ECLI:NL:RBAMS:2018:233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
C/13/625687 / FA RK 17-1721
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die gehuwd waren in het buitenland. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelde dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft deze ontwrichting niet betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezaten ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft geen ouderschapsplan overgelegd dat door beide partijen is ondertekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat zij voldoende heeft gemotiveerd dat overleg met de man niet mogelijk is, en heeft haar verzoek tot echtscheiding ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft vervolgens de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw vastgesteld, aangezien de man zich daartegen niet heeft verweerd. Ook heeft de rechtbank een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de kinderen iedere zaterdag bij de man verblijven. De man is verplicht om een bijdrage van € 49,- per maand per kind te betalen aan de vrouw voor de kosten van verzorging en opvoeding. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de man om het voortgezet gebruik van de woning voor zes maanden toegewezen, omdat de vrouw zich daartegen niet heeft verweerd.

Ten slotte heeft de rechtbank het verzoek van de man tot verdeling van de gemeenschap van goederen afgewezen, omdat niet is vastgesteld welk recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende informatie is om te bepalen of er sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/625687 / FA RK 17-1721 en C/13/636707 / FA RK 17-6649
Beschikking d.d. 24 januari 2018 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. van Ommeren, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
voorheen advocaat mr. A. Yandere, gevestigd te Amsterdam, thans zonder advocaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 13 maart 2017;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 januari 2018.
Bij die gelegenheid is de advocaat van de vrouw verschenen. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [plaats buitenland] , [land] . Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [kind 1] , geboren op [datum] te [plaats] ,
- [kind 2] , geboren op [datum] te [plaats] en
- [kind 3] , geboren op [datum] te [plaats] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd, nu het door haar overgelegde ouderschapsplan niet door beide partijen is ondertekend. De vrouw heeft gesteld dat het niet mogelijk is met de man overleg te voeren. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.3.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Verblijfplaats
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.
2.4.2.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.4.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen.
2.4.4.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.
2.5.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.5.1.
De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
2.5.2.
De vrouw heeft zich daartegen niet verweerd.
2.5.3.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
2.5.4.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich tegen de verzochte regeling verzet.
2.6.
Woning
2.6.1.
De man heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
2.6.2.
De vrouw heeft haar verzoek tot het voorgezet gebruik van de woning ingetrokken en heeft zich niet langer tegen het verzoek van de man verweerd.
2.6.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.
2.6.4.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.6.5.
Nu het voortgezet gebruik van de woning niet (langer) in geschil is, zal de rechtbank het verzoek dan ook toewijzen.
2.7.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.7.1.
De vrouw heeft - na wijziging van haar verzoek ter zitting - verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 146,- per maand voor de drie kinderen samen, derhalve € 49,- per kind per maand. De vrouw betwist dat er huwelijkse schulden zijn waarvoor de man zal worden aangesproken.
2.7.2.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat hoewel zijn draagkracht € 146,- voor drie kinderen bedraagt, hij geen draagkracht heeft om een bijdrage te kunnen betalen. Er zijn huwelijkse schulden waarvoor hij zal worden aangesproken.
2.7.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.7.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.7.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het had op de weg van de man gelegen te stellen en te onderbouwen welke schulden er zijn, wat hij daar op aflost en met welk bedrag als gevolg daarvan het draagkrachtloosinkomen zou moeten worden verhoogd. Nu hij dat heeft nagelaten, gaat de rechtbank voorbij aan dit verweer van de man. Nu het gewijzigde verzoek van de vrouw overeenkomt met het bedrag dat de man stelt aan draagkracht te hebben, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw toe.
2.8.
Verdeling
2.8.1.
De man heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen. Daarnaast heeft de man verzocht te bepalen dat de vrouw alleen draagplichtig is voor schulden die zij zes maanden voor indiening van het verzoek is aangegaan.
2.8.2.
De vrouw heeft zich niet verweerd tegen het verzochte bevel verdeling. De vrouw stelt dat haar geen noemenswaardige schulden bekend zijn. Zij betwist lichtvaardig schulden te hebben gemaakt.
2.8.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.8.4.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.8.5.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. De rechtbank kan op grond van de thans beschikbare informatie niet beoordelen of er sprake is van geen, een of meer gemeenschappelijke nationaliteiten in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
2.8.6.
Met hetgeen tot zover is gesteld dan wel anderszins is komen vast te staan, is de rechtbank niet in staat volgens de toepasselijke regelingen te bepalen welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf het begin van het huwelijk heeft beheerst en of er op enige moment een wijziging van het toepasselijk recht heeft plaatsgevonden. Zo is de rechtbank niet duidelijk geworden welke nationaliteit(en) partijen ten tijde van de huwelijkssluiting hadden, waar partijen tot zes maanden na de huwelijkssluiting hebben gewoond, wanneer partijen zich gezamenlijk in Nederland hebben gevestigd en wanneer zij de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Het gevolg van één en ander is, is dat de rechtbank niet in staat vast te stellen of en per wanneer een algehele gemeenschap van goederen is ontstaan. Nu een bevel verdeling enkel kan worden toegewezen indien er sprake is van een algehele gemeenschap van goederen naar Nederlands recht wijst de rechtbank dit verzoek van de man af.
2.8.7.
Ten aanzien van de schulden heeft de man niet duidelijk gemaakt welke schulden er kort voor de ontbinding van de gemeenschap zouden zijn ontstaan. De vrouw betwist dat er schulden zijn alsmede dat zij lichtvaardig schulden heeft gemaakt. Nu de man tegenover de betwisting door de vrouw zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, wijst de rechtbank dit af.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C//13/625687 / FA RK 17-1721:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats buitenland] , [land] op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- de minderjarigen verblijven iedere zaterdag van 18.00 uur tot maandag 18.00 uur bij de man;
3.4.
bepaalt dat de man € 49,- per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
bepaalt dat de man, indien hij ten tijde van de inschrijving van de uitspraak der echtscheiding nog de echtelijke woning te Amsterdam aan de [straat] bewoont, jegens de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, zorgregeling, kinderbijdrage en de woning uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af;
In de procedure met zaak- en rekestnummerC/13/636707 / FA RK 17-6649:
3.8.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 24 januari 2018.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..