Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De beoordeling
.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die gehuwd waren in het buitenland. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelde dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft deze ontwrichting niet betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezaten ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft geen ouderschapsplan overgelegd dat door beide partijen is ondertekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij voldoende heeft gemotiveerd dat overleg met de man niet mogelijk is, en heeft haar verzoek tot echtscheiding ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft vervolgens de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw vastgesteld, aangezien de man zich daartegen niet heeft verweerd. Ook heeft de rechtbank een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de kinderen iedere zaterdag bij de man verblijven. De man is verplicht om een bijdrage van € 49,- per maand per kind te betalen aan de vrouw voor de kosten van verzorging en opvoeding. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de man om het voortgezet gebruik van de woning voor zes maanden toegewezen, omdat de vrouw zich daartegen niet heeft verweerd.
Ten slotte heeft de rechtbank het verzoek van de man tot verdeling van de gemeenschap van goederen afgewezen, omdat niet is vastgesteld welk recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende informatie is om te bepalen of er sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.