ECLI:NL:RBAMS:2018:2347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AMS 18_831
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor Schiphol-parkeren

Op 8 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer in beroep was gegaan, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van gronden voor Schiphol-parkeren. Tijdens de zitting op 22 februari 2018 zijn zowel verzoeker als de gemachtigden van verweerder en vergunninghoudster verschenen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor de bestuursrechter in de bodemprocedure. De rechter concludeerde dat de belangen van vergunninghoudster bij voortzetting van haar werkzaamheden zwaarder wegen dan de belangen van verzoeker. Verzoeker had vermoedens geuit over de juistheid van de rapporten van vergunninghoudster, maar deze vermoedens werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het niet aannemelijk was dat de omgevingsvergunning onterecht was verleend en verzoeker zijn belangen in de bodemprocedure kon behartigen.

De uitspraak benadrukt het belang van een belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures en de rol van voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor veroordeling van verweerder in proceskosten of vergoeding van griffierecht. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/831 en AMS 18/834

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Meyer en [naam] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende]vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. S.G. Tichelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van gronden ten behoeve van het zogenoemde Schiphol parkeren.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de bestuursrechter in het bodemgeding niet.
Kring van belanghebbenden
2. Ter zitting is verschenen mr. A.D.G. Nagtegaal, namens de [naam] ( [naam] ). [naam] heeft verzocht om toelating tot het onderhavige geding als derde-partij. Zij stelt dat zij belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat zij de grond heeft aangekocht waarop het bestreden besluit betrekking heeft en die grond als parkeerplaats zal gaan exploiteren.
3. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat [naam] geen rechtstreeks belang heeft bij het bestreden besluit. Het enkele feit dat zij de grond heeft gekocht van vergunninghoudster waarop het bestreden besluit betrekking heeft voor € 4,3 miljoen, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter ziet zich in dit oordeel gesterkt door de mededelingen van [naam] dat zij in haar betoog voornamelijk wenst te wijzen op haar verdienmodel en de economische gevolgen die schorsing van het bestreden besluit voor haar zou hebben. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat vergunninghoudster ter zitting de belangen van [naam] heeft behartigd door diens financiële belangen nog (kort) uiteen te zetten. Indien [naam] in de bodemprocedure wenst te worden toegelaten als derde-partij, dient zij hiervoor opnieuw een verzoek aan de rechtbank te zenden.
Inhoudelijk
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de onderhavige zaak zich niet leent om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. Nader onderzoek door de bestuursrechter wordt wenselijk geacht. Dit geldt temeer nu verzoeker ter zitting heeft aangegeven dat hij in de hoofdzaak nog nadere stukken en/of (tegen)rapportages wenst in te dienen en er bij deze rechtbank nog een andere zaak aanhangig is gemaakt tegen hetzelfde besluit (AMS 18/743), waarbij niet tevens is verzocht om een voorlopige voorziening. Het antwoord op de vraag of die andere zaak op eenvoudige wijze is af te doen, doet aan het voorgaande niet af. De voorzieningenrechter ziet, bij deze stand van zaken, aanleiding om uitspraak te doen op grond van een belangenafweging en geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel te geven.
5. Het project van vergunninghoudster bestaat er uit om op het projectperceel (een stuk grond grenzende aan de [straatnaam] te [woonplaats] ) een parkeervoorziening te realiseren ten behoeve van het zogenoemde Schiphol parkeren. Het project(perceel) is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘ [naam] en deelgebieden [naam] ’ en heeft de bestemmingen “ [naam] ” en heeft – gedeeltelijk – de aanduidingen “ [naam] – lib zone iii”, “ [naam] – lib zone iv” en “ [naam] – [naam] ”.
6. Op grond van het vigerende bestemmingsplan mogen – kort gezegd – gronden niet worden gebruikt als parkeergelegenheid voor reizigers die vliegen vanaf Schiphol. Met het bestreden besluit heeft verweerder vergunninghoudster evenwel een omgevingsvergunning verleend voor – onder meer – het strijdig gebruiken van het projectperceel ten behoeve van het Schiphol parkeren.
7. De voorzieningenrechter komt tot de volgende belangenafweging.
8. Allereerst is niet op voorhand duidelijk dat de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning, ondanks de daartegen gerichte gronden van verzoekster, onder geen enkele omstandigheid verleend had mogen of kunnen worden. Daarnaast heeft het grootste gedeelte van het projectperceel de bestemming [naam] ”. Volgens de bestemmingsplanregels en de ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten’ is het ter plaatste toegestaan om ter plaatse een autoparkeerterrein of parkeergarage te vestigen [code] ). Weliswaar is het bieden van parkeergelegenheid ten behoeve van het Schiphol parkeren niet toegestaan, maar dit laat onverlet dat de projectgrond grotendeels al als parkeerterrein mag worden ingericht en gebruikt. Verder is het gebruik van de projectgrond ten behoeve van het Schiphol parkeren door vergunninghoudster eenvoudig te staken of door de gemeente te laten staken door middel van handhavend optreden, mocht het bestreden besluit in een later stadium vernietigd worden. Eventuele aangegane verplichtingen van vergunninghoudster of haar rechtsopvolgers doen hieraan niet af. Ook heeft vergunninghoudster omvangrijk onderzoek laten verrichten naar de luchtkwaliteit, bodemonderzoek laten verrichten, een verkeersonderzoek laten doen en een vormvrij m.e.r.-beoordeling laten opmaken. Zij heeft derhalve (grondig) onderzoek laten doen naar de gevolgen van het (laten) toestaan van Schiphol parkeren ter plaatse. Tot slot heeft vergunninghoudster er belang bij dat zij op korte termijn kan starten met de werkzaamheden om het projectperceel in te richten als parkeerterrein en (eventueel) met het gebruik van haar gronden als zodanig.
9. De belangen van verzoeker bij het schorsen van het bestreden besluit zijn gelegen in zijn vermoeden dat de rapporten en berekeningen van vergunninghoudster niet kloppen. Tot de uitspraak op zijn beroep – zo begrijpt de voorzieningenrechter – dient verzoeker gevrijwaard te blijven van een (mogelijke) verslechtering van zijn woon- en leefklimaat. Hoe invoelbaar deze stelling ook moge zijn, kent de voorzieningenrechter minder gewicht toe aan dit belang van verzoeker dan aan de belangen en omstandigheden zoals die onder overweging 8. zijn opgesomd. Verzoeker heeft zijn vermoedens tijdens de zitting toegelicht. Meer dan vermoedens zijn het naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter op dit moment niet. Dat de vermoedens juist zijn, is op dit moment in ieder geval niet gebleken. Verzoeker wenst zijn vermoedens in bezwaar nog nader met stukken te onderbouwen. Dat kan. Bij de huidige stand van zaken ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om de verzochte voorziening te treffen. Niet valt in te zien dat verzoeker de behandeling van zijn beroep bij de rechtbank niet kan afwachten. Indien de verleende omgevingsvergunning ten onrechte blijkt te zijn verleend, dan kan verzoeker de schade die hij als rechtstreeks gevolg daarvan heeft geleden bij verweerder verhalen.
10. Nu de voorzieningenrechter van oordeel is dat de belangen van vergunninghoudster bij voortzetting van haar werkzaamheden op/aan het projectperceel en het vooralsnog rechtens rechtmatige gebruik daarvan zwaarder weegt dan de belangen van verzoeker, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
11. Voor veroordeling van verweerder in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Wal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.