ECLI:NL:RBAMS:2018:2576

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3076
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van AIO-aanvulling op basis van onredelijke berekeningswijze van buitenlandse pensioeninkomsten

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 5 maart 2018, hebben eisers, die een pensioen ontvangen uit Suriname naast hun AOW, beroep ingesteld tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die hun AIO-aanvulling herzien en beëindigd hebben. De SVB had vastgesteld dat eisers te veel AIO-aanvulling hadden ontvangen over de periode van januari 2015 tot en met februari 2016, en vorderde een bedrag van € 2.629,49 terug. De rechtbank oordeelde dat de berekeningsmethode van de SVB, die gebaseerd was op een fictieve kwartaalkoers, onredelijk was. Eisers ontvingen hun pensioen in Surinaamse dollars, die door familie naar euro's werden omgewisseld, en de rechtbank concludeerde dat de SVB onvoldoende rekening had gehouden met de werkelijke maandkoersen die nadelig waren voor eisers. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de SVB en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de maandkoersen in aanmerking genomen moeten worden. Tevens werd de SVB veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2018 in de zaak tussen

[eisers] , te Amsterdam, eisers

(gemachtigde: mr. dr. G.P. Dayala),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 maart 2016 heeft verweerder besloten de aanvullende inkomensvoorziening (AIO-aanvulling) over de periode van januari tot en met februari 2016 terug te vorderen van eisers en de AIO-aanvulling van eisers met ingang van 1 januari 2016 te beëindigen. Het gaat om een besluit met als onderwerp “uw AIO-aanvulling” (het primaire besluit I), een besluit met als onderwerp “te veel ontvangen AIO-aanvulling” (het primaire besluit II), en een besluit met als onderwerp “beëindiging AIO-aanvulling” (het primaire besluit III) van verweerder ontvangen.
Bij besluit van 7 april 2017 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar met betrekking tot het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar met betrekking tot (de hoogte van) het terug te vorderen bedrag gegrond verklaard, en het bezwaar overigens ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben op het verweerschrift gereageerd.
Bij besluit van 17 juli 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar met betrekking tot het primaire besluit II niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar met betrekking tot (de hoogte van) het terug te vorderen bedrag gegrond verklaard, en het bezwaar overigens ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 25 september 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. Y. Matteo Diaz als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. A.F.L.B. Metz.

