ECLI:NL:RBAMS:2018:2454

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AMS 17/6092
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van haar ziekengeld op grond van de Ziektewet (Zw). Eiseres, die na haar bevalling rugklachten ervoer, had eerder een zwangerschaps- en bevallingsuitkering ontvangen. Het Uwv oordeelde dat haar arbeidsongeschiktheid vanaf 3 juli 2017 niet meer het gevolg was van haar zwangerschap of bevalling, en verklaarde haar bezwaar ongegrond. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde beroep in.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestudeerd. De bedrijfsarts concludeerde dat er geen oorzakelijk verband was tussen de rugklachten van eiseres en haar zwangerschap of bevalling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde deze conclusie na een onderzoek en het bestuderen van aanvullende medische informatie. Eiseres voerde aan dat haar rugklachten wel degelijk het gevolg waren van de bevalling, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en voldoende gemotiveerd had waarom de klachten niet meer het gevolg waren van de bevalling.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiseres wel arbeidsongeschikt was, maar dat deze beperkingen niet meer het gevolg waren van haar zwangerschap of bevalling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Amsterdam, eiseres, hierna: [eiseres]

(gemachtigde: mr. M.H. Klijnstra),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder, hierna: het Uwv
(gemachtigde: A.J. Kniesmeijer ).

Procesverloop

Met het besluit van 30 juni 2017 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat [eiseres] vanaf 3 juli 2017 wel arbeidsongeschikt is volgens de Ziektewet (Zw), maar dat haar beperkingen niet meer het gevolg zijn van haar zwangerschap of bevalling.
Met het besluit van 15 september 2017 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 19 januari 2018. [eiseres] was niet op de zitting aanwezig. Namens haar was aanwezig haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is op grond van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen op de, ter zitting overgelegde, medische informatie te reageren. Het Uwv heeft met de brief van 2 januari 2018 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Met de brief van 26 januari 2018 heeft [eiseres] hierop gereageerd.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb partijen in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken kenbaar te maken of zij een nadere zitting wenselijk achten. Na afloop van deze termijn heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1. [eiseres] was werkzaam in een bakkerij. Vanwege haar zwangerschap heeft zij een zwangerschaps- en bevallingsuitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Deze uitkering liep van 20 november 2016 tot 13 maart 2017. Tijdens de Wazo-periode liep het contract van [eiseres] bij de bakkerij af. Op 13 maart 2017 heeft [eiseres] zich aansluitend aan de Wazo arbeidsongeschikt gemeld wegens rugklachten.
2. Op 15 mei 2017 is [eiseres] op het spreekuur geweest van sociaal medisch verpleegkundige [de persoon] (hierna: de SMV). Uit het rapport van 16 mei 2017 van de SMV komt naar voren dat [eiseres] is uitgevallen met rugklachten na haar bevalling. Voor de Wazo was zij ook uitgevallen, dit betrof echter andere klachten. Volgens de SMV lijkt het aannemelijk dat [eiseres] niet geschikt is voor maatgevende arbeid door beperkingen in het lopen en zwaar tillen maar er heeft nog geen onderzoek door een verzekeringsarts plaatsgevonden. De SMV concludeert op basis van dossierstudie en de bevindingen op het spreekuur dat het vooralsnog aannemelijk is dat [eiseres] arbeidsongeschikt is als direct gevolg van haar zwangerschap en/of bevalling. De rugklachten zijn immers na haar bevalling ontstaan. Het Uwv heeft daarom met het besluit van 24 mei 2017 aan [eiseres] een uitkering op grond van artikel 29a van de Zw toegekend.
