ECLI:NL:RBAMS:2018:2471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AMS 17/5836
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming inzake gegevensuitwisseling in het kader van de Treiteraanpak en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een brief van 2 februari 2017, waarin hij werd geïnformeerd over de start van een onderzoek in het kader van de Treiteraanpak. Het college verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze brief niet-ontvankelijk, wat de aanleiding vormde voor het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de brief van 2 februari 2017 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de mededeling over de gegevensuitwisseling, zoals vermeld in de brief, niet gericht was op rechtsgevolg en derhalve niet onder de definitie van een besluit valt. De rechtbank benadrukte dat de Treiteraanpak geen sanctie of maatregel is, maar een coördinatie van verschillende partijen om intimidatie in de woonomgeving aan te pakken.

Eiser stelde dat de brief hem als dader bestempelde en dat dit zijn rechtspositie wijzigde. De rechtbank weerlegde dit argument door te stellen dat de brief enkel een feitelijke mededeling was en geen rechtsgevolg had. Eiser had de mogelijkheid om zijn standpunt te belichten in het kader van het onderzoek, en mocht zich wenden tot de civiele rechter of de Autoriteit Persoonsgegevens indien hij meende dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig werden verwerkt.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G.M. Haring),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Nota).

Procesverloop

Bij brief van 2 februari 2017 is eiser geïnformeerd over de start van een onderzoek in het kader van de Treiteraanpak.
Bij besluit van 31 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 2 februari 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat er is voorafgegaan aan deze procedure?
1. In januari 2013 is een Convenant Treiteraanpak gesloten. Partijen bij dit Convenant zijn de burgemeester van Amsterdam, de voorzitters van de afzonderlijke stadsdelen, de hoofdofficier van het arrondissementsparket Amsterdam, de politiechef van de regionale eenheid Amsterdam, zes woningstichtingen, bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en de William Schrikker Groep. Het Convenant is aangegaan met het doel om enerzijds op effectieve en integrale wijze tot een aanpak van treiteren of intimidatie in de woon- of werkomgeving te komen en anderzijds de privacy van de betrokkenen zo veel mogelijk te waarborgen. In het Convenant zijn onder meer bepalingen opgenomen over de verwerking van persoonsgegevens.
2. Bij brief van 2 februari 2017 heeft de voorzitter van de bestuurscommissie Stadsdeel-Zuidoost een brief gestuurd aan eiser. Daarin staat onder meer het volgende:
“Het stadsdeel Zuidoost heeft meldingen over u ontvangen. Deze meldingen gaan over intimidatie, bedreiging en wangedrag van u richting bewoners bij u in de buurt. Er is daarom een onderzoek gestart in het kader van de Treiteraanpak.
De Treiteraanpak is door de gemeente Amsterdam in het leven geroepen om op te treden tegen intimidatie in de woonomgeving. (…) Om te onderzoeken of er sprake is van intimidatie en zo ja, om daar een einde aan te maken, werkt het bestuur van de stad in de Treiteraanpak samen met de politie, het Openbaar Ministerie, de Amsterdamse woningcorporaties en eventueel betrokken zorginstellingen. Er vindt daarbij gegevensuitwisseling plaats. Het doel is om de rust in de woonomgeving terug te laten keren.”
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 2 februari 2017. Hij heeft onder meer aangegeven dat hij zelf al lange tijd overlast en intimidatie ondervindt van een buurtbewoner. In het gesprek op het stadsdeelkantoor is hij onvoldoende gehoord. Eiser is van mening dat hij ten onrechte als dader in het kader van de Treiteraanpak is aangemerkt.
4. In het bestreden besluit is eisers bezwaar tegen de brief van 2 februari 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft voor de motivering verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. In dat advies staat, samengevat, het volgende.
De brief van 2 februari 2017 is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief behelst geen publiekrechtelijke rechtshandeling, omdat deze niet is gericht op een rechtsgevolg.
De Treiteraanpak is geen sanctie of maatregel die wordt opgelegd. De aanpak is niets meer dan een gecoördineerde aanpak van verschillende partijen. Overigens is eiser op geen enkele manier verplicht om mee te doen aan de mogelijkheden die opname in de aanpak bieden. Er vindt dus geen verandering plaats in de rechten en plichten. Daardoor is er geen sprake van een rechtsgevolg en van een besluit.
