ECLI:NL:RBAMS:2018:2112

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
13/751553-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met gedeeltelijke weigering op grond van artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Częstochowa, Polen. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd op 16 juni 2016. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure is in verschillende zittingen behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.P. Beijen, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de overlevering gedeeltelijk geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Dit artikel biedt gronden voor weigering van overlevering, waaronder de situatie waarin de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling van het vonnis in het uitvaardigende land. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling van het samengestelde vonnis van 10 mei 2016, en dat er geen omstandigheden waren die de overlevering zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden voor de vonnissen III en IV vastgesteld, terwijl voor de vonnissen I en II is geoordeeld dat aan de eisen van de OLW is voldaan.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan voor de vonnissen I en II, maar te weigeren voor de vonnissen III en IV. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751553-16
RK nummer: 16/4933
Datum uitspraak: 13 maart 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juli 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juni 2016 door
the Regional Court of Law in Częstochowa(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
verblijvende op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 september 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst voor onbepaalde tijd en de overleveringsdetentie onder voorwaarden geschorst.
Het onderzoek is voortgezet op de openbare zitting van 9 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. Beijen en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting opnieuw geschorst voor onbepaalde tijd om – kort gezegd – het antwoord af te wachten op een aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde prejudiciële vraag en om nader informatie omtrent de vereisten van artikel 12 OLW te verkrijgen.
Het onderzoek is voortgezet op de openbare zitting van 27 februari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich wederom doen bijstaan door zijn raadsman, mr. Beijen en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
samengesteld vonnisvan
the District Court of Law in Częstochowa(Polen) van 10 mei 2016, met kenmerk: III K 914/15.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit van 8 juli 2016 volgt dat onderhavig EAB in de plaats komt van drie eerder uitgevaardigde – en door deze rechtbank behandelde – EAB’s met kenmerken: II Kop 25/13, II Kop 26/13 en II Kop 37/13.
Het samengestelde vonnis van 10 mei 2016 (III K 914/15) ziet op de volgende beslissingen:
Een vonnis van 11 december 2008 van
the District Court of Law in Myszków, met kenmerk XI K 964/08 (waarvoor eerder het EAB met kenmerk II Kop 25/13 is uitgevaardigd). Dit ziet op de feiten 1 en 2, zoals onder a) omschreven in onderdeel E.2. van het EAB. Dit vonnis ziet op een samengestelde straf van 1 jaar en 3 maanden, waarvan volgens het EAB nog 11 maanden en 1 dag resteert.
Een vonnis van 1 juli 2009 van
the District Court of Law in Częstochowa, met kenmerk III K 248/09 (waarvoor eerder het EAB met kenmerk II Kop 26/13 is uitgevaardigd). Dit vonnis ziet op de feiten 3 tot en met 7, zoals onder b) omschreven in onderdeel E.2. van het EAB. Dit vonnis ziet op een samengestelde straf van 2 jaar en 3 maanden; deze straf moet volgens het EAB nog geheel worden uitgezeten.
Een vonnis van 14 juni 2011 van
the District Court of Law in Częstochowa, met kenmerk III K 189/11 (waarvoor eerder het EAB met kenmerk II Kop 37/13 is uitgevaardigd). Dit vonnis ziet op de feiten 9 tot en met 11, zoals onder c) omschreven in onderdeel E.2. van het EAB.
Een vonnis van 19 november 2010 van
the District Court of Law in Częstochowa, met kenmerk III K 809/10. Dit vonnis ziet op feit 8, zoals onder c) omschreven in onderdeel E.2. van het EAB.
De vonnissen III en IV zien op een samengestelde straf van 2 jaar en 4 maanden; van deze straf resteert volgens het EAB nog 2 jaar, 1 maand en 4 dagen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW / Genoegzaamheid

