ECLI:NL:RBAMS:2018:2787

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
13/650594-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het bezit van 87 kilo cocaïne met vrijspraak voor medeverdachte

Op 4 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man, die is veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf voor het bezit van 87 kilo cocaïne. Een 34-jarige medeverdachte is vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De verdachten werden aangetroffen in een woning in Osdorp tijdens een politieonderzoek naar 'spookburgers'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd gevoerd door mr. H.G. Koopman.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de inbeslagname van de verdovende middelen beoordeeld. De raadsman van de verdachte stelde dat de politie onrechtmatig de woning was binnengetreden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig binnentreden. De medeverdachte had de verbalisanten toestemming gegeven om binnen te komen, en de rechtbank concludeerde dat de doorzoeking rechtmatig was.

De rechtbank heeft ook de wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid van de verdovende middelen beoordeeld. De verdediging stelde dat de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte in de woning verbleef en dat de omstandigheden voldoende bewijs boden voor zijn betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank achtte de aanwezigheid van de cocaïne, samen met andere aangetroffen voorwerpen, voldoende bewijs voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en heeft het in beslag genomen geldbedrag van 405 euro verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de straffen gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650594-17
Datum uitspraak: 4 mei 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) aanwezig heeft gehad (ongeveer) 87 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vernoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meerdere weegscha(a)l(en), en/of
- een of meerdere pers(en), en/of
- ( ongeveer) 87 kilo cocaïne, zijnde cocaïne en/of in elk geval een middel vernoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Rechtmatigheid van de in beslagname van de verdovende middelen
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat het door de verbalisanten binnentreden van de woning aan het [adres] en de daarop volgende doorzoeking onrechtmatig waren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de medeverdachte de verbalisanten geen toestemming heeft gegeven de woning te betreden en dat verbalisant [naam verbalisant 1] ook niet op de hoogte kon zijn van de beweerdelijke toestemming. Vervolgens heeft deze [naam verbalisant 1] de slaapkamer waar verdovende middelen zijn aangetroffen onrechtmatig betreden en doorzocht. De in de keuken verborgen cocaïne is tijdens de doorzoeking met de rechter-commissaris gevonden, maar nu dit is gevolgd op de eerdere onrechtmatige binnentreding en doorzoeking kan dit niet tot bewijs dienen. Als gevolg hiervan dient alle in de woning aangetroffen cocaïne van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de medeverdachte de deur van de woning opende, waarop verbalisant [naam verbalisant 2] , toen duidelijk werd dat de medeverdachte Spaanstalig is, deze in de Spaanse taal, die ook hij machtig is, kenbaar maakte dat zij van de politie waren en – kort gezegd - bezig waren met een onderzoek naar ‘spookburgers’. Blijkens het betreffende proces-verbaal nodigde de medeverdachte de verbalisanten vervolgens uit om binnen te komen, zelfs nadat hij erop was gewezen hiertoe niet verplicht te zijn. De rechtbank ziet geen grond te twijfelen aan dit proces-verbaal dat door meerdere verbalisanten op ambtseed is opgemaakt. Van onrechtmatig binnentreden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Zij is verder van oordeel dat daarmee niet enkel aan de verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] toestemming is gegeven de woning te betreden, maar aan de politie zodat ook verbalisant [naam verbalisant 1] , die volgens de raadsman de toestemming niet kon hebben gehoord, gerechtigd was de woning te betreden. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant 1] liep deze vervolgens in verband met de veiligheid ter plaatse een rondje door de woning om te kijken of er meer personen in de woning aanwezig waren. De verbalisant was hiertoe, naar het oordeel van de rechtbank, op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 gerechtigd, zodat ook dit handelen rechtmatig was. Bij het betreden van een slaapkamer door een reeds geopende deur zag de verbalisant, toen hij met een zaklamp onder het bed scheen, twee transparante opbergdozen met pakketten waarvan hem ambtshalve bekend is dat deze vaak cocaïne bevatten. Nu de verbalisant niets heeft hoeven openen, valt deze waarneming nog onder het zoekend rondkijken in het kader van artikel 3 van de Politiewet 2012, zodat ook hierbij naar het oordeel van de rechtbank geen rechtsregels zijn geschonden. Vervolgens is de situatie, eveneens reglementair, door de hulpofficier van justitie bevroren en is na toestemming van de rechter-commissaris de doorzoeking gestart. De rechtbank concludeert dat een en ander rechtmatig is verlopen en verwerpt de verweren.
4.2.
Wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit, omdat niet is komen vast te staan dat verdachte wetenschap had van de in beslaggenomen pakketten cocaïne en niet bewezen kan worden dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Uit de huurovereenkomst van de woning blijkt dat verdachte niet de huurder is of (hoofd)bewoner. Hij is slechts onderhuurder van slaapkamer 2. Dit terwijl de verdovende middelen zijn aangetroffen in slaapkamer 1. Verder heeft de raadsman gesteld dat verdachte, zoals blijkt uit de reisbewegingen in zijn paspoorten, van 10 december 2016 tot en met (naar de rechtbank begrijpt:) 18 april 2017 alsook van 27 juli 2017 tot en met 26 september 2017 in Colombia was. De kwitantie betreffende de huur van 3 maart 2017 heeft, zo stelt de raadsman, dus geen betrekking op huur die door verdachte is betaald. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat van verdachte geen dactyloscopische sporen op de pakketten zijn aangetroffen en dat geen DNA-onderzoek is verricht. Een dergelijk onderzoek is ook achterwege gebleven ten aanzien van de in de slaapkamer aangetroffen griphandschoenen alsmede ten aanzien van de plint in de keuken waarachter, buiten het zicht van verdachte, een tweede partij cocaïne is aangetroffen. Tenslotte heeft de raadsman erop gewezen dat uit de digitale bestanden, afkomstig van de in beslaggenomen telefoons, ten aanzien van verdachte niets belastends naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als ervaringsregel kan gelden dat personen die zich bezig houden met de handel in verdovende middelen doorgaans slechts personen toegang geven tot een woning waar een grote hoeveelheid verdovende middelen wordt opgeborgen, als die personen daarbij betrokken of in ieder geval daarvan op de hoogte zijn. Het verlenen van toegang aan onwetenden brengt immers onnodige risico’s met zich. De enkele aanwezigheid van verdachte in een dergelijke woning is op zichzelf echter onvoldoende om in het kader van het ten laste gelegde “opzettelijk aanwezig hebben” aan te nemen dat verdachte van die aanwezigheid op de hoogte was. Om te bewijzen dat de pakketten in verdachte’s machtssfeer waren, is meer nodig.
De rechtbank stelt met de raadsman van verdachte vast dat technisch onderzoek niets heeft opgeleverd en ander – voor de hand liggend – onderzoek niet is verricht.
Anderzijds blijkt uit het dossier dat verdachte in ieder geval vanaf 6 december 2016, op verschillende momenten, in de woning heeft verbleven. Op bladzijde 99 van het dossier bevindt zich een kwitantie waaruit blijkt dat getuige [naam getuige] , de verhuurder van de woning, op 6 december 2016 € 1.500,- huur heeft ontvangen van ‘ [naam] ’. Blijkens de verklaring van deze getuige (blz. 95) bedoelt hij daarmee de [naam] waarvan hij een foto heeft gezien op een identiteitskaart op bladzijde 37 van het dossier. De rechtbank stelt vast dat dit verdachte betreft. Verder verklaart getuige [naam getuige] dat hij meermaals betalingen van [naam] ontving, aan het [adres] (blz. 35 en 95). Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte in de periode van 6 december 2016 tot en met 24 oktober 2017 in ieder geval op verschillende momenten in de woning verbleef. De reisbewegingen die verdachte in die periode heeft gemaakt doen daaraan niet af, nu getuige [naam getuige] heeft verklaard de huur te ontvangen van drie verschillende personen. Nu verdachte over een langere periode op diverse momenten gebruik heeft gemaakt van de woning, acht de rechtbank de stelling van de verdediging dat hij geen wetenschap heeft gehad van de in die woning aanwezige verdovende middelen niet aannemelijk. De rechtbank wijst er in dit verband bovendien nog op dat de deur van de slaapkamer, alwaar op 24 oktober 2017 de verdovende middelen in transparante opbergdozen werden aangetroffen, gewoon open stond. Gelet op het voorstaande heeft de rechtbank door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De aanwezigheid van de grote hoeveelheid cocaïne, in combinatie met de aangetroffen weegschalen, mal, drukpers en griphandschoenen, maken dat de rechtbank eveneens bewezen acht hetgeen onder 2 is ten laste gelegd. Zij acht het een feit van algemene bekendheid dat die voorwerpen een bijdrage leveren aan de handel in verdovende middelen.
4.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 6 december 2016 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 87 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 6 december 2016 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het verkopen, afleveren en verstrekken van een materiaal bevattende cocaïne voor te bereiden
  • weegschalen,
  • een pers en
  • ongeveer 87 kilo cocaïne
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest en dat het onder verdachte in beslaggenomen geldbedrag zal worden verbeurd verklaard, subsidiair dat aan hem een geldboete ter hoogte van dit bedrag wordt opgelegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een zeer forse hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad. Zodanige hoeveelheid is geschikt voor verdere verspreiding. Daarnaast had verdachte voorwerpen voorhanden die dienstig zijn voor de handel in verdovende middelen. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en de handel in en het gebruik ervan gaat niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit en overlast.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 januari 2018 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte first offender is. Mede daarom ziet de rechtbank geen aanleiding een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist, hoewel de strafeis, gelet op de zeer grote hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen, mild is te noemen.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten 405 euro, dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dat geld geheel of grotendeels uit de baten van het bewezen geachte is verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
een geldbedrag van 405 euro.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
een paspoort.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2018.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.