ECLI:NL:RBAMS:2018:1843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
13/703009-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige doorzoeking en bewijsuitsluiting in drugszaken

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs, alsook van witwassen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat op 4 december 2017 begon, toen politieambtenaren een woning in Amsterdam bezochten in het kader van een onderzoek naar spookburgers. Tijdens dit bezoek werden er drugs aangetroffen, maar de verdachte had voorafgaand aan zijn verhoor geen cautie gekregen, wat leidde tot een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning rechtmatig was, maar dat de verklaringen van de verdachte over de aanwezigheid van drugs uitgesloten moesten worden van het bewijs vanwege het niet geven van de cautie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de aanwezigheid van drugs en het witwassen van geld wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/703009-17 (Promis)
Datum uitspraak: 26 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 4 december 2017 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:het tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval het opzettelijk aanwezig hebben van 973 gram cocaïne, 955 gram cocaïne, 0,49 gram MDMA, 2,77 gram cocaïne en 3,79 gram heroïne;
Feit 2:het witwassen van een geldbedrag van € 2000,-- en/of € 520,--;
Feit 3:het opzettelijk verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, althans het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 96,6 gram hasj.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen als
bijlage 1die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting met betrekking tot de ten laste gelegde feiten het volgende af.
Op 4 december 2017 hebben politieambtenaren in het kader van een onderzoek naar spookburgers het adres [adres] te Amsterdam bezocht. Uit de beschikbare systemen bleek dat op genoemd adres niemand stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, terwijl uit observatie bleek dat sprake was van beweging in en rond de woning.
Op 4 december 2017 omstreeks 08:50 uur heeft de politie bij de woning aangebeld. De vriendin van verdachte deed open. Zij gaf vervolgens in het Engels aan samen met haar vriend op het adres woonde. Vanaf dat moment is er in het Engels gecommuniceerd. Op de vraag van de verbalisanten of zij binnen mochten komen om verder te praten, heeft verdachte ’s vriendin toestemming tot het binnentreden van de woning gegeven en heeft zij haar vriend, verdachte, geroepen, die nog lag te slapen.
Binnen in de woning viel het oog van de verbalisanten op drie transparante gripzakjes met gebruikershoeveelheden van vermoedelijk softdrugs op de salontafel in de woonkamer. Nadat verdachte zich bij het gesprek voegde, hebben de verbalisanten nogmaals duidelijk gemaakt dat zij hadden aangebeld vanwege het feit dat er niemand stond ingeschreven op het adres. Zij hebben vervolgens aan verdachte gevraagd of hij behalve de softdrugs nog meer drugs in huis had. Aan verdachte was voorafgaand aan die vraag niet de cautie gegeven. Verdachte heeft bevestigend op de vraag van de verbalisanten geantwoord en heeft uit de keuken een doorzichtig gripzakje met wit poeder gehaald (2,77 gram) en verklaard dat dit cocaïne betrof voor eigen gebruik. Op de vraag van verbalisanten of er nog meer drugs in de woning lagen heeft verdachte ontkennend geantwoord. Verdachte gaf vervolgens vrijwillig toestemming op de vraag van verbalisanten of zij de woning mochten doorzoeken. Tijdens de doorzoeking zijn meerdere verdovende middelen en contante geldbedragen aangetroffen.
4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie zijn de verbalisanten rechtmatig de woning van de verdachte binnen getreden en is de woning van verdachte vervolgens rechtmatig doorzocht. Voorafgaand aan de vraag van de verbalisanten ‘of verdachte nog meer drugs in de woning had’, hadden verbalisanten aan verdachte de cautie moeten geven. Nu dit niet is gebeurd is sprake van een vormverzuim. Er kan mee worden volstaan dit vormverzuim enkel te constateren zonder daaraan een rechtsgevolg te verbinden, omdat na het overhandigen van de 2,77 gram cocaïne (schriftelijke en mondelinge) toestemming tot doorzoeking van de woning is verleend en die doorzoeking heeft geleid tot de vondst van grotere hoeveelheden drugs. Door de overhandiging van de relatief geringe hoeveelheid overhandigde harddrugs is verdachte dan ook niet in zijn belangen geschaad. De officier van justitie acht het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte opzettelijk 973 gram cocaïne, 955 gram cocaïne, 0,49 gram MDMA, 2,77 gram cocaïne en 3,79 gram heroïne en 96,6 gram hasj aanwezig heeft gehad. Eveneens acht de officier van justitie het onder 2 ten laste gelegde witwassen bewezen. De officier van justitie verzoekt verdachte van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen vrij te spreken.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – samengevat – primair op het standpunt gesteld dat op een aantal momenten tijdens het bezoek van de verbalisanten aan verdachte de cautie had moeten worden gegeven maar dat dit ten onrechte niet is gedaan. Ook is verdachte ten onrechte niet gewezen op zijn recht op rechtsbijstand. Het voorgaande maakt de doorzoeking van de woning onrechtmatig. Als gevolg dienen alle goederen die tijdens de doorzoeking zijn aangetroffen in de woning uitgesloten te worden van het bewijs, zodat vrijspraak dient te volgen. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de toestemming voor de doorzoeking niet in vrijheid is gegeven, omdat verdachte onvoldoende tijd en rust heeft gehad om na te denken over de mogelijke consequenties van de doorzoeking. Ook om die reden dienen de bij de doorzoeking in de woning aangetroffen goederen uitgesloten te worden van het bewijs, waardoor eveneens vrijspraak dient te volgen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt ten aanzien van het niet geven van de cautie en het niet mededelen van het consultatierecht als volgt.