De brief van 2 februari 2017 is overhandigd op basis van de informatieverplichting die is opgenomen in de artikelen 33 en 34 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). In artikel 45 van de Wbp is een dergelijke (feitelijke) handeling niet gelijkgesteld aan een besluit.
De commissie merkt op dat de mogelijkheid bestaat om een appellabel besluit te verkrijgen, indien eiser een verzoek indient tot verwijdering uit de Treiteraanpak of het verwijderen van zijn gegevens die zijn verzameld in het kader van het onderzoek dat wordt gedaan naar eiser. De beslissing op een dergelijk verzoek geldt op grond van artikel 45 van de Wbp als een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
Standpunten van partijen
5. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat de brief van 2 februari 2017 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats is na de waarschuwingsbrief meteen een onderzoek gestart, waarbij ook (persoons)gegevens met derden worden uitgewisseld. Dat brengt wel degelijk verandering in de rechtspositie van eiser. Eiser wordt hiermee al voordat een onderzoek heeft plaatsgevonden als dader bestempeld. Hij wordt voortaan nauwlettend in de gaten gehouden en moet uiteindelijk noodgedwongen verhuizen. De waarschuwingsbrief heeft rechten voor eiser tenietgedaan en verplichtingen doen ontstaan, dan wel zijn juridische status vastgesteld. De waarschuwing zal immers meewegen in eventuele toekomstige te nemen maatregelen binnen de Treiteraanpak. Daardoor is sprake van een rechtsgevolg.
In de tweede plaats is eiser niet gewezen op zijn rechten en vrijheden, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en recht op informatie. Zo heeft het college geen toestemming gevraagd aan eiser voor het uitwisselen van zijn persoonsgegevens, terwijl in de waarschuwingsbrief wel is aangegeven dat gegevensuitwisseling zal plaatsvinden.
Bovendien ontbrak een juridische grondslag op grond waarvan de gegevensuitwisseling zou mogen plaatsvinden. Het college heeft dit pas later in het bestreden besluit vermeld. In ieder geval is eiser in bezwaar niet gewezen op de mogelijkheid van het verkrijgen van een appellabel besluit. Aan eiser is aldus de mogelijkheid ontnomen om verweer te voeren.
Verder is onjuist dat eiser niet verplicht is om mee te doen aan de mogelijkheden die opname in de aanpak bieden. Eiser is niet eens gewezen op de verweermogelijkheden, laat staan dat er voor hem een keuzemogelijkheid bestond ten aanzien van de opname in de aanpak.
6. Verweerder heeft in beroep het bestreden besluit gehandhaafd. Daartoe heeft hij in aanvulling op het bestreden besluit onder meer het volgende naar voren gebracht.
De brief van 2 februari 2017 is gestuurd om eiser ervan op de hoogte te stellen dat gegevensuitwisseling plaatsvindt in het kader van een onderzoek in de zin van de Treiteraanpak. Er wordt onderzocht of eiser opgenomen moet worden in de Treiteraanpak en of dit dan als dader of als slachtoffer is. Onderdeel van dat onderzoek is hoor- en wederhoor; eiser krijgt de mogelijkheid om zijn kant van de zaak te belichten. Daarnaast is, indien eiser als dader zou worden opgenomen in de Treiteraanpak, daarmee niet vastgesteld of en welke maatregel genomen zou worden. Indien een maatregel zou worden genomen, dan staan daartegen vervolgens alle juridische mogelijkheden open.
Dat verweerder pas in het bestreden besluit heeft opgemerkt dat de mogelijkheid bestaat een appellabel besluit te verkrijgen door een verzoek op grond van artikel 36 van de Wbp te doen, betekent niet dat aan eiser de mogelijkheid van verweer is ontnomen. Indien eiser voordat een beslissing op bezwaar was genomen op de hoogte was gesteld van deze mogelijkheid, dan had dit voor het onderliggende bezwaar nog geen verandering teweeg gebracht. Verweerder ziet niet in waarom door het niet eerder noemen van deze mogelijkheid sprake is van een onterechte niet-ontvankelijkverklaring.
Op de zitting is namens verweerder nog toegelicht dat de onderwerpregel in de brief van 2 februari 2017 (‘Waarschuwingsbrief Treiteraanpak’) onjuist is; daar had ‘notificatiebrief’ moeten staan. Verder heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat uit het onderzoek inmiddels naar voren is gekomen dat eiser niet wordt aangemerkt als dader en niet als dader wordt opgenomen in de Treiteraanpak.