3. Op 30 juni 2017 is [eiseres] op het spreekuur geweest van bedrijfsarts A.P.M. Vergouwe (hierna: de bedrijfsarts). De bedrijfsarts heeft dossieronderzoek verricht en de bevindingen van het onderzoek op het spreekuur neergelegd in haar rapport van 30 juni 2017. De bedrijfsarts is van mening dat er geen oorzakelijke relatie is tussen de rugklachten en de zwangerschap/bevalling. De rugklachten zijn volgens [eiseres] ongeveer twee weken na de (zware) bevalling op 27 december 2016 ontstaan en tot op heden min of meer onveranderd aanwezig gebleven. Volgens de bedrijfsarts lijkt, bij doorvragen en aanvullend onderzoek, het eerder te gaan om aspecifieke klachten, die worden beïnvloed en onderhouden door het leven wat [eiseres] heeft geleid en tot op heden leidt. De bedrijfsarts overweegt in dit verband dat [eiseres] veel heeft meegemaakt en dat er een groot gevoel van eenzaamheid lijkt te bestaan. De geboorte van haar dochtertje roept herbelevingen op. Het ontbreekt [eiseres] aan inzicht in de zin, dat zij geen relatie ziet tussen haar emoties en haar klachten. Adequate (multidisciplinaire) behandeling, zou hier verandering in kunnen brengen. In 2011 en 2012 heeft ze hulp gehad van een psycholoog en dat heeft toen tot verbetering van haar functioneren geleid. Volgens de bedrijfsarts is [eiseres] beperkt in het omgaan met haar emoties en het uiten van gevoelens, waardoor de sociale omgang met anderen (klanten) beperkt is. Beperkingen in rug belastbaarheid worden niet gesignaleerd. De bedrijfsarts concludeert dan ook dat [eiseres] per 3 juli 2017 niet meer arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap/bevalling. Ze wordt nog wel arbeidsongeschikt bevonden voor de maatgevende arbeid wegens andere (genoemde) beperkingen.
4. Op basis van het rapport van de bedrijfsarts heeft het Uwv met het primaire besluit beslist dat [eiseres] vanaf 3 juli 2017 wel arbeidsongeschikt is volgens de Zw, maar dat haar beperkingen niet meer het gevolg zijn van haar zwangerschap of bevalling. Zij heeft dus geen recht meer op een uitkering op grond van artikel 29a, vierde lid, van de Zw. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de Zw-uitkering vanaf 3 juli 2017.
5. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verzekeringsarts bezwaar en beroep A.J.D. Versteeg (hierna: de verzekeringsarts bezwaar en beroep) heeft opnieuw naar de zaak van [eiseres] gekeken. Dit heeft geleid tot het bestreden besluit. Hierin heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Het standpunt van [eiseres]
6. [eiseres] is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat de bedrijfsarts ten onrechte geen medische informatie heeft opgevraagd bij de behandelende sector. Daarnaast voert zij aan dat de rugklachten wél het gevolg zijn van de bevalling. De rugklachten zijn ontstaan na de ruggenprik die zij vlak voor de bevalling heeft gekregen. De bedrijfsarts stelt dat het eerder lijkt te gaan om aspecifieke klachten maar daarover bestaat geen zekerheid. Volgens [eiseres] moet zij in dit geval het voordeel van de twijfel krijgen. [eiseres] vindt dan ook dat de uitkering op grond van artikel 29a, vierde lid, van de Zw ten onrechte is beëindigd, althans de hoogte van de Zw-uitkering zal worden verlaagd.
De beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat [eiseres] met ingang van 3 juli 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van artikel 29a, vierde lid, van de Zw, omdat haar eventuele arbeidsongeschiktheid niet meer het gevolg is van haar zwangerschap of bevalling.
8. Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de Zw heeft een vrouw recht op ziekengeld als haar Wazo-uitkering is geëindigd, zij aansluitend ongeschikt is om haar arbeid te verrichten en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Het recht op ziekengeld bestaat zolang de ongeschiktheid duurt of maximaal 104 weken.
9. Voor de beoordeling van de vraag of de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van zwangerschap en/of bevalling hanteert het Uwv de Richtlijn ‘Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid’ van 1 mei 2014 (de Richtlijn). Aan de hand van vragen moet beoordeeld worden of er causaal verband bestaat. Het gaat om de volgende vragen:
a. Is de klacht, stoornis of beperking ontstaan tijdens de zwangerschap/kraamperiode?
b. Heeft de klacht, stoornis of beperking relatie met direct bij de zwangerschap/bevalling betrokken organen en/of de hormonale veranderingen als gevolg van de zwangerschap/bevalling?
c. Maakt het tijdstip van optreden van de klacht, stoornis of beperking in relatie tot de duur van de zwangerschap/kraamperiode het verband tussen klacht en zwangerschap/aannemelijk?
d. Is de klacht, stoornis of beperking verergerd tijdens de zwangerschap/kraamperiode.