Nadat de verbalisanten geringe hoeveelheden softdrugs op de salontafel hadden zien liggen, vroegen zij aan verdachte of hij nog meer drugs in de woning had. De rechtbank is van oordeel dat verbalisanten, gelet op het nemo-teneturbeginsel,
voordatzij deze vraag stelden verdachte de cautie hadden moeten geven. De door de verbalisanten gestelde vraag had als doel een verklaring van de verdachte te verkrijgen omtrent zijn eventuele betrokkenheid bij een overtreding van de Opiumwet, welke verklaring mogelijk had kunnen dienen tot bewijs van een strafbaar feit. Op dat moment was verdachte object van onderzoek en was er sprake van verhorende ambtenaren in de zin van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). (Zie HR 2 oktober 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7396,
NJ1980/243, m.n.t. G.E. Mulder, rov. 5) De rechtbank is van oordeel dat onder de voornoemde omstandigheden door het niet geven van de cautie, sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Al hetgeen verdachte over de aanwezigheid van drugs heeft medegedeeld na het stellen van de vraag naar de aanwezigheid van drugs dient mitsdien te worden uitgesloten van het bewijs. Nu verdachte na het stellen van die vraag een zakje met 2,77 gram cocaïne aan de verbalisanten heeft overhandigd, dient deze hoeveelheid cocaïne van het bewijs te worden uitgesloten nu dit bewijsmateriaal een rechtstreeks resultaat is van de opsporingshandelingen waarbij het vormverzuim is begaan.
Voor wat betreft het niet mededelen van het consultatierecht stelt de rechtbank vast dat ingevolge artikel 27c van het Wetboek van Strafvordering voorafgaand aan zijn eerste verhoor mededeling wordt gedaan van het recht op bijstand door een advocaat. Ook deze bepaling is in dit geval geschonden, hetgeen een vormverzuim oplevert.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in dit geval gevolgen aan te verbinden, mede omdat dit verzuim is gebeurd in de allereerste fase van de opsporing, op een moment dat de verbalisanten nog geen aanwijzing hadden dat er grotere hoeveelheden drugs, niet bestemd voor eigen gebruik, in de woning aanwezig waren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de doorzoeking als volgt.
Anders dan de raadsman ter terechtzitting heeft betoogd, is geen sprake van een vormverzuim
voorafgaandaan het verzoek om vrijwillige toestemming tot doorzoeking door een ontbrekende cautie. Een dergelijk verzoek tot doorzoeking strekt immers niet tot het verkrijgen van een (inhoudelijk) antwoord van de verdachte met betrekking tot diens (eventuele) betrokkenheid bij een strafbaar feit zodat bij het vragen van een dergelijke toestemming geen sprake is van een verhoor in de zin van artikel 29 Sv.
Verdachte heeft vrijwillig toestemming verleend tot het doorzoeken van de woning. Verdachte heeft gevraagd of hij mocht overleggen met zijn huurbaas en is hier ten overstaan van de politie in de gelegenheid toe gesteld. Vervolgens is aan verdachte meermaals meegedeeld dat hij niet bij wet verplicht was om mee te werken aan de doorzoeking alsmede dat bij het aantreffen van verboden zaken zou worden overgegaan tot aanhouding. Volgens het proces-verbaal is aan verdachte, nadat hij mondeling toestemming had gegeven tot doorzoeking van de woning, een in de Engelse taal opgesteld toestemmingsformulier overhandigd. Gerelateerd is dat verdachte dit formulier, waarop onder meer is vermeld dat de ondertekenaar verklaart “
to have been notified by the police officers that cooperation is solely on voluntarily basis and can’t be forced by law.” hardop heeft voorgelezen, waarna hij het ondertekende. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de juistheid van het terzake ambtsedig opgestelde proces-verbaal te twijfelen.