Overwegingen

1. Eisers ontvangen een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en daarnaast ontvangen zij een pensioen uit Suriname. Dit pensioen wordt in Surinaamse dollars op een Surinaamse bankrekening gestort. Familie van eisers wisselt het bedrag in Surinaamse dollars om naar euro’s en maakt dit vervolgens via Western Union over naar eisers. In aanvulling op hun AOW pensioenen ontvangen eisers een AIO-aanvulling.
2. Bij het primaire besluit I heeft verweerder eisers bericht dat hun AIO-aanvulling is herzien, dat zij over de periode januari 2015 tot en met februari 2016 € 2.800,57 netto teveel aan AIO-aanvulling hebben ontvangen en dat zij dat dienen terug te betalen. Bij het primaire besluit II heeft verweerder eisers bericht dat zij € 2.800,57 teveel AIO-aanvulling hebben ontvangen en dat zij dat terug moeten betalen. Bij het primaire besluit III heeft verweerder eisers bericht dat zij vanaf 1 januari 2016 geen recht hebben op een AIO-aanvulling omdat hun inkomsten vanaf die maand boven het normbedrag van de AIO-aanvulling uitkomen.
3. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder, samengevat, het bezwaar voor zover dat is gericht tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk verklaard omdat dit besluit niet is gericht op enig rechtsgevolg. Verweerder heeft het bezwaar met betrekking tot het terug te vorderen bedrag gegrond verklaard en bepaald dat € 2.629,49 wordt teruggevorderd. Verweerder heeft het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
4. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft verweerder, anders dan in het bestreden besluit I, het bezwaar voor zover dat is gericht tegen het primaire besluit II niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet is gericht op enig rechtsgevolg daar in het primaire besluit I al is beslist over de terugvordering van de AIO-aanvulling. Verweerder heeft verder het bezwaar aangaande het terug te vorderen bedrag gegrond verklaard, bepaald dat € 2.629,49 wordt teruggevorderd, en het bezwaar overigens ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij overwogen dat hij een vaste uitvoeringspraktijk hanteert bij het omrekenen van buitenlandse valuta’s naar euro’s. Voor landen als Suriname, waarvoor de verordeningen (EG) nr. 1408/71 of 883/2004 niet gelden, hanteert verweerder een fictieve, vooraf vastgestelde kwartaalkoers en die is de gemiddelde maandkoers van de eerste maand van het voorafgaande kwartaal, zoals gepubliceerd door de Europese Centrale Bank. Verweerder heeft op grond daarvan vastgesteld dat het inkomen van eisers over het tijdvak 1 oktober 2015 tot en met 31 maart 2016 hoger is geweest dan de toen geldende norm voor een AIO-aanvulling en heeft om die reden de AIO-aanvulling vanaf 1 oktober 2015 ingetrokken.
Met betrekking tot het bestreden besluit I
5.1
Het beroep van eisers heeft, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede betrekking op het bestreden besluit II. Nu met het bestreden besluit II bestreden besluit I is gewijzigd, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen dit besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaren, vanwege het ontbreken van procesbelang.
5.2
De rechtbank zal zich bij de beoordeling van het bestreden besluit II uitlaten over de proceskosten. De rechtbank bepaalt dat verweerder op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoedt.
Met betrekking tot het bestreden besluit II
6. In beroep voeren eisers aan, samengevat, dat zij het niet eens zijn met de hoogte van het terug te vorderen bedrag en met de stopzetting van de AIO-aanvulling. Volgens eisers zijn de koersen in Suriname zo hoog dat zij niets van hun bedrijfspensioen overhouden. Zij ontvangen niet het pensioenbedrag dat op hun Surinaamse bankrekening wordt gestort, maar het bedrag dat in Suriname van Surinaamse dollars naar euro’s wordt omgewisseld. Daarmee zijn hoge kosten gemoeid en zij hebben nimmer de door verweerder genoemde (pensioen)bedragen ontvangen. Volgens eisers zijn er verder dringende redenen om van intrekking en herziening af te zien. Zij kunnen door de vordering in een financiële noodsituatie komen en het is onevenredig om € 2.629,49 van hen terug te vorderen, aldus eisers.
7.1
Op grond van artikel 47a, eerste lid en onder b, van de Participatiewet (Pw) heeft de Sociale verzekeringsbank tot taak algemene bijstand te verlenen in de vorm van een AIO-aanvulling aan gehuwden van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
7.2
Op grond van artikel 47a, derde lid, van de Pw zijn de artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
7.3
Op grond van artikel 47b van de Pw wordt voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, van de Pw in artikel 54 en 58 van de Pw voor ‘het college’ telkens gelezen; de Sociale verzekeringsbank.
7.4
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw kan het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
7.5
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw kan het college de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
