Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
bijlage 1die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
voordatzij deze vraag stelden verdachte de cautie hadden moeten geven. De door de verbalisanten gestelde vraag had als doel een verklaring van de verdachte te verkrijgen omtrent zijn eventuele betrokkenheid bij een overtreding van de Opiumwet, welke verklaring mogelijk had kunnen dienen tot bewijs van een strafbaar feit. Op dat moment was verdachte object van onderzoek en was er sprake van verhorende ambtenaren in de zin van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). (Zie HR 2 oktober 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7396,
NJ1980/243, m.n.t. G.E. Mulder, rov. 5) De rechtbank is van oordeel dat onder de voornoemde omstandigheden door het niet geven van de cautie, sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Al hetgeen verdachte over de aanwezigheid van drugs heeft medegedeeld na het stellen van de vraag naar de aanwezigheid van drugs dient mitsdien te worden uitgesloten van het bewijs. Nu verdachte na het stellen van die vraag een zakje met 2,77 gram cocaïne aan de verbalisanten heeft overhandigd, dient deze hoeveelheid cocaïne van het bewijs te worden uitgesloten nu dit bewijsmateriaal een rechtstreeks resultaat is van de opsporingshandelingen waarbij het vormverzuim is begaan.
voorafgaandaan het verzoek om vrijwillige toestemming tot doorzoeking door een ontbrekende cautie. Een dergelijk verzoek tot doorzoeking strekt immers niet tot het verkrijgen van een (inhoudelijk) antwoord van de verdachte met betrekking tot diens (eventuele) betrokkenheid bij een strafbaar feit zodat bij het vragen van een dergelijke toestemming geen sprake is van een verhoor in de zin van artikel 29 Sv.
to have been notified by the police officers that cooperation is solely on voluntarily basis and can’t be forced by law.” hardop heeft voorgelezen, waarna hij het ondertekende. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de juistheid van het terzake ambtsedig opgestelde proces-verbaal te twijfelen.
er niets van weet’, acht de rechtbank opzet van verdachte op het aanwezig hebben van (ook) deze verdovende middelen bewezen.
token’ gebruikt zou kunnen worden het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Van verdachte mag onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte is ter terechtzitting met een verklaring gekomen over de herkomst van het geldbedrag maar heeft deze niet onderbouwd terwijl niet waarschijnlijk is dat hij in het vrije geldverkeer een biljet van € 500,-- kan verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van verdachte over het geld niet als een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gelden voor de aanwezigheid en herkomst van dit geld. Van een legale herkomst geeft het dossier geen blijk, te meer waar verdachte geen legale inkomsten heeft. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de gevonden geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist. Daarmee kan worden bewezen dat verdachte deze geldbedragen heeft witgewassen.
5.Bewezenverklaring
bijlage 2vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
6.Strafbaarheid van de feiten
7.Strafbaarheid van verdachte
8.Motivering van de straffen
9.Beslag
10.Toepasselijke wettelijke voorschriften
11.Beslissing
10 maanden.
- Voorwerp 1, te weten een geldbedrag van € 2.000,--, vallende onder goednummer 5494465.
- Voorwerp 2, te weten een geldbedrag van € 520,--, vallende onder goednummer 5494462.