Beoordeling door de rechtbank
7. Voor de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
8. Beoordeeld moet worden of de brief van 2 februari 2017 als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is aan te merken. Als die brief niet als besluit is aan te merken, staat daartegen geen bezwaar open.
9. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
10. Met het begrip rechtshandeling wordt een handeling bedoeld die is gericht op rechtsgevolg. Een beslissing heeft rechtsgevolg, indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen.
11. Om te beoordelen of de brief van 2 februari 2017 op rechtsgevolg is gericht, moet eerst worden vastgesteld waartoe deze brief strekt.
12. Anders dan eiser meent, houdt de brief van 2 februari 2017 niet in dat eiser als dader wordt aangemerkt in het kader van de Treiteraanpak. In de brief is aangekondigd dat een onderzoek wordt gestart. De aankondiging dat een onderzoek wordt gestart, is naar het oordeel van de rechtbank een feitelijke mededeling die niet is gericht op rechtsgevolg.
Het starten van een onderzoek kan, anders dan eiser stelt, niet worden aangemerkt als enige vorm van handhaving.
13. De brief van 2 februari 2017 houdt daarnaast de mededeling in dat gegevensuitwisseling zal plaatsvinden. Dit is een mededeling op de voet van artikel 34 van de Wbp. Naar het oordeel van de rechtbank is ook deze mededeling niet op rechtsgevolg gericht. De aankondiging dat gegevensuitwisseling zal plaatsvinden, is er namelijk niet op gericht een recht of verplichting te doen ontstaan of teniet te doen. Ook wordt hiermee niet de juridische status van eiser vastgesteld.
14. Het voorgaande betekent dat de brief van 2 februari 2017 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Evenmin is er een andere wettelijke bepaling aan te wijzen op grond waarvan tegen een mededeling als bedoeld in de artikelen 33 en 34 van de Wbp bezwaar en beroep open staat. De conclusie is dan ook dat tegen de brief van 2 februari 2017 geen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft eisers bezwaar tegen die brief daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
15. Eisers argument dat hem rechtsbescherming moet worden geboden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat tegen de brief van 2 februari 2017 geen rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat, neemt immers niet weg dat eiser zich kan wenden tot de civiele rechter of de Autoriteit Persoonsgegevens, indien hij van mening is dat zijn persoonsgegevens niet in overeenstemming met de wet of niet op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt. Daarnaast kan eiser gebruik maken van de hem in de artikelen 35 en 36 van de Wbp toegekende rechten tot inzage en wijziging.
16. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.
17. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T. Kruis, rechter, in aanwezigheid van M.E. Sjouke, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2018.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Toepasselijke regelgeving

Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 6 van de Wbp
Persoonsgegevens worden in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerkt.
Artikel 33 van de Wbp
1. Indien persoonsgegevens worden verkregen bij de betrokkene, deelt de verantwoordelijke vóór het moment van de verkrijging de betrokkene de informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is.
2. De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking waarvoor de gegevens zijn bestemd, mede.
3. De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen.
Artikel 34 van de Wbp
1. Indien persoonsgegevens worden verkregen op een andere wijze dan bedoeld in artikel 33, deelt de verantwoordelijke de betrokkene de informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij deze reeds daarvan op de hoogte is:
a. op het moment van vastlegging van hem betreffende gegevens, of
b. wanneer de gegevens bestemd zijn om te worden verstrekt aan een derde, uiterlijk op het moment van de eerste verstrekking.
2. De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking mede.
3. De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen.
4. Het eerste lid is niet van toepassing indien mededeling van de informatie aan de betrokkene onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. In dat geval legt de verantwoordelijke de herkomst van de gegevens vast.
5. Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de vastlegging of de verstrekking bij of krachtens de wet is voorgeschreven. In dat geval dient de verantwoordelijke de betrokkene op diens verzoek te informeren over het wettelijk voorschrift dat tot de vastlegging of verstrekking van de hem betreffende gegevens heeft geleid.
Artikel 45 van de Wbp
Een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 30, derde lid, 35, 36 en 38, tweede lid, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van verzet als bedoeld in de artikelen 40 of 41 gelden voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.