Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.Beslissing
[opgeëiste persoon] .
.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procureur des Konings te Antwerpen, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 14 oktober 2016. De opgeëiste persoon, geboren in Israël in 1960, was onderwerp van deze vordering. Tijdens de zitting op 15 december 2016 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, en het onderzoek werd voor onbepaalde tijd geschorst om nadere informatie te verkrijgen. Op 29 maart 2018 werd het onderzoek hervat, maar de rechtbank moest de termijn voor uitspraak verlengen vanwege de aanhouding van de zaak.
Het belangrijkste punt in deze zaak was de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Uit de stukken bleek dat de opgeëiste persoon op 17 februari 2018 was overleden. De officier van justitie stelde dat zij, gezien het overlijden van de opgeëiste persoon, niet meer ontvankelijk was in haar vordering tot behandeling van het EAB. De rechtbank volgde dit standpunt en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering. Tevens werd gelast dat de borgsom van € 15.000,- aan de rechthebbende zou worden teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. A.J. Dondorp en de rechters mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, in aanwezigheid van griffier D. Smeets.