In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser ontving sinds 28 april 2014 een bijstandsuitkering, maar deze werd door verweerder herzien en ingetrokken voor de maanden april 2015, maart 2016, oktober 2016 en februari 2017, met een terugvordering van € 4.564,73. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek van de sociale recherche naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering, na een melding van de politie over de verkoop van (nep)verdovende middelen door eiser.
Eiser heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat hij daadwerkelijk in (nep)drugs heeft gehandeld en dat de processen-verbaal van de politie niet op ambtseed zijn opgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn bewijslast, omdat de overgelegde processen-verbaal niet ondertekend waren en er geen bewijs was dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.