4.1
Het samengestelde vonnis van 10 mei 2016, III K 914/15
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van het samengestelde vonnis van 10 mei 2016 de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De opgeëiste persoon was niet bij de behandeling aanwezig. Het verzamelvonnis is bovendien gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met d OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Uit het feit dat de raadsman van de opgeëiste persoon bij deze zitting aanwezig is geweest, kan niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte is gesteld van deze zitting, noch dat deze raadsman daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de behandeling die tot het samengestelde vonnis heeft geleid een door de opgeëiste persoon gemachtigde raadsman aanwezig is geweest, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 niet geldt.
De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Zdziaszek) [1] – dat ook ten aanzien van het samengestelde vonnis van 10 mei 2016 moet worden beoordeeld of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van de situatie zoals omschreven in artikel 12 sub b OLW. Het EAB vermeldt in onderdeel D immers dat:
being aware of the scheduled trial, [opgeëiste persoon] had given a mandate to a legal counsellor who was either appointed by him or by the State, to defend him at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial.
De rechtbank ziet in het verweer van de raadsman geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze informatie. Het verweer wordt verworpen.
4.2
Vonnis I van 11 december 2008, XI K 964/08
Ten aanzien van dit vonnis is het onderzoek op 9 november 2017 geschorst om het antwoord af te wachten op de prejudiciële vraag over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf die door de rechtbank op 28 september 2017 in een andere procedure is gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:NL:RBAMS:2017:7037). Deze vraag is inmiddels beantwoord. [2] Dit leidt tot het oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW ten aanzien van dit vonnis niet van toepassing is, nu de omzettingsbeslissing uit onderhavige procedure niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
4.3
Vonnis II van 1 juli 2009, III K 248/09
Ten aanzien van dit vonnis is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW ook niet van toepassing, nu is gebleken dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de behandeling die tot het vonnis heeft geleid.
4.4
Vonnis III van 14 juni 2011, III K 189/11
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis moet worden geweigerd, omdat is gebleken dat de opgeëiste persoon niet bij de inhoudelijke behandeling aanwezig is geweest, terwijl het vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Een verzetgarantie zoals bedoeld in artikel 12 sub d is bovendien niet verstrekt.
4.5
Vonnis IV van 19 november 2010, III K 809/10
Op 9 november 2017 is het onderzoek geschorst om ten aanzien van deze procedure de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de Poolse uitvaardigende autoriteit de volgende vraag over de procedure in hoger beroep voor te leggen:
o Was de opgeëiste persoon op de hoogte van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep? Zo ja, op welke wijze?
o Heeft er daadwerkelijk een behandeling ter zitting in hoger beroep plaatsgevonden of is het hoger beroep zonder inhoudelijke behandeling kennelijk ongegrond verklaard?
o Heeft de opgeëiste persoon een advocaat gemachtigd zijn verdediging te voeren en
o Heeft die advocaat de opgeëiste persoon daadwerkelijk verdedigd op het proces / ter terechtzitting?
Deze vragen zijn door het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) op 26 februari 2018 voorgelegd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en daar is op 27 februari 2018 als volgt op gereageerd:
I kindly inform you that Mr. [opgeëiste persoon] during appeal procedure before District Court in Częstochowa was represented by his lawyer (Mr. Tomasz Karczewski). Even if Mr. [opgeëiste persoon] did not know-but acording to polish rules in this case summoning was effective- his lawyer represented him actively.
Court sent information about appeal twice to the address provided by Mr. [opgeëiste persoon] – that is the effective service according to polish law.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Niet is gebleken er sprake is van een gemachtigd raadsman die daadwerkelijk de verdediging voor de opgeëiste persoon heeft gevoerd in hoger beroep. De raadsman verwijst hierbij naar een niet-vertaald verslag van de zitting in Polen van 25 maart 2011 met kenmerk III K 809/10. Hieruit volgt dat de in hoger beroep aanwezige raadsman zegt dat hij geen contact heeft gehad met zijn cliënt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het antwoord weliswaar summier is, maar dat voldoende duidelijk is dat een door de opgeëiste persoon gemachtigd raadsman in hoger beroep de verdediging heeft gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de door het IRC gestelde vragen over het de gang van zaken in hoger beroep, door de uitvaardigende justitiële autoriteit onvoldoende (specifiek) zijn beantwoord. Zo is in het antwoord niet aangegeven of er een zitting is geweest in hoger beroep en of de advocaat daar is verschenen, terwijl als naam van de advocaat Thomas Karczewski is genoemd terwijl dit volgens de opgeëiste persoon Pawel Karczewski zou zijn. De verstrekte informatie is op het punt van de vereisten van artikel 12 OLW daarom ongenoegzaam. Dit leidt ertoe dat de overlevering ten aanzien van vonnis IV moet worden geweigerd.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Nu de overlevering moet worden geweigerd voor de vonnissen III en IV, moet ten aanzien van de vonnissen I en II onderzocht worden of is voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft alle feiten immers omschreven in onderdeel E.2 van het EAB.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten van vonnis I en II leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd
medeplegen van poging tot afpersing
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, het bezit van het gestolene te verzekeren
opzettelijk een voorwerp waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk is vervat, bewaren uit winstbejag

6.Slotsom

Nu ten aanzien van vonnis III en IV is vastgesteld dat het EAB niet voldoet aan de eisen van de OLW, dient de overlevering ten aanzien van deze vonnissen te worden geweigerd.
Ten aanzien van de vonnissen I en II is vastgesteld dat is voldaan aan de eisen van artikel 2 OLW, terwijl ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan. De overlevering dient voor deze feiten te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 310, 312, 317 en 350 Wetboek van Strafrecht, 31a Auteurswet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Law in Częstochowaten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het samengesteld vonnis van
the District Court of Law in Częstochowa(Polen) van 10 mei 2016, met kenmerk: III K 914/1, voor zover dit samengesteld vonnis ziet op voornoemde vonnissen I en II, te weten:
  • het vonnis van 11 december 2008 van
  • het vonnis van 1 juli 2009 van
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]ten aanzien van het samengesteld vonnis van
the District Court of Law in Częstochowa(Polen) van 10 mei 2016, met kenmerk: III K 914/1, voor zover dit samengesteld vonnis ziet op voornoemde vonnissen III en IV, te weten:
  • het vonnis van 14 juni 2011 van
  • het vonnis van 19 november 2010 van
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. J. Edgar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU (ECLI:EU:C:2017:629).
2.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic)