ECLI:NL:RBAMS:2018:2487

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
13/702841-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging en voorhanden hebben van MDMA wegens gebrek aan bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte vrijgesproken van diefstal in vereniging en het voorhanden hebben van MDMA. De zaak betreft een incident op 5 november 2017, waarbij de verdachte samen met medeverdachten in een opslagruimte in Amsterdam aanwezig was. De officier van justitie had hen beschuldigd van diefstal van goederen, waaronder kussens en een dekbed, en van het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA. Tijdens de zittingen op 15 februari en 26 maart 2018 werd het bewijs besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal. De rechtbank concludeerde dat de goederen niet uit de opslagruimte waren weggenomen, en dat de verdachte niet kon worden gelinkt aan de MDMA, mede door een gebrek in de chain of evidence. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de diefstal van de kussens en het dekbed, waarvoor hij werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en dat het vertrouwen van de gedupeerden was geschaad. De uitspraak vond plaats op 9 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702841-17
Datum uitspraak: 9 april 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
verblijfadres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 februari 2018 en 26 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Staal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.C. den Daas naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging tenlastelegging – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een of meerdere opslagruimtes
- twee kussens (merk: Hästens), en (een deel van) een vier seizoenen dekbed geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), en/of
- een rolkoffer, geheel of ten dele toebehorend aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), en/of
- vier zakken zakken, althans een of meerder zakken, met daarin in totaal (ongeveer) 2 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, geheel of ten dele toebehorend aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat garagebox(en) heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen beddengoed en/of rolkoffer en/of MDMA onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
en/of
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit opslagruimtes weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde opslagruimtes te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich naar voornoemd adres heeft begeven waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- met een breekijzer, of met een daarop gelijkend voorwerp, de deur van opslagruimte [nummers 1] heeft/hebben opengebroken en/of
- met een breekijzer, of met een daarop gelijkend voorwerp, heeft/hebben getracht de deur van opslagruimte [nummers 2] open te breken;
2.
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Ede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een of meer opslagruimtes (gelegen aan de [straat] ), een of meer onbekend gebleven goederen
geheel of ten dele toebehorend aan een of meerdere onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die opslagruimtes heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
en/of
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Ede, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit opslagruimtes weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorend aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde opslagruimtes te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreken en/of inklimming, zich naar voornoemd adres heeft begeven waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) vervolgens
- tientallen opslagruimtes heeft/hebben opengebroken, dan wel gepoogd open te breken en/of
- ( ongeveer) drie, in elk geval een of meerdere, opslagruimtes heeft/hebben doorzocht;
3.
hij op of omstreeks 5 november 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 3997 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 5 november 2017 te Nieuwegein en/of Purmerend en/of een of meerdere plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere goederen, geheel of ten dele toebehorend aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat goed(eren) heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 2. eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2. eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde partieel nietig is, nu in de tenlastelegging niet duidelijk is omschreven welke goederen zijn gestolen en van wie. Verdachte weet nu niet waartegen hij verweer dient te voeren.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het feit voldoende duidelijk omschreven is. Er is volgens hem geen reden de dagvaarding ten aanzien van dit feit partieel nietig te verklaren.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. Gelet op de processtukken in het procesdossier in onderlinge samenhang bezien met de dagvaarding, is het volgens de rechtbank voldoende duidelijk dat de diefstal van onbekend gebleven goederen, zoals ten laste gelegd, de goederen betreffen waarover [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) in zijn aangifte heeft verklaard. Dat ook de verdediging dit zo heeft begrepen volgt uit het door haar ten aanzien van deze aangifte gevoerde verweer.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de diefstallen in vereniging door middel van braak en de pogingen daartoe, zoals ten laste gelegd onder 1. en 2., integraal bewezen kunnen worden verklaard. Hij komt hiertoe op grond van de aangiftes van onder meer [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) en [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), de aangetroffen braakschade aan de boxen en de constatering dat de weggenomen goederen in de directe nabijheid van verdachte en zijn medeverdachte werden gezien. Verder is verdachte volgens de officier van justitie schuldig aan het medeplegen van voorhanden hebben van 3.997 gram MDMA. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de tas gevuld was met MDMA en dat de tas van ‘ [naam] ’ was, acht de officier van justitie onaannemelijk en ongeloofwaardig. De officier van justitie is tot slot van mening dat verdachte van het onder 4. ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Uit de schriftelijke pleitnotities en hetgeen hij in aanvulling daarop ter terechtzitting naar voren heeft gebracht volgt dat de raadsman zich op het standpunt stelt dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde.
