ECLI:NL:RBAMS:2018:2796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
13/650592-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van 87 kilo cocaïne met vrijspraak voor medeverdachte

Op 4 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man, die werd beschuldigd van het bezit van 87 kilo cocaïne. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar. Een 34-jarige medeverdachte werd vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De verdachten werden aangetroffen in een woning in Osdorp tijdens een politieonderzoek naar 'spookburgers'. Tijdens de zitting op 20 april 2018 heeft de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, de vordering gedaan tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 4 jaar geëist. De verdediging voerde aan dat de inbeslagname van de cocaïne onrechtmatig was, omdat de politie zonder toestemming de woning was binnengetreden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte de verbalisanten had uitgenodigd om binnen te komen, waardoor de binnentreding rechtmatig was. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en concludeerde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het bezit van de cocaïne, maar dat er onvoldoende bewijs was om de medeverdachte te veroordelen. De rechtbank verklaarde het ten laste gelegde niet bewezen voor de medeverdachte en sprak hem vrij. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen goederen onttrokken moesten worden aan het verkeer, terwijl het geldbedrag aan de verdachte werd teruggegeven. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650592-17
Datum uitspraak: 4 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) aanwezig heeft gehad (ongeveer) 87 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vernoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 24 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meerdere weegscha(a)l(en), en/of
- een of meerdere pers(en), en/of
- ( ongeveer) 87 kilo cocaïne, zijnde cocaïne en/of in elk geval een middel vernoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, dat het onder verdachte in beslaggenomen geld zal worden verbeurd verklaard, subsidiair dat aan verdachte een geldboete ter hoogte van dit bedrag wordt opgelegd, en de overige in beslaggenomen goederen zullen worden onttrokken aan het verkeer.

5.Rechtmatigheid van de in beslagname van de verdovende middelen

Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat het door de verbalisanten binnentreden van de woning aan het [adres] en de daarop volgende doorzoeking onrechtmatig waren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de verbalisanten geen toestemming heeft gegeven de woning te betreden en dat verbalisant [naam verbalisant 1] ook niet op de hoogte kon zijn van de beweerdelijke toestemming. Vervolgens heeft deze [naam verbalisant 1] de slaapkamer waar verdovende middelen zijn aangetroffen onrechtmatig betreden en doorzocht. De in de keuken verborgen cocaïne is tijdens de doorzoeking met de rechter-commissaris gevonden, maar nu dit is gevolgd op de eerdere onrechtmatige binnentreding en doorzoeking kan dit niet tot bewijs dienen. Als gevolg hiervan dient alle in de woning aangetroffen cocaïne van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte de deur van de woning opende, waarop verbalisant [naam verbalisant 2] , toen duidelijk werd dat verdachte Spaanstalig is, verdachte in de Spaanse taal, die ook hij machtig is, kenbaar maakte dat zij van de politie waren en – kort gezegd - bezig waren met een onderzoek naar ‘spookburgers’. Blijkens het betreffende proces-verbaal nodigde verdachte de verbalisanten vervolgens uit om binnen te komen, zelfs nadat hij erop was gewezen hiertoe niet verplicht te zijn. De rechtbank ziet geen grond te twijfelen aan dit proces-verbaal dat door meerdere verbalisanten op ambtseed is opgemaakt. Van onrechtmatig binnentreden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Zij is verder van oordeel dat daarmee niet enkel aan de verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] toestemming is gegeven de woning te betreden, maar aan de politie, zodat ook verbalisant [naam verbalisant 1] , die volgens de raadsman de toestemming niet kon hebben gehoord, gerechtigd was de woning te betreden. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant 1] liep deze vervolgens in verband met de veiligheid ter plaatse een rondje door de woning om te kijken of er meer personen in de woning aanwezig waren. De verbalisant was hiertoe naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 gerechtigd, zodat ook dit handelen rechtmatig was. Bij het betreden van een slaapkamer door een reeds geopende deur zag de verbalisant, toen hij met een zaklamp onder het bed scheen, twee transparante opbergdozen met pakketten waarvan hem ambtshalve bekend is dat deze vaak cocaïne bevatten. Nu de verbalisant niets heeft hoeven openen, valt deze waarneming nog onder het zoekend rondkijken in het kader van artikel 3 van de Politiewet 2012, zodat ook hierbij naar het oordeel van de rechtbank geen rechtsregels zijn geschonden. Vervolgens is de situatie, eveneens reglementair, door de hulpofficier van justitie bevroren en is na toestemming van de rechter-commissaris de doorzoeking gestart. De rechtbank concludeert dat een en ander rechtmatig is verlopen en verwerpt de verweren.

