Op 17 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Hongaars overleveringsverzoek. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 2 augustus 2016 door Hongarije was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1966 in Hongarije, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk in de Hongaarse taal tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende data, waaronder 27 oktober 2016, 8 augustus 2017, 14 december 2017 en 3 april 2018.
Tijdens de zittingen werd duidelijk dat het EAB op 12 december 2017 door de Hongaarse autoriteiten was ingetrokken, zoals bevestigd in een brief van 21 februari 2018. De officier van justitie, mr. R. Vorrink, heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot behandeling van het EAB, gezien de intrekking. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft geoordeeld dat met de intrekking van het EAB de grondslag voor de vordering van het Openbaar Ministerie is komen te vervallen. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Deze beslissing werd genomen in aanwezigheid van de rechters en griffier, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.