ECLI:NL:RBAMS:2018:2365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
13/751078-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere diefstallen en lidmaatschap van een criminele organisatie

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in Antwerpen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1995, die wordt verdacht van vijf strafbare feiten, waaronder diefstallen uit voertuigen en lidmaatschap van een vereniging van misdadigers. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 29 maart 2018, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. van Dam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat de feiten niet genoegzaam waren omschreven. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat het specialiteitsbeginsel voldoende was gewaarborgd.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen reden vormden om de overlevering te weigeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden aanwezig waren. De beslissing werd genomen door de rechters A.J. Dondorp, R.A.J. Hübel en B. Poelert, en werd uitgesproken in aanwezigheid van griffier D. Smeets.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751078-18
RK-nummer: 18/931
Datum uitspraak: 12 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 januari 2018 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, afdeling Mechelen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1995,
verblijvende op het adres [adres] , [plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 maart 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M. van Dam, advocaat te Den Bosch.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft bij beslissing van 29 maart 2018 de gevangenhouding bevolen en daarbij bepaalt dat deze met ingang van 30 maart 2018 tot aan het moment van de uitspraak zal worden geschorst.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.
3.1.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel bij verstek van 25 januari 2018.
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België 5 strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.2.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft gesteld dat de feiten niet genoegzaam zijn omschreven. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon van 5 feiten wordt verdacht, maar in het EAB worden veel meer diefstallen genoemd. Het is daardoor niet duidelijk van welke diefstallen de opgeëiste persoon wordt verdacht. De rol van de opgeëiste persoon is niet naar tijd en de mate van betrokkenheid omschreven.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het EAB dient die gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB onder e) is aangegeven dat de opgeëiste persoon van in totaal 5 strafbare feiten wordt verdacht waarbij het lidmaatschap aan een vereniging van misdadigers in België als een apart feit wordt aangezien. Op pagina 2 van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon als verdachte in aanmerking komt voor 4 diefstallen of poging tot diefstallen uit voertuigen in Brecht in de nacht van 6 oktober 2017 op 7 oktober 2017. Het EAB noemt daarbij als referentienummers AN.17.LA008375/2017, AN.17.LA. 008376/2017, AN.17.LA008377/2017 en AN.17.LA.008381/2017. Omtrent zijn rol vermeldt het EAB dat hij het voertuig dat bij deze vier diefstallen is gebruikt zou hebben geregeld. Op pagina 3 van het EAB is vermeld dat aan de hand van de in het EAB omschreven gegevens kan blijken dat de opgeëiste persoon betrokken lijkt te zijn hij een schijnbare vereniging die zich bezig houdt met diefstallen uit voertuigen, kennelijk georganiseerd vanuit Nederland in België. De rechtbank wijst er op dat de overige in het EAB genoemde feiten waar de raadsman op doelt, niet staan vermeld in de omschrijving van de feiten, maar in de rubriek waarin de aard en kwalificatie van de feiten staat vermeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is met deze omschrijving voldoende duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht en is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt.
De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat de feiten genoegzaam zijn omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. De rechtbank zal in haar dictum de overlevering expliciet tot deze feiten beperken.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft op 6 maart 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Marokko).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 13 van de OLW niet aan de orde is. De rechtbank is echter met de raadsman van oordeel dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In het EAB is immers vermeld dat de diefstallen uit voertuigen kennelijk zijn georganiseerd
vanuit Nederlandin België.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft subsidiair overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe aangevoerd dat de diefstallen allemaal in België hebben plaatsgevonden en zodoende de Belgische rechtsorde is geschaad.
Dit brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en dat overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Het is in zijn visie niet gebleken dat de verzochte overlevering aan de Belgische autoriteiten en de verdere vervolging in België de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op het door de officier van justitie aangevoerde argument heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Detentieomstandigheden

Onder verwijzing naar haar uitspraak van 20 maart 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:1596) is de rechtbank van oordeel dat de detentieomstandigheden in België geen reden vormen de overlevering van de opgeëiste persoon naar België niet toe te staan. De rechtbank ziet in het enkele tijdsverloop geen aanleiding om een “hernieuwde garantie” van de Belgische autoriteiten te verkrijgen, zoals door de raadsman is betoogd.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) voor het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de 5 in het EAB omschreven feiten, te weten: de betrokkenheid bij de 4 diefstallen of poging tot diefstallen uit voertuigen in Brecht in de nacht van 6 oktober 2017 op 7 oktober 2017 en het lidmaatschap aan de vereniging van misdadigers.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.