op. Ook ondervond zij pijn. Dit moet naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarend meewegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 7 februari 2018 betreffende verdachte. In zijn voordeel weegt mee dat hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat het bewezenverklaarde inmiddels twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie.
De oriëntatiepunten voor strafoplegging zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht nemen voor een mishandeling met enig letsel als uitgangspunt een geldboete van € 750,-- . Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de rechtbank een zwaardere straf passend. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het hem onder 1 ten laste gelegde, zal zij bij de straftoemeting afwijken van de door de officier van justitie geformuleerde eis.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde een materiële schadevergoeding van € 326,24 en een immateriële schadevergoeding van
€ 7.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijkheid te verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de posten ‘reiskosten eventueel hoger beroep’ en ‘vernieling telefoon (tot een bedrag van € 189,--)’. Hij verzoekt het overige deel van de vordering toe te wijzen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de verzochte vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw primair bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren behoudens de posten ‘reiskosten eerste aanleg’ en ‘vernieling telefoon (tot een bedrag van € 199,--)’. De posten zijn voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. Verdachte bekent dat hij de telefoon van aangeefster heeft vernield. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht, mocht het tot enige bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde komen, de immateriële gevorderde schade aanzienlijk te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de onder 2 bewezen verklaarde mishandeling rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde eveneens rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal een gedeelte van de gestelde
materiële schade, te weten de posten ‘vernieling telefoon (tot een bedrag van € 199,--), ‘telefoonkosten (€ 15,--)’ en ‘reiskosten eerste aanleg (€ 37,24)’ toewijzen. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. In totaal wijst de rechtbank aldus een bedrag van € 251,24 aan materiële schade toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Met betrekking tot de post ‘reiskosten eventueel hoger beroep (€35,--)’ zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen, omdat het betrekking heeft op onzekere toekomstige schade.
Ten aanzien van de posten ‘dekbedhoes (€ 25,--), ‘kleding niet meer gedragen (€ 30,--)’ en het overige gedeelte van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij, nu verdachte van de onder 1 ten laste gelegde verkrachting is vrijgesproken, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van het beslag
De voorwerpen onder de nummers 1, 3, 4 en 5 van de beslaglijst zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.