8.1
Beoordeeld dient te worden of verweerder grond had om tot terugvordering van € 2.629,49 aan verstrekte bijstand en tot intrekking van de AIO-aanvulling met ingang van 1 oktober 2015 over te gaan.
8.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat hij het besluit tot herziening en intrekking van de toegekende bijstand niet heeft gebaseerd op een schending van de inlichtingenplicht door eisers, maar op de algemene grond daarvoor als neergelegd in de tweede zin van het derde lid van artikel 54 van de Pw.
8.3
Eisers hebben verder aangevoerd dat met betrekking tot de maanden januari en februari 2015 de AIO-aanvulling zowel met het besluit van 19 maart 2015 als met het besluit van 16 maart 2016 is herzien. Volgens eisers beschikte verweerder ten tijde van het eerste besluit al over voldoende informatie om tot een juiste berekening over te gaan. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het besluit van 19 maart 2015 bij de herziening over die maanden is uitgegaan van een fictief inkomen van eisers, gebaseerd op het inkomen over 2014 van eisers. In het besluit van 16 maart 2016 is dit gecorrigeerd en is herzien op basis van het actuele inkomen van eiser over die maanden. Eisers hebben zich ter zitting niet tegen deze uitleg verzet.
8.4
Ter zitting is verder ter sprake gekomen dat aan het omwisselen van de pensioenen van eisers hoge kosten zijn verbonden en dat daarmee door verweerder rekening had moeten worden gehouden. Verweerder heeft erkend dat met kosten rekening moet worden gehouden en heeft verder, naar het oordeel van de rechtbank terecht, aangegeven dat het aan eisers is om die kosten aan te tonen. Eisers hebben aangegeven dat niet te kunnen. Deze grond kan hen dan ook niet baten.
8.5
Ter beantwoording van de onder 8.1 geformuleerde vraag overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft bij de berekening van het Surinaamse pensioen van eisers een fictieve kwartaalkoers gehanteerd gebaseerd op publicaties van de Europese Centrale Bank. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat de door verweerder gehanteerde koers met name nadelig is geweest toen de maandkoersen vanaf oktober 2015 gingen stijgen en eisers toen maandelijks feitelijk minder Surinaams pensioen hebben ontvangen dan verweerder heeft berekend. Eisers hebben maandoverzichten van de Centrale Bank van Suriname ingebracht (gedingstukken 73.3 en verder). Hieruit valt op te maken dat de maandkoersen vanaf oktober 2015 inderdaad over het algemeen een stijgende lijn vertoonden en in ieder geval tot en met maart 2016 -dat is de periode waarin het pensioeninkomen van eisers volgens verweerder hoger zou zijn geweest dan de toen geldende norm voor een AIO-aanvulling- boven de door verweerder gehanteerde kwartaalkoers zijn uitgekomen. Dat de koersoverzichten, zoals verweerder heeft aangevoerd, steeds de koersen van het begin van de maand weergeven doet daaraan niet af nu niet is gesteld dat de koersen op het moment van overmaken van de Surinaamse pensioenen niet langer nadelig waren voor eisers.
8.6
Gezien hetgeen hiervoor onder 8.5 is overwogen, hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door verweerders berekeningsmethode zodanig onredelijk worden getroffen dat verweerder in redelijkheid niet aan zijn vaste gedragslijn -de berekeningsmethode gebaseerd op een fictieve kwartaalkoers- heeft kunnen vasthouden. De rechtbank betrekt hierbij dat verweerders berekening heeft geleid tot intrekking van de AIO-aanvulling en dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de door hem gehanteerde berekeningswijze niet steeds nadelig is geweest voor eisers maar dat over de totale betrokken periode wellicht wel was. Dat verweerders berekeningswijze voor een volgend kwartaal (weer) gunstig voor eisers zou kunnen uitpakken, maakt een en ander niet anders. Verweerder dient het Surinaams pensioeninkomen van eisers naar het oordeel van de rechtbank te berekenen op basis van maandkoersen.
8.7
Nu de herziening en beëindiging van de AIO-aanvulling van eisers niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde berekeningswijze, is het beroep gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 en artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II, voor zover dat betrekking heeft op het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten I en III. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder met toepassing van een bestuurlijke lus in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen over de AIO-aanvulling van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8.8
Hetgeen eisers hebben aangevoerd met betrekking tot de terugvordering hoeft gelet op het voorgaande niet besproken te worden.
8.9
Eisers hebben nog verzocht om vergoeding van schade. Omdat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen wijst de rechtbank dat verzoek af.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers in verband met het beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr.N.L. Adam, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.