Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
408,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft eiser, die in een camper op het terrein van gedaagde verbleef, een kort geding aangespannen om een voorschot van € 10.000,- aan schadevergoeding te vorderen. Eiser stelt dat gedaagde als zijn werkgever aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden na een arbeidsongeval op 16 januari 2016, waarbij een zware balk op hem viel. Gedaagde betwist echter dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en stelt dat eiser slechts kost en inwoning heeft ontvangen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat er een arbeidsovereenkomst bestond tussen partijen. Eiser heeft eerder een loonvordering ingesteld, die door de kantonrechter is afgewezen om dezelfde reden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vordering tot schadevergoeding niet voldoende aannemelijk is en heeft deze afgewezen. Eiser is in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 1.291,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat eiser mogelijk een betere kans zou hebben op schadevergoeding via een aansprakelijkstelling voor een gebrekkige opstal, maar dat hij hiervoor nog geen behoorlijke aansprakelijkstelling heeft gedaan.