10. Na het bezwaar van [eiseres] heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens bestudeerd en [eiseres] onderzocht op het spreekuur van 14 september 2017. Tijdens dit onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gericht gekeken naar de rug van [eiseres] . Net als de bedrijfsarts concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de rugklachten van [eiseres] niet (meer) het rechtstreeks gevolg zijn van de zwangerschap of bevalling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt als diagnose aan dat sprake is van rugpijn aspecifiek chronisch en overweegt in dit verband dat het mogelijk is dat tijdens het zetten van de ruggenprik het myelum is geraakt, maar dat de sensibele gevolgen daarvan doorgaans afnemen in de loop van een dag. Neurologische aanknopingspunten voor de klachten lijken dus niet erg waarschijnlijk, waarmee een tendomyogeen karakter van de klachten meer aannemelijk is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt dit bevestigd door het beleid van de huisarts om [eiseres] te verwijzen naar de fysiotherapeut en door het door hem verrichtte lichamelijk onderzoek.
11. In zijn rapport van 2 januari 2018, in reactie op aanvullende beroepsgronden van [eiseres] , heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het licht van de Richtlijn aanvullend gemotiveerd dat de rugklachten van [eiseres] inderdaad ontstaan zijn tijdens de zwangerschap/bevalling (vraag a van de Richtlijn) maar dat de klachten geen relatie hebben met direct bij de zwangerschap/bevalling betrokken organen (vraag b van de Richtlijn). Het is mogelijk dat tijdens een ruggenprik de naald een uittredende wortel toucheert en daarmee tot een kortdurende ontstekingsreactie leidt, die uitstralende pijn veroorzaakt. Dergelijke pijn heeft dus geen relatie met direct bij de zwangerschap/bevalling betrokken organen en/of de hormonale veranderingen. Een dergelijke ontstekingsreactie aan de wortel is ter grootte van de punt van de naald en herstelt doorgaans binnen 2-3 dagen. Het tijdstip van optreden van de klachten in relatie tot de duur van de zwangerschap maakt een relatie tussen klacht en zwangerschap/bevalling dus niet aannemelijk (vraag c van de Richtlijn) en zeker niet als de klachten nu al een jaar aanhouden. Dan resteert geen andere verklaring dan dat de rugpijn voorkomt vanuit de spieren, ofwel tendomyogeen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
12. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft verricht en duidelijk heeft gemotiveerd waarom de klachten van [eiseres] een jaar na de bevalling niet meer het gevolg van de bevalling kunnen zijn. Op de zitting heeft [eiseres] nog recente medische informatie van de huisarts, waaronder een brief van 16 oktober 2017 van de neuroloog, overgelegd. In zijn rapport van 22 januari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze informatie gereageerd en aangegeven dat de informatie van de neuroloog het ingenomen standpunt van het Uwv bevestigt. De conclusie van de neuroloog luidt lumbago, myogene oorzaak. Geen aanwijzing voor radiculair syndroom. De huisarts voegt daaraan toe dat hij verwacht dat de klachten in de loop van de tijd zullen afnemen. Gelet op deze motivering ziet de rechtbank geen aanleiding aan de conclusie, dat de klachten van [eiseres] per 3 juli 2017 niet meer veroorzaakt kunnen zijn door haar bevalling, te twijfelen. Het Uwv heeft daarom terecht vastgesteld dat [eiseres] wel arbeidsongeschikt is, maar dat deze beperkingen niet meer het gevolg zijn van haar zwangerschap of bevalling, hetgeen met ingang van 3 juli 2017 gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering van [eiseres] op grond van artikel 29a, vierde lid, van de Zw.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Dit moet u doen binnen zes weken nadat de uitspraak is verzonden.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.