ECLI:NL:RBAMS:2018:2998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
13/751680-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een Hongaars overleveringsverzoek na intrekking van het EAB

Op 17 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Hongaars overleveringsverzoek. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 2 augustus 2016 door Hongarije was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1966 in Hongarije, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk in de Hongaarse taal tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende data, waaronder 27 oktober 2016, 8 augustus 2017, 14 december 2017 en 3 april 2018.

Tijdens de zittingen werd duidelijk dat het EAB op 12 december 2017 door de Hongaarse autoriteiten was ingetrokken, zoals bevestigd in een brief van 21 februari 2018. De officier van justitie, mr. R. Vorrink, heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot behandeling van het EAB, gezien de intrekking. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft geoordeeld dat met de intrekking van het EAB de grondslag voor de vordering van het Openbaar Ministerie is komen te vervallen. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Deze beslissing werd genomen in aanwezigheid van de rechters en griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummers: 13/751680-16 (EAB V)
RK nummers: 16/6225 (EAB V)
Datum uitspraak: 17 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet van 5 september 2016, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering strekt tot het in behandeling nemen van een EAB, uitgevaardigd op 2 augustus 2016 door
the Court of Miskolc(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1966,
laatstelijk opgegeven woonadres:
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 27 oktober 2016, 8 augustus 2017, 14 december 2017 en 3 april 2018.
Het verhoor van 27 oktober 2016 heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. V.A. Groeneveld en een tolk in de Hongaarse taal.
Het verhoor van 8 augustus 2017 heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga en een tolk in de Hongaarse taal.
Het onderzoek van 14 december 2017 heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek en de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon, mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon is niet verschenen.
Het onderzoek van 3 april 2018 heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van officier van justitie mr. R. Vorrink en de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon, mr. V.A. Groeneveld. De opgeëiste persoon is niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn verlengd waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Uit een brief van de Hongaarse autoriteiten van 21 februari 2018 volgt dat onderhavig EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit (
the Court of Miskolc)is ingetrokken bij beslissing van 12 december 2017.
De raadsman heeft betoogd dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om na te vragen wat de achtergrond is van de intrekking van het EAB. Er zou in deze zaak een gevangenisstraf van 10 jaar zijn opgelegd en er loopt mogelijk nog een procedure in hoger beroep. Het mag natuurlijk niet zo zijn dat de opgeëiste persoon na een eventuele overlevering op basis van EAB IV (gelijktijdig behandeld onder parketnummer: 13/751678-16), toch nog geconfronteerd wordt met de strafrechtelijke procedure die ten grondslag ligt aan EAB V, dat inmiddels is ingetrokken.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het aanhoudingsverzoek van de raadsman; zij zou – gelet op het verloop van de procedure tot nu toe – willen navragen waarom het EAB is ingetrokken.
Nadat de rechtbank het aanhoudingsverzoek ter zitting van 3 april 2018 heeft afgewezen en de raadsman zijn verzoek heeft herhaald, heeft de officier van justitie zich – gelet op de intrekking van het EAB – op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank overweegt dat met de intrekking van het EAB, zoals volgt uit voornoemde brief van 21 februari 2018, de grondslag aan de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van onderhavig overleveringsverzoek, is komen te ontvallen. De rechtbank is van oordeel dat dit enkel tot de conclusie kan leiden dat de officier van justitie niet kan worden ontvangen in haar vordering; de rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.

4.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.