Uit het procesdossier volgt op geen enkele wijze dat verdachte en/of zijn medeverdachten de box van aangever [persoon 1] hebben opengebroken en daaruit spullen hebben gestolen. Ook van de diefstal van MDMA blijkt niets uit het procesdossier. Subsidiair is de raadsman van mening dat er geen sprake is van een diefstal, maar van pogingen tot diefstal nu de spullen het complex niet hebben verlaten. Ten aanzien van de onder 1. tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde pogingen tot diefstal is er geen bewijs dat verdachte en zijn medeverdachten verantwoordelijk zijn voor de aan de boxen aangerichte schade. Bovendien staat niet vast dat de schade aan die boxen op 5 november 2017 is aangericht.
Ten aanzien van het onder 2. eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat nu aangever [persoon 2] drie maanden voorafgaand aan zijn aangifte niet bij zijn box is geweest, niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat zijn goederen op 28 oktober 2017 zijn gestolen. Verder is niet duidelijk of de zwarte koffer waarmee één van de medeverdachten op de camerabeelden in de lift bij [opslagruimte] was te zien, de zwarte koffer van aangever is. Wat het onder 2. tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde betreft, staat niet vast wat exact de aard en/of ernst van de aangebrachte schade van de boxen is. Bovendien valt niet vast te stellen wanneer de boxen zijn opengebroken.
Het onder 3. ten laste gelegde voorhanden hebben van MDMA kan niet bewezen worden verklaard nu een NFI-rapportage ontbreekt en het dus niet vaststaat dat de gevonden materie MDMA is. Verder verwijst de raadsman, subsidiair, naar de beoordeling van de rechter-commissaris bij het bevel tot inbewaringstelling op 9 november 2017. De rechter-commissaris overwoog dat niet kon worden uitgesloten dat de vondst van MDMA een toevalstreffer was, of dat alleen een medeverdachte bekend was met de inhoud van de tas. Volgens de raadsman is er sinds het bevel tot inbewaringstelling geen bewijsmiddel bijgekomen, dat anders zou doen vermoeden.
Tot slot is er voor de onder 4. ten laste gelegde diefstal met braak in vereniging geen bewijs dat verdachte hiervoor verantwoordelijk is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.1. Het oordeel over het onder 1. eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Diefstal van vier zakken
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de diefstal van vier zakken (met volgens de tenlastelegging MDMA) die zijn aangetroffen in een gele tas. Op de camerabeelden is enkel te zien dat de derde onbekend gebleven persoon, volgens verdachte ‘ [naam] ’ geheten, met deze tas rondliep. Die tas is later door de medeverdachte uit de auto van verdachte gehaald. Niets duidt erop dat deze tas eerder in een box lag en dat verdachte of zijn medeverdachten deze tas hieruit hebben gestolen. De rechtbank kan niet vaststellen waar deze tas vandaan kwam, met als gevolg dat het wegnemen van de tas met de zich daarin bevindende zakken met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden bewezen.
Twee kussens en een vierseizoenen dekbed
Vast staat dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: medeverdachte) op 5 november 2017 in de opslagruimte van [opslagruimte] te Amsterdam waren. Dit is door verdachte niet betwist en bovendien zijn zij daar door de politie aangehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de gestolen spullen, te weten kussens en een dekbed, niet heeft zien liggen. Zijn medeverdachte heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 9 november 2017 verklaard dat hij de kussens had zien liggen op het pad. Dat verdachte de spullen niet gezien heeft, terwijl hij naast zijn medeverdachte stond, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Uit de aangifte van [persoon 1] , en zijn verklaring tegen verbalisanten ter plaatse, volgt dat hij zijn kussens en dekbed niet meer in zijn box zag liggen, maar in een ander gangpad. [persoon 1] zag verdachte en zijn medeverdachte op ongeveer drie meter afstand van zijn spullen stonden. Verder was er niemand anders in de buurt te bekennen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de kussens en het dekbed zijn gestolen uit de box van [persoon 1] . Dat deze goederen het pand van [opslagruimte] niet hebben verlaten, maakt dit niet anders. Door het verwijderen uit de box werden de goederen immers aan de heerschappij van aangever onttrokken
Nu de goederen zijn aangetroffen vlakbij verdachte en medeverdachte en verder niemand aanwezig was, acht de rechtbank bewezen dat zij samen de goederen hebben gestolen. De verklaring van verdachte dat hij slechts mee was met medeverdachte [medeverdachte 1] om kleding te helpen tillen, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Uit het procesdossier volgt dat verdachte met zijn medeverdachten vanuit Utrecht naar [opslagruimte] reed, zij samen in de directe nabijheid van de spullen van [persoon 1] zijn gezien, hij (andere) spullen uit de auto van zijn medeverdachte laadde en zij op het punt stonden samen het terrein van [opslagruimte] te verlaten. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat er sprake is van medeplegen van de diefstal.