De verklaring van verdachte, dat hij niet wist waar hij op het moment van het geven van toestemming aan meewerkte, en dat de verbalisanten hem zouden hebben gezegd dat ze, ongeacht of hij al dan niet toestemming zou geven, toch zouden doorzoeken, acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het voorlezen en ondertekenen van het in het Engels gestelde toestemmingsformulier en wordt daarom terzijde geschoven.
Nu verdachte vrijwillig toestemming heeft gegeven en hij naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd en rust heeft gehad voor reflectie over de vraag of hij toestemming voor de doorzoeking zou geven, worden de verweren van de raadsman inhoudende dat de doorzoeking onrechtmatig is, verworpen.
Met betrekking tot het opzet van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
De in tape gewikkelde pakken met respectievelijk 973 gram en 955 gram cocaïne zijn onder dekens, naast de wasmachine aangetroffen. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij de woning vanaf de zomer met zijn vriendin bewoont, de verklaring van diens vriendin dat er geen bezoek kwam en de verklaring van verdachte nadat hij is aangehouden, inhoudende dat zijn vriendin erbuiten staat en dat zij ‘
er niets van weet’, acht de rechtbank opzet van verdachte op het aanwezig hebben van (ook) deze verdovende middelen bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank heeft – met de officier van justitie en de raadsman – op grond van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte de verdovende middelen heeft bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd, noch dat hij het onder 1 en 3 ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. De verdachte wordt dus van dat gedeelte vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Tijdens de doorzoeking trof de politie in een bakje een biljet van € 500,--, een biljet van € 10,-- en twee biljetten van € 5,-- aan. Eveneens vond de politie een envelop met daarin honderd briefjes van € 20,--. Het totaal aangetroffen contante geldbedrag betrof € 2.520,--. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit spaargeld vanuit Liverpool naar Nederland heeft meegenomen. Het biljet van € 500,-- heeft hij verkregen toen hij het geld omwisselde bij een winkel of wisselkantoor.
Hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met enig gepleegd misdrijf, is gelet op het aantreffen van een coupure van € 500,--, van contante nog te betalen maandhuur van € 2.000,--, de aangetroffen harddrugs alsook een half € 5,-- biljet dat als ‘
token’ gebruikt zou kunnen worden het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Van verdachte mag onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte is ter terechtzitting met een verklaring gekomen over de herkomst van het geldbedrag maar heeft deze niet onderbouwd terwijl niet waarschijnlijk is dat hij in het vrije geldverkeer een biljet van € 500,-- kan verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van verdachte over het geld niet als een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gelden voor de aanwezigheid en herkomst van dit geld. Van een legale herkomst geeft het dossier geen blijk, te meer waar verdachte geen legale inkomsten heeft. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de gevonden geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist. Daarmee kan worden bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage 2vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
op 4 december 2017 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een in tape gewikkeld pak met 973 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
-een in tape gewikkeld pak met 955 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
-een plastic zakje, met 0,49 gram van een materiaal bevattende MDMA en
-een plastic zakje met 3,79 gram van een materiaal bevattende heroïne.
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
op 4 december 2017, te Amsterdam een geldbedrag van 2000 euro en een geldbedrag van 520 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
op 4 december 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een in folie gewikkeld blok met 96,6 gram hasj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien de ten laste gelegde feiten. Subsidiair verzoekt de raadsman, indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring komt, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) toe te passen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid soft- en harddrugs, waaronder cocaïne en heroïne. Het is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor.
Verdachte heeft in Nederland geen strafblad. Wel is hij in Groot-Brittannië tweemaal eerder tot een aanzienlijke gevangenisstraf veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten. Verdachte wordt daarom aangemerkt als recidivist. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het opzettelijk aanwezig hebben gehad van een hoeveelheid harddrugs als in onderhavige zaak uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden en van 9 maanden in geval van recidive. Verdachte heeft zich echter ook schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 96,6 gram softdrugs en witwassen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslag genomen:
Een geldbedrag van € 2.000,-- (5494465)
Een geldbedrag van € 520,-- (5494462)
Gebleken is dat deze geldbedragen zijn verkregen door enig misdrijf. Deze goederen zullen derhalve verbeurd worden verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
witwassen;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • Voorwerp 1, te weten een geldbedrag van € 2.000,--, vallende onder goednummer 5494465.
  • Voorwerp 2, te weten een geldbedrag van € 520,--, vallende onder goednummer 5494462.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. H.E. Spuit en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2018.
[...]

[...]

: [...]