6.Vrijspraak

Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit, omdat niet is komen vast te staan dat verdachte wetenschap had van de in beslag genomen pakketten cocaïne en niet bewezen kan worden dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden.
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe als volgt.
Als ervaringsregel kan gelden dat personen die zich bezig houden met de handel in verdovende middelen doorgaans slechts personen toegang geven tot een woning waar een grote hoeveelheid verdovende middelen wordt opgeborgen, als die personen daarbij betrokken of in ieder geval daarvan op de hoogte zijn. Het verlenen van toegang aan onwetenden brengt immers onnodige risico’s met zich. De enkele aanwezigheid van de verdachte in een dergelijke woning is op zichzelf echter onvoldoende om in het kader van het ten laste gelegde “opzettelijk aanwezig hebben” aan te nemen dat verdachte van die aanwezigheid op de hoogte was. Om te bewijzen dat de pakketten in verdachte’s machtssfeer waren, is meer nodig. In casu ontbreken zulke aanwijzingen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij pas een paar dagen in de woning verbleef en in de woonkamer sliep, zodat hij niet wist van de verdovende middelen die in de slaapkamer zijn aangetroffen. Deze verklaring wordt niet weersproken door de overige inhoud van het dossier.
In deze zaak is onderzoek uitgevoerd naar vingerafdrukken, maar dit heeft geen resultaat opgeleverd omdat, kort gezegd, de aangetroffen sporen niet geschikt bleken voor nader onderzoek of identificatie. Zoals ook door de raadsman van verdachte is aangevoerd, is veel voor de hand liggend onderzoek niet verricht. Zo heeft geen DNA-onderzoek plaatsgevonden op de in de woning aangetroffen pakketten, noch in slaapkamer 1 waar naast de eerste hoeveelheid pakketten onder het bed ook links om de hoek van de deuropening een paar griphandschoenen werd aangetroffen. Daarnaast is (DNA-)onderzoek achterwege gebleven op de plint in de keuken waarachter de tweede partij verdovende middelen is aangetroffen. Ook zijn de zich in de keuken bevindende weegschalen en de in de berging aangetroffen mal en of drukpers niet aan een dergelijk onderzoek onderworpen en is van de in de keuken aangetroffen zakjes met wit poeder en een potje met residu niet vastgesteld dat het om verdovende middelen gaat. Ten slotte zijn de digitale bestanden in de in beslaggenomen telefoons niet onderzocht.
De rechtbank realiseert zich dat het openbaar ministerie zich genoodzaakt ziet onderzoekskeuzes te maken vanwege de omstandigheid dat het NFI overbelast is door de vele drugszaken en heftige schietpartijen in Amsterdam, maar constateert dat in dit geval op basis van het voorliggende onderzoeksdossier, ondanks de vele vraagtekens die dat oproept, verdachte’s betrokkenheid bij de aangetroffen pakketten cocaïne onvoldoende kan worden aangetoond.
Onttrekking aan het verkeer
Niettegenstaande de vrijspraak van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat op tijdstippen in de periode en op de plaats zoals in de tenlastelegging onder 1 en 2 vermeld strafbare feiten zijn begaan, te weten – kort gezegd – overtreding van de artikelen 2 en 10a van de Opiumwet.
De in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de goederen genoemd onder de nummers 2 tot en met 14 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien al deze voorwerpen, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen, zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
de goederen, vermeld onder de nummers 2 tot en met 14 op de als bijlagen aan dit vonnis gehechte Lijsten van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
het geldbedrag, vermeld onder nummer 1 op de als bijlagen aan dit vonnis gehechte Lijsten van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
de goederen, vermeld onder de nummers 15 tot en met 31 op de als bijlagen aan dit vonnis gehechte Lijsten van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2018.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.