4.3.1.3. Braak en/of verbreking
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende vast komen te staan of er schade is ontstaan aan de deur van de box met nummer [nummer 1] die door [persoon 1] wordt gehuurd. [persoon 1] heeft tegenover de ter plaatse aanwezige verbalisanten verklaard dat hij geen schade aan zijn box zag. Dit wordt in zijn aangifte bevestigd. Dat hij, toen hij drie dagen later telefonisch werd gehoord, anders verklaarde doet daar niet aan af. Op dat moment had hij met een werknemer van [opslagruimte] gesproken, die hem had verteld dat er
vermoedelijkiets in het cilinderslot van de box was gepoerd. Nu de schade aan de box onvoldoende vast is komen te staan, kan niet met zekerheid geconcludeerd worden dat verdachte en/of zijn medeverdachten de box door middel van braak of verbreking hebben geopend. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de ten laste gelegde braak dan wel verbreking.
4.3.2.
Vrijspraak van het onder 1. tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Zoals onder 4.3.1.3. door de rechtbank is overwogen, is de schade aan de box van [persoon 1] onvoldoende vast komen te staan. Datzelfde geldt voor de box met nummer 1405. Omtrent deze box is enkel geverbaliseerd dat er voor de box een zogenoemde torxschroef lag. Enige schade aan de deur is niet omschreven. Dit ligt wat de boxen met de nummers [nummers 2] betreft anders. Verbalisanten constateerden dat de stalen kozijnen van die boxen, ter hoogte van het schuifslot, verbogen waren. Uit het procesdossier volgt echter niet wanneer deze beschadigingen aan betreffende kozijnen zijn aangebracht. Hierdoor is niet onomstotelijk vast komen te staan dat de beschadigingen op 5 november 2017 door verdachte en/of zijn medeverdachten zijn aangericht. Verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.
4.3.3.
Vrijspraak van het onder 2. eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Vast staat dat de medeverdachten op 28 oktober 2017 in de opslagruimte van [opslagruimte] te Ede waren. Op camerabeelden van [opslagruimte] is verdachte door verbalisant herkend, terwijl zijn aanwezigheid ook door medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn politieverhoor is bevestigd. Eenmaal geconfronteerd met de verklaring van verdachte dat hij op 28 oktober 2017 niet in de opslagruimte van [opslagruimte] in Ede was, is medeverdachte [medeverdachte 1] teruggekomen op zijn verklaring. De rechtbank hecht echter meer waarde aan de eerste verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Verder volgt uit de aangifte van [persoon 2] dat hij op 2 september 2017 voor het laatst bij zijn box (met nummer [nummer 2] ) is geweest, dat toen alles in orde was en dat hij de box met een slot heeft afgesloten. Ongeveer drie maanden later, op 3 december 2017, toen hij wederom bij zijn box kwam, voelde [persoon 2] dat de sleutel moeilijk in het slot ging en zag hij dat er goederen uit zijn box waren weggenomen. Onder andere zijn instrumentenkoffer was gestolen.
[opslagruimte] heeft camerabeelden veilig gesteld van 28 oktober 2017. Op deze camerabeelden is te zien dat verdachte en medeverdachte achteruit lopend de lift in komen en dat één van deze twee een grote zwarte koffer bij zich draagt. [persoon 2] heeft schermafdrukken van camerabeelden bekeken en hij heeft verklaard dat hij daarop zijn zwarte instrumentenkoffer heeft herkend.
Naar het oordeel van de rechtbank is het tijdsverloop tussen 2 september 2017 en 3 december 2017 te groot om te kunnen constateren dat de spullen van [persoon 2] daadwerkelijk op 28 oktober 2017 zijn gestolen. Onduidelijk is welke schermafdrukken [persoon 2] heeft gezien en op welke schermafdruk zijn verklaring doelt. Indien ervan zou worden uitgegaan dat het om de hierboven genoemde schermafdruk gaat, acht de rechtbank zijn verklaring bovendien onvoldoende identificerend. Hij heeft namelijk geen specifieke details genoemd waaraan hij zijn koffer meende te herkennen.
Nu zich in het dossier geen andere aangiftes van diefstal uit de [opslagruimte] Ede bevinden, is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachten zich op 28 oktober 2017 aan een diefstal hebben schuldig gemaakt. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 2. eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
4.3.4.
Vrijspraak van het onder 2. tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Op 28 oktober 2017 heeft aangeefster [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), medewerker bij [opslagruimte] in Ede, een box verhuurd aan medeverdachte [medeverdachte 2] . Op 30 oktober 2017, twee dagen nadat zijn medeverdachten bij [opslagruimte] in Ede zijn geweest, constateerde aangeefster [persoon 3] dat 66 boxen waren gepoogd open te breken dan wel waren opengebroken. Bij in ieder geval een drietal boxen zou daadwerkelijk ingebroken zijn. [persoon 3] heeft niet aangegeven dat zij aan de box van [persoon 2] , met nummer [nummer 2] , schade constateerde. Evenmin heeft zij aangegeven wat voor schade zij aan de andere boxen aantrof.
Vast staat dat één van de medeverdachten op 28 oktober 2017 met de toegangscode van medeverdachte [medeverdachte 2] het terrein van [opslagruimte] binnenkwam. Uit het
activity log,dat hoort bij die toegangscode, volgt dat die toegangscode ook is gebruikt op 29 oktober 2017 en 30 oktober 2017. Ten aanzien van deze bezoekregistraties op 29 oktober 2017 en 30 oktober 2017 ontbreekt verder ieder gegeven in het dossier.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan wat voor schade er aan de boxen zou zijn aangericht. Evenmin is komen vast te staan op welke dag de boxen zijn opengebroken dan wel zou zijn geprobeerd de boxen open te breken, en of het verdachte en zijn medeverdachten zijn geweest die op die dag bij [opslagruimte] zijn geweest. Hierdoor kan niet met de vereiste mate van zekerheid worden gesteld dat verdachte en/of zijn medeverdachten zich hebben schuldig gemaakt aan (een poging tot) diefstal met braak op 28 oktober 2017. De rechtbank acht het onder 2. tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde daarom niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.3.5.
Het oordeel over het onder 3. ten laste gelegde
In de [opslagruimte] te Amsterdam is bij de aanhouding van verdachte een tas in beslag genomen met daarin vier zakken met een hoeveelheid van een materiaal. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen en de kennisgevingen van inbeslagneming, beide gedateerd op 6 november 2017, is 849 gram in beslag genomen. Deze hoeveelheid zat verpakt in vier verschillende pakketten, met eigen goednummers, met een gewicht van respectievelijk 295, 157, 227 en 170 gram. In het proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2018 staat echter dat er 3.997 gram MDMA in beslag is genomen en is aangeleverd bij het laboratorium van de afdeling Forensische Opsporing. Het zou gaan om vier pakketten MDMA, met itemnummers die overeenstemmen met bovengenoemde goednummers, met een gewicht van respectievelijk 999, 1.000, 1.000 en 998 gram. Van dit onderzoek bevinden zich twee definitieve rapporten in het dossier, die elk betrekking hebben op twee van bovengenoemde itemnummers. Volgens het rapport van 18 december 2017 zijn er twee zakken onderzocht met een gewicht van ieder 1.00 kg en volgens het nagezonden rapport van 2 februari 2018, zijn er twee pakketten onderzocht met een gewicht van 999 gram en 998 gram MDMA.
Het verschil tussen 849 gram en 3.997 gram is een zeer aanzienlijk verschil. De officier van justitie heeft ter zitting desgevraagd geen verklaring voor dit verschil kunnen geven. De rechtbank constateert dat – ondanks de overeenkomende item/goednummers - aldus onduidelijk is of het door het laboratorium onderzochte materiaal hetzelfde is als het in beslaggenomen materiaal. Er is dus sprake van een gebrek in de ‘
chain of evidence’. De rechtbank acht hierdoor niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte MDMA voorhanden heeft gehad. Verdachte dient van feit 3 dan ook te worden vrijgesproken.
4.3.6.
Vrijspraak van het onder 4. ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het onder 4. ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard en spreekt verdachte hiervan vrij.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
op 5 november 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een opslagruimte (gelegen aan de [adres 2] ) twee kussens (merk: Hästens), en (een deel van) een vier seizoenen dekbed toebehorend aan [persoon 1] .

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hij verzoekt daarbij als bijzondere voorwaarden te bepalen een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht ten aanzien van de strafmaat rekening te houden met zijn standpunt dat verdachte geen leidende heeft gehad in het geheel en dat hij blijkens zijn Justitiële Documentatie van 22 februari 2018
first offenderis op het gebied van vermogensdelicten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging uit een box bij [opslagruimte] in Amsterdam. Met de toegangscode van een ander is daarbij het afgesloten terrein betreden. Een opslagbox is een plek waar mensen (waardevolle) spullen in opslaan. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat hun spullen daar veilig liggen opgeborgen. Verdachte heeft met zijn handelen dit vertrouwen geschaad. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten – naast materiële schade – ook andere hinder voor de gedupeerden. Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, wat de rechtbank hem kwalijk neemt. Uit een uittreksel justitiële documentatie van 22 februari 2018 van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij oriëntatiepunten omtrent een inbraak in een bedrijfspand voor
first offenders.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke taakstraf ter hoogte van 120 uren passend en geboden. De rechtbank ziet, gezien de reeds ondergane voorlopige hechtenis, geen aanleiding een voorwaardelijk strafdeel – met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden – te bepalen. De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu zij ook aanzienlijk minder bewezen verklaart.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1. tweede cumulatief/alternatief, 2., 3. en 4. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. eerste cumulatief/alternatief heